ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ3729

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
16/604132-10 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal, brandstichting en bedreiging van verbalisanten in Mijdrecht

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 11 maart 2013 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal, brandstichting en bedreiging van politieagenten. De verdachte heeft op 25 juli 2010 in Mijdrecht fietstassen gestolen van een fiets die bij een bushalte stond. Na de diefstal heeft hij de fietstassen in brand gestoken, wat veel onrust en angst heeft veroorzaakt bij de bewoners van de omgeving. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na zijn aanhouding, twee verbalisanten heeft bedreigd met de dood en met brandstichting. De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte als wettig en overtuigend beoordeeld, ondanks verweren van de verdediging over de geldigheid van de verklaringen van de verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en heeft hem een werkstraf van 180 uren opgelegd, met een voorwaardelijk deel van 80 uren. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak, wat heeft geleid tot een aangepaste strafmaat. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 63, 157, 285 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/604132-10 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 11 maart 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1978] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats] aan de [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 februari 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.D. van Elst, advocaat te Veenendaal, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: heeft geprobeerd brand te stichten in een coniferenhaag;
feit 2: fietstassen heeft gestolen;
feit 3: brand heeft gesticht in een stuk berm langs een weg;
feit 4: een of meer politieagenten heeft bedreigd met de dood en/of met brandstichting.
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de door de officier van justitie genoemde feiten en heeft daartoe de hierna te noemen verweren gevoerd.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
Bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 1 en 2:
Als burgerwacht [getuige 1] en verbalisant [verbalisant 1] op 25 juli 2010 omstreeks 2.58 uur door Mijdrecht lopen, zien zij een man in de richting van de Zirkoon fietsten en daar afslaan richting de Maansteen. De man draagt gele fietstassen op de bagagedrager van zijn fiets. Nadat zij de route van de betreffende man volgen, zien [verbalisant 1] en [getuige 1] omstreeks 3.00 uur dat er op de hoek van een woning aan de Zirkoon met de Maansteen gele fietstassen, die tegen een coniferenhaag liggen, in de brand staan.
In een brandgang op circa 20 meter van de betreffende brand, treffen zij een man aan bij een fiets. De man staat naar de richting van de brand te kijken. De man, naar later blijkt verdachte, wordt aangehouden.
[aangever ] heeft namens [naam] aangifte gedaan van de diefstal van gele fietstassen. Zij liet een fiets met fietstassen, die door middel van een koord met gesp aan de fiets waren bevestigd, op 24 juli 2010 omstreeks 20.50 uur achter bij een bushalte te Mijdrecht. Toen zij op 25 juli 2010 omstreeks 3.00 uur weer bij de fiets kwam, bleken de fietstassen te zijn weggenomen.
Verdachte heeft bij de politie erkend dat hij, nadat hij van een fiets die bij een bushalte in Mijdrecht stond fietstassen had weggenomen, voornoemde fietstassen in de bosjes heeft gegooid en deze vervolgens met een aansteker heeft aangestoken.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van de feiten 1 en 2:
Ter terechtzitting heeft verdachte voornoemde diefstal en poging tot brandstichting ontkend.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 juli 2010, waarin de bekennende verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd is opgenomen, niet kan bijdragen tot het bewijs.
De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring van verdachte niet in vrijheid is afgelegd, maar onder druk tot stand zou zijn gekomen.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken niet volgt en ook anderszins niet aannemelijk is geworden dat er ongeoorloofde druk op verdachte is uitgeoefend tijdens het betreffende verhoor. Verdachte heeft bij de politie zeer gedetailleerd verklaard over de betreffende diefstal en poging tot brandstichting. Niet is gesteld, noch is anderszins aannemelijk geworden dat de verdachte deze informatie van verbalisanten of van anderen had verkregen. Deze details – dat fietstassen in brand zijn gestoken en dat deze afkomstig waren van een fiets die geplaatst was bij de bushalte – worden bevestigd in voornoemd proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1], de verklaring van getuige [getuige 1] en de aangifte van [aangever ].
De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat, in strijd met het bepaalde in artikel 29 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, niet zoveel als mogelijk de verklaring van verdachte in zijn eigen woorden is opgenomen. In het betreffende proces-verbaal is immers niet het gehele verhoor, maar zijn slechts fragmenten van dit verhoor opgenomen, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer tot uitsluiting van het bewijs van voornoemd proces-verbaal van verhoor. Uit het dossier volgt dat het betreffende verhoor van verdachte vanwege de storende werking van het typen niet direct volledig is uitgewerkt. Het verhoor is wel auditief opgenomen. Na afloop van het verhoor zijn alsnog, aan de hand van deze geluidsopname, delen van het verhoor, waaronder de voor verdachte belastende passages, , woordelijk uitgewerkt in een afzonderlijk proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 juli 2010. Aan de vereisten van artikel 29 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering is derhalve naar het oordeel van de rechtbank voldaan. Dat niet het gehele verhoor op deze wijze is uitgewerkt, doet daaraan niet af.
De rechtbank acht, gezien het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierna onder rubriek 5 zal worden uitgeschreven.
Ten aanzien van feit 3
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 3:
Als getuige [getuige 2] op 28 augustus 2010 op de N201 (Mijdrechtse Zuwe) te Amstelhoek is, ziet zij ter hoogte van hectometerpaal 50.7 rook uit een heg komen en vervolgens een man wegduiken. Dit meldt zij aan de politie waarna verbalisant [verbalisant 2] samen met [werkstudent], aspirant werkstudent, ter plaatse gaan kijken.
Getuige [getuige 2] omschrijft de man als een man van ongeveer 30 jaar oud met een zwarte jas met witte biezen en een spijkerbroek. Getuige [getuige 2] houdt tijdens het telefoneren met de meldkamer zicht op de man en ziet dat de ter plaatse gekomen politie naar de man toegaat. Op aanwijzingen van voornoemde getuige treft de politie, liggend tussen de struiken, een man aan die voldoet aan voornoemd signalement. Zij houden de man, naar later blijkt verdachte, aan.
Ter hoogte van hectometerpaal 50.7 treft de politie, onder een heg, een kennelijk verse zwart geblakerde plek in de berm aan van ongeveer 30 bij 20 centimeter.
De rechtbank acht gezien het voorgaande, anders dan de verdediging, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde, zoals in rubriek 5 uitgeschreven, heeft begaan.
Ten aanzien van feit 4
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 4:
Verbalisanten [verbalisant 3], aspirant van politie Utrecht en [verbalisant 4],
agent van politie Utrecht, houden verdachte op 31 oktober 2010 aan in zijn woning, gelegen te Mijdrecht. Verdachte, die aangehouden wordt op verdenking van brandstichting, verzet zich bij zijn aanhouding en zegt tegen voornoemde verbalisanten: “Als ik vrij kom, dan vermoord ik jullie”.
Nadat verdachte door hen in het voertuig is geplaatst, horen voornoemde verbalisanten verdachte tegen hen zeggen: “Ik draai je nek om” en “Ik steek het politiebureau in de fik”.
Voornoemde verbalisanten zijn vanwege de staat waarin verdachte op dat moment was, bang dat verdachte zijn woorden ten uitvoer zou brengen. Verdachte heeft erkend dat hij voornoemde woorden tegen verbalisanten heeft gezegd.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 4:
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte, die niet ontkent voornoemde woorden tegen de betreffende verbalisanten te hebben gezegd, niet het opzet heeft gehad deze personen angst aan te jagen. Het gaat slechts om onbeheerste uitingen van woede en onmacht. Verdachte werd immers midden in de nacht, naar later bleek onterecht, aangehouden en kon zich gezien deze omstandigheden niet inhouden, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Al zouden de uitlatingen van verdachte moeten worden beschouwd als onbeheerste uitingen van woede en onmacht dan is dat op zichzelf onvoldoende voor de conclusie dat van opzet op de bedreiging van beide verbalisanten geen sprake was. Van belang is of de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigden in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat verdachte de bedreigingen ten uitvoer zou brengen. Naar het oordeel van de rechtbank sluiten de door verdachte gebezigde woorden ten volle de bedreiging in en zijn zij ook gelet op de omstandigheden waaronder ze zijn geuit, bewust gekozen met het doel de verbalisanten vrees aan te jagen.
Gezien het voorgaande, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 4 tenlastegelegde heeft begaan.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1.
op 25 juli 2010 te Mijdrecht, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in een coniferenhaag, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was, met dat opzet met een in werking zijnde aansteker open vuur in aanraking heeft gebracht met fietstassen, welke direct naast de coniferenhaag waren gedeponeerd, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
in de periode van 24 juli 2010 tot en met 25 juli 2010 te Mijdrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen fietstassen welke door middel van een koord met gesp aan de fiets waren bevestigd, toebehorende aan
[naam];
3.
op 28 augustus 2010 te Amstelhoek, opzettelijk brand heeft gesticht in een stuk berm gelegen aan de Mijdrechtse Zuwe, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met een berm, ten gevolge waarvan een berm gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die berm te duchten was;
4.
op 31 oktober 2010 te Mijdrecht, [verbalisant 3], aspirant van politie Utrecht en [verbalisant 4], agent van politie Utrecht, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [verbalisant 3] en [verbalisant 4] dreigend de woorden toegevoegd: “Als ik straks vrij kom, dan vermoord ik jullie” en “Ik draai je nek om” en “Pas maar op ik steek het politiebureau in de fik”.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als:
feit 1: poging tot brandstichting;
feit 2: diefstal;
feit 3: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor
goederen te duchten is;
feit 4: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
en bedreiging met brandstichting, meermalen gepleegd.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 180 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen, waarvan 80 uren werkstraf subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft bij het bepalen van zijn eis zowel rekening gehouden met het gegeven dat het feiten uit 2010 betreft als met de ernst van de feiten gelet op de context waarin deze zijn gepleegd.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd en daartoe een aantal persoonlijke omstandigheden van verdachte genoemd.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal, brandstichting en een poging tot brandstichting in (de omgeving van) Mijdrecht. Verdachte heeft door zijn handelen veel onrust en angst bij de bewoners van deze plaats veroorzaakt. De rechtbank rekent hem dit aan. Verdachte heeft verder, nadat hij werd aangehouden, twee verbalisanten in de uitoefening van hun taak bedreigd met de dood en met brandstichting.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 11 januari 2013, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld wegens diefstal.
Bij de bepaling van de hierna te noemen straf heeft de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, voorts rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte op 22 februari 2012 is veroordeeld door de politierechter te Amsterdam en nu opnieuw wordt schuldig verklaard aan misdrijven die vóór de hierboven genoemde datum zijn gepleegd.
De rechtbank zal verder rekening houden met het feit dat er in deze zaak sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Bij het bepalen van de aanvang van de redelijke termijn gaat de rechtbank uit van de datum van inverzekeringstelling van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, te weten 25 juli 2010. Tot aan de datum van het eindvonnis is dan een periode van twee jaar en ruim 7 maanden verstreken. De overschrijding van de redelijke termijn met zeven maanden is in strijd met het bepaalde in artikel 6 van het EVRM.
De rechtbank acht alles afwegende de door de officier van justitie geëiste straf passend en geboden. Daarin is voornoemde overschrijding van de redelijke termijn naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam verdisconteerd.
De rechtbank legt aan verdachte een werkstraf voor de duur van 180 uren op, subsidiair 90 dagen hechtenis, waarvan 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 63, 157, 285 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1: poging tot brandstichting;
feit 2: diefstal;
feit 3: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor
goederen te duchten is;
feit 4: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
en bedreiging met brandstichting, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van 180 uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Beveelt dat een gedeelte van deze straf, groot 80 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij verdachte zich voor het einde van de op 2 jaren bepaalde proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.S.K. Fung Fen Chung, voorzitter, mrs. J. Ebbens en R.G.A. Beaujean, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A. Groenevelt-Timmer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 maart 2013.
Mr. R.G.A. Beaujean is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
hij op of omstreeks 25 juli 2010 te Mijdrecht, gemeente De Ronde Venen,,
althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door hem
voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in een coniferenhaag,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was, met dat opzet met
in werking zijnde een aansteker, in elk geval opzettelijk (open) vuur in
aanraking heeft gebracht met (een) (gele) fietstas(sen), althans met (een)
brandbare stof(fen), welke direct naast die coniferenhaag was/waren
gedeponeerd,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooidd;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 24 juli 2010 tot en met 25 juli 2010 te
Mijdrecht, gemeente De Ronde Venen,, althans in het arrondissement Utrecht,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
fietstassen (welke door middel van een koord met gesp aan de fiets waren
bevestigd), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[naam], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 28 augustus 2010 te Amstelhoek, gemeente De Ronde Venen,,
althans in het arrondissement Utrecht, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan
een heg en/of een stuk berm gelegen aan de Mijdrechtse Zuwe, immers heeft
verdachte toen aldaar opzettelijk een aangestoken lucifer en/of een
aangestoken aansteker, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking
gebracht met een voorwerp van kunststof of rubber en/of een heg en/of een
berm, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan een heg en/of
een berm geheel of gedeeltelijk is / zijn verbrand, in elk geval brand is
ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die heg en/of die berm en/of die
weg, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 31 oktober 2010 te Mijdrecht, gemeente De Ronde Venen,
althans in het arrondissement Utrecht, [verbalisant 3] (aspirant van
politie Utrecht) en/of [verbalisant 4] (agent van politie Utrecht) heeft
bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware
mishandeling, en/of met brandstichting immers heeft verdachte opzettelijk
voornoemde [verbalisant 3] en/of [verbalisant 4] dreigend de woorden toegevoegd:
"Als ik straks vrij kom, dan vermoord ik jullie" en/of "Ik draai je nek om"
en/of "Pas maar op ik steek het politiebureau in de fik", althans (telkens)
woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht