ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ3429

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
16/650610-12 [P]
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Smaad en belediging van ambtenaren door verdachte via geschriften en openbare uitlatingen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 februari 2013 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van smaad en belediging van meerdere ambtenaren, waaronder een wethouder en een burgemeester van de gemeente [gemeente]. De verdachte heeft in de periode van februari 2010 tot en met juni 2012 verschillende geschriften verspreid en openbare uitlatingen gedaan die de eer en goede naam van deze ambtenaren zouden hebben aangetast. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk door middel van het verzenden van een open brief en het doen van uitlatingen tijdens een openbare vergadering, de eer en goede naam van de ambtenaren heeft aangetast. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren en een voorwaardelijke geldboete van € 1.500,00 met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan smaadschrift, terwijl de belediging werd aangedaan aan ambtenaren gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening. De rechtbank heeft de dagvaarding voor een aantal feiten nietig verklaard en de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/650610-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 februari 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1968] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
Raadsman: mr. J.T.E. Vis, advocaat te Amsterdam.
1 Onderzoek van de zaak
Verdachte en zijn raadsman zijn niet verschenen.
De officier van justitie heeft haar standpunt kenbaar gemaakt, inhoudende dat de zaak moet worden afgedaan en niet andermaal aangehouden.
De rechtbank heeft geoordeeld dat, ondanks een verzoek van de raadsman van verdachte en van verdachte zelf om de zaak aan te houden, er redenen bestaan om de zaak buiten aanwezigheid van verdachte en diens raadsman te behandelen.
De rechtbank heeft daartoe overwogen dat verdachte kort voor de zitting van 29 november 2012 voor het eerst een raadsman heeft gekozen en dat verdachte en deze raadsman, mr. Th.U. Hiddema, om aanhouding hadden gevraagd. De reden was dat verdachte zich pas op 27 november 2012 tot zijn raadsman had gewend en de raadsman op dat moment niet over de processtukken beschikte. De rechtbank heeft op 29 november 2012 het onderzoek ter terechtzitting aangehouden, oordelend dat de raadsman onvoldoende voorbereidingstijd had om de stukken te bestuderen.
Vervolgens is, een week vóór de zitting van 14 februari 2013, via de officier van justitie, een schriftelijk verzoek tot aanhouding van verdachte –gedateerd 5 februari 2013- ontvangen. Hij verzoekt aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting omdat hij geen vertrouwen had in een goede vertegenwoordiging door zijn raadsman, mr. Hiddema, en vanwege gezondheidsklachten (migraine). Mr. Hiddema heeft op 12 februari 2013 schriftelijk laten weten dat hij niet langer de verdediging van verdachte zal voeren wegens een vertrouwensbreuk.
Op de dag van de zitting, 14 februari 2013, is een schriftelijk verzoek van mr. Vis ontvangen, die zich stelt als raadsman van verdachte en verzoekt om aanhouding van de zaak, omdat hij pas op 13 februari 2013 door verdachte is benaderd en geen beschikking heeft over de processtukken.
De rechtbank heeft verdachte en mr. Hiddema op 12 februari 2013 telefonisch laten informeren dat de zaak niet op voorhand zal worden aangehouden maar dat op de zitting van 14 februari 2013 op het aanhoudingsverzoek zal worden beslist. De voicemail van verdachte is ingesproken met het verzoek terug te bellen doch dat heeft verdachte niet gedaan.
De rechtbank heeft overwogen dat het verzoek van verdachte getoetst dient te worden aan het aanwezigheidsrecht van verdachte, het belang van een spoedige afdoening van de zaak en het aanhoudingsprotocol zoals dat door de rechtbank wordt gehanteerd.
Een uitgangspunt is dat een verzoek tot aanhouding niet wordt gehonoreerd wanneer de verdachte niet tijdig een raadsman heeft ingeschakeld of te laat van raadsman is gewisseld.
Dit laatste doet zich voor in deze zaak. Bij de eerdere behandeling op 29 november 2012 heeft de rechtbank, ondanks het gegeven dat verdachte ook toen niet tijdig een raadsman had ingeschakeld, het verzoek tot aanhouding coulant gehonoreerd.
Nu verdachte zeer kort voor de zitting van 14 februari 2013, wederom te laat, een andere raadsman heeft ingeschakeld en voorts het verzoek van verdachte wegens gezondheidsklachten niet nader is onderbouwd, zal de rechtbank de verzoeken om aanhouding thans afwijzen en het onderzoek ter terechtzitting buiten aanwezigheid van verdachte en diens raadsman voortzetten. De rechtbank heeft verstek verleend en de zaak inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 14 februari 2013.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. Primair: In de periode van februari 2010 tot en met juni 2012 de eer en/of goede naam van een ambtenaar, te weten een wethouder van de gemeente [gemeente], heeft aangerand door het verzenden van een open brief met dagtekening 10-02-2010 naar de gemeenteraad van [gemeente] (smaad/smaadschrift);
2. Primair: In de periode van 31 augustus 2010 tot en met 23 maart 2012 te [gemeente] de de eer en/of goede naam van een of meer ambtenaren, te weten de burgemeester en/of een wethouder van de gemeente [gemeente], heeft aangerand door het verzenden van een open brief d.d. 31-08-2010 naar de gemeenteraad van [gemeente] (smaad/smaadschrift);
3. Primair: Op of omstreeks 12 mei 2011 te [gemeente] de eer en/of goede naam van de burgemeester van [gemeente] heeft aangerand door in de Commissie Bestuur en Middelen in aanwezigheid van publiek bepaalde uitlatingen over de burgemeester te doen (smaad),
4. Primair: In de periode van 21 februari 2012 tot en met 23 maart 2012 te [gemeente] de eer en/of goede naam van de burgemeester van [gemeente], heeft aangerand door een open brief met dagtekening 21-02-2012 te verzenden naar de gemeenteraad;
5. Primair: in de periode van 12 maart 2012 tot en met 11 juni 2012 te [gemeente] de eer en/of goede naam van de burgemeester en ambtenaar [A]en/of de gemeente(raad), heeft aangerand door het publiceren van de website ‘www.opendedoofpotvan[burgemeester].nl en door het verspreiden van flyers die naar die website verwijzen.
Onder feiten 1 t/m 5 is telkens subsidiair de belediging van de in het primaire feit genoemde ambtenaren ten laste gelegd.
3 De voorvragen
Ten aanzien van de geldigheid van de dagvaarding heeft de rechtbank het navolgende overwogen.
a. De tenlastelegging verwijst naar aangehechte bijlagen. In het dossier is geen dagvaarding met daaraan gehechte bijlagen aangetroffen. Wel bevindt zich er in het dossier een correct betekende dagvaarding en een bijeen geniete verzameling brieven en andere geschriften die qua datum en omschrijving overeenkomen met de data en inhoud van de in dagvaarding genoemde bijlagen. De rechtbank ziet geen aanleiding, gehoord hetgeen de officier van justitie daaromtrent ter zitting heeft verklaard, eraan te twijfelen dat deze verzameling bijlagen gelijk met de dagvaarding aan de verdachte is betekend.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat met de betekening van de dagvaarding ook de daarin genoemde bijlagen geldig zijn betekend.
b. Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde feit heeft de rechtbank overwogen dat de bij het ten laste gelegde feit behorende schriftelijke bescheiden zien op onder meer de website ‘www.opendedoofpotvan[burgemeester].nl’. De rechtbank acht deze bijlage, bestaande uit 39 uitgeprinte pagina’s van de inhoud van genoemde website, niet inzichtelijk. De (dichtbeschreven) pagina’s bevatten veel bewoordingen welke getuigen van boosheid en onvrede over het gemeentelijk functioneren.
Op de uitgedraaide pagina’s staan bij een aantal passages pijlen. Onduidelijk is wie deze pijlen heeft geplaatst. Ook in het dossier zijn deze 37 pagina’s opgenomen (pagina’s 96-133 van het proces-verbaal) en ook daar zijn deze pijlen bij die betreffende passages geplaatst. De rechtbank maakt daaruit op de deze pijlen kennelijk niet door de opsteller van de tenlastelegging zijn gezet.
De rechtbank acht om die reden onduidelijk welke uitlatingen het Openbaar Ministerie verdachte precies verwijt.
De rechtbank zal de dagvaarding ten aanzien van het onder 5 primair en subsidiair ten laste gelegde feit dan ook nietig verklaren.
De rechtbank heeft voorts geconstateerd dat de rechtbank bevoegd is, de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Zij baseert zich daarbij op de aangiften met bijlagen en de verklaringen van verdachte.
De officier van justitie heeft gewezen op het bepaalde in artikel 267, onder 2 Wetboek van Strafrecht, waaruit blijkt dat geen klacht vereist is wanneer, zoals in het onderhavige geval, de belediging het openbaar gezag, een openbaar lichaam of instelling, of een ambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening betreft.
4.2 Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1 primair en subsidiair
Ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit heeft de rechtbank het volgende overwogen.
Ten laste is gelegd dat verdachte in de periode van 10 februari 2010 tot en met 19 april 2012 de eer en goede naam van (wethouder) [wethouder] heeft aangetast door smaad(schift). Dit verwijt wordt in de tenlastelegging verfeitelijkt door het enkele verwijzen naar één open brief, gedateerd 10 februari 2010. Deze brief, zo heeft verdachte bij de politie bevestigd, is door hem opgesteld en verstuurd.
De vraag die voorligt is of bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk, door tenlastelegging van een bepaald feit (in de voormelde brief), de eer en/of goede naam van bedoelde wethouder heeft aangerand. Uit bedoelde brief, voor zover deze gaat over bedoelde [wethouder], maakt de rechtbank op dat de opsteller van de brief een boze burger betreft, die meent dat er met een door hem geuite klacht over het functioneren van die [wethouder] niet goed is omgesprongen en hierover zijn onvrede tegenover de gemeenteraad heeft geuit.
Uit deze enkele brief blijkt niet dat het opzet van verdachte de aantasting van de eer en goede naam van de betreffende ambtenaar, wethouder [wethouder], betreft.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Ook van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde zal de rechtbank verdacht vrijspreken, nu het Openbaar Ministerie in de tenlastelegging ook hier enkel de inhoud van de brief van 10 februari 2010 ter beoordeling aan de rechtbank heeft overgelegd ten bewijze van de gehele ten laste gelegde periode en de rechtbank uit de inhoud van deze brief niet wettig en overtuigend bewezen acht dat sprake is van opzet op belediging van [wethouder], zoals ten laste is gelegd.
Ten aanzien van het onder 2. primair ten laste gelegde
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
De rechtbank heeft als volgt overwogen. In de tenlastelegging wordt de verweten smaad(schrift) jegens [burgemeester] en [B] feitelijk omschreven als het met het in de tenlastelegging omschreven doel verzenden van ‘de open brief met dagtekening 31/08/10’. Verdachte heeft bij de politie bevestigd dat hij bedoelde brief heeft geschreven en ingestuurd. Nu deze brief niet meer dan anderhalve pagina (handgeschreven) tekst omvat, acht de rechtbank voldoende duidelijk welke uitlatingen jegens de genoemde personen verdachte worden verweten.
Verdachte heeft in deze open brief geschreven dat hij een officiële klacht tegen [burgemeester] en [B] indient. De rechtbank begrijpt dat verdachte met [burgemeester] en [B] bedoelt [burgemeester] en [B], burgemeester respectievelijk wethouder van de gemeente [gemeente]. In genoemde brief schrijft verdachte onder meer “Toen ik eruit kwam, het kamertje, zag ik drie personen gluren naar de monitor achter de balie, waar ik op te zien was! Gesprekken opnemen, bespioneren, rechten schenden en info achterhouden. Slechts [burgemeester] en [B] zitten hierachter. Zij horen in een Goelag thuis.” De rechtbank ziet in dit citaat een beschrijving van een concrete handeling die wordt aangewezen en die vervolgens expliciet aan de burgemeester de wethouder wordt verweten. De rechtbank acht deze uitlating van verdachte beschuldigend en smadelijk.
Uit het enkele gegeven dat verdachte de brief niet aan de burgemeester en/of wethouder maar als open brief aan de gemeenteraad van de gemeente [gemeente] heeft verzonden leidt de rechtbank af dat verdachte opzet heeft gehad om aan de inhoud van de brief ruchtbaarheid te geven.
De rechtbank acht dan ook smaadschrift bewezen, gepleegd in de periode 31 augustus 2010 tot en met 7 september 2010 (datum stempel van ontvangst bij de gemeente).
Vrijspraak van het onder feit 3 primair ten laste gelegde
Ten aanzien van het onder 3 primair ten laste gelegde feit heeft de rechtbank het volgende overwogen. Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van smaad(schrift) dient er sprake te zijn van ‘bepaalde feiten’ die door verdachte zijn ten laste gelegd en waarmee hij opzettelijk de eer en/of goede naam van de burgemeester heeft aangerand. Er is sprake van ‘een bepaald feit’ als bedoeld in de wet, indien het feit zodanig wordt ten laste gelegd dat het een duidelijk te onderkennen concrete gedraging aanwijst. De in de tenlastelegging opgenomen feiten zijn twee uitlatingen van verdachte in een openbare vergadering: "Tenslotte verzoek ik de fractieleden om haast te maken met het openen van de doofpot van [burgemeester], want anders doe ik het zelf" en/of "En tegen jullie burgemeester zeg ik nog dat hij mij destijds dreigde in een brief iets terug te nemen wat volgens hem niet klopte. En ik zeg hem bij deze in het openbaar dat ik feiten nooit terugneem. Na bespreking in het Presidium van de bekende onderwerpen verwacht ik een eind aan de illegale handelingen van jullie burgemeester”.
De rechtbank is van oordeel dat deze uitlatingen onvoldoende concreet een bepaalde gedraging van de burgemeester aanwijzen. De rechtbank is bovendien van oordeel dat uit deze uitlatingen van verdachte niet blijkt van opzet gericht op het aantasten van de eer en goede naam van de burgemeester. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 3 primair ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van het onder 3. subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit gedeeltelijk bewezen en heeft daartoe het volgende overwogen.
Verdachte heeft tijdens een openbare bijeenkomst van de Commissie Bestuur en Middelen van de gemeente [gemeente] d.d. 12 mei 2011 het woord gevoerd. Tijdens deze vergadering was ook burgemeester [burgemeester] aanwezig . Verdachte heeft tegenover de aanwezige ambtenaren onder meer het volgende gezegd: “Tenslotte verzoek ik de fractieleden om haast te maken met het openen van de doofpot van [burgemeester], anders doe ik het zelf (…)Na bespreking in het Presidium van de bekende onderwerpen, verwacht ik een eind aan de illegale handelingen van jullie burgemeester”
Verdachte heeft, daarnaar gevraagd bij de politie, geen commentaar willen geven op de vraag wat hij met deze uitspraken bedoelde. De rechtbank overweegt dat de woorden ‘doofpot’ en ‘illegale handelingen’ in relatie tot het functioneren van de burgemeester niet anders dan negatief kunnen worden begrepen. De rechtbank is van oordeel dat met het doen van deze uitspraken sprake is van belediging van (de integriteit van) [burgemeester]. De rechtbank acht belediging, mondeling, van burgemeester [burgemeester], tijdens en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, bewezen.
Anders is het met de mededeling van verdachte in die vergadering “en tegen jullie burgemeester zeg ik nog dat hij mij destijds dreigde in een brief iets terug te nemen wat volgens hem niet klopte. En ik zeg hem bij deze in het openbaar dat ik feiten nooit terugneem”. Aan deze uitlatingen ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank het beledigend karakter. Van dit onderdeel van de tenlastelegging spreekt de rechtbank dan ook vrij.
Ten aanzien van het onder 4 primair ten laste gelegde
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 4 primair tenlastegelegde. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen.
Verdachte heeft bevestigd dat hij in een open brief aan het gemeentebestuur van de gemeente [gemeente], gedateerd 21 februari 2012 en blijkens het stempel op 22 februari 2012 bij de gemeente binnengekomen, onder meer heeft geschreven: “Bij deze wens ik een officiële klacht in te dienen tegen jullie burgemeester melis van de groep. Tevens verzoek ik een integriteitsonderzoek tegen hem te starten. Ik kom tot dit verzoek, daar hij zich schofferend en bedrieglijk heeft misdragen mbt de vlaggenkwestie. Vervolgens heeft hij actief gewerkt en gemanipuleerd om deze zaak van tafel te vegen. Dit zijn Oostblokpraktijken en horen niet thuis in een westers democratisch dorp, met een sterk christelijke kern. (…) het was jullie burgemeester, die opdracht gaf de politie op mij af te sturen.
Verdachte heeft bij de politie bevestigd dat hij bedoelde brief heeft geschreven en ingestuurd. Nu deze brief niet meer dan tweeënhalve pagina’s tekst omvat, acht de rechtbank voldoende duidelijk welke uitlatingen jegens de genoemde personen verdachte worden verweten.
Uit het enkele gegeven dat verdachte de brief niet aan de genoemde burgemeester maar als open brief aan de gemeenteraad van de gemeente [gemeente] heeft verzonden leidt de rechtbank af dat verdachte opzet heeft gehad om aan de inhoud van de brief ruchtbaarheid te geven.
De rechtbank ziet in het aangehaalde citaat een concrete handeling van de burgemeester die wordt aangewezen. De woorden ‘schofferend’ ‘bedrieglijk’ ‘misdragen’ en ‘gemanipuleerd’ worden genoemd in relatie tot het handelen van de burgemeester. Deze woorden raken de reputatie en integriteit van die burgemeester. De rechtbank acht het karakter van deze uitlating van verdachte dan ook smadelijk.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan smaadschrift.
4.3 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2 primair:
in de periode van 31 augustus 2010 tot en met 7 september 2010 te [gemeente], gemeente [gemeente], opzettelijk door middel van verspreiding van een geschrift, de eer en goede naam van meerdere ambtenaren gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten [burgemeester], burgemeester gemeente [gemeente], en [B], wethouder gemeente [gemeente], heeft aangerand door tenlastelegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte met voormeld doel een geschrift, de open brief met dagtekening 31/08/10, zoals aan deze tenlastelegging gehecht en daarvan deel uitmakende, doen toekomen aan de de gemeente [gemeente], althans de gemeenteraad/het College van burgemeester & wethouders van de gemeente [gemeente];
3 subsidiair:
op 12 mei 2011 te [gemeente], gemeente [gemeente], opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [burgemeester], burgemeester gemeen [gemeente], gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening in zijn tegenwoordigheid mondeling en in het openbaar heeft toegevoegd de woorden: “Tenslotte verzoek ik de fractieleden om haast te maken met het openen van de doofpot van [burgemeester], anders doe ik het zelf” en “Na bespreking in het Presidium van de bekende onderwerpen verwacht ik een einde aan de illegale handelingen van jullie burgemeester.”;
4 primair:
op of omstreeks 21 februari 2012 te [gemeente], gemeente [gemeente], opzettelijk door middel van verspreiding van een geschrift, de eer en goede naam van een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten [burgemeester], burgemeester gemeente [gemeente], heeft aangerand door tenlastelegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte met voormeld doel een geschrift, de open brief met dagtekening 21/02/12 zoals aan deze tenlastelegging gehecht en daarvan deel uitmakende, doen toekomen aan de gemeenteraad van de gemeente [gemeente];
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op.
Feit 2 primair en 4 primair:
smaadschrift, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
Feit 3 subsidiair:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar alsmede een werkstraf voor de duur van 160 uur subsidiair 80 uur vervangende hechtenis.
6.2 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte is een inwoner van [gemeente], die zich over veel zaken, het gemeentebestuur betreffende, boos maakt en die boosheid veelvuldig uitdraagt. De rechtbank overweegt dat iedere burger het recht op vrije meningsuiting toekomt. Maar dat recht is niet onbegrensd en kan, gezien artikel 10, lid 2, EVRM, onder meer worden beperkt ter bescherming van de goede naam of de rechten van anderen. Met de bewezen verklaarde uitingen heeft verdachte telkens die grens overschreden.
De rechtbank houdt bij het opleggen van de straf rekening met het feit dat uit het uittreksel uit het justitieel documentatieregister aangaande verdachte blijkt dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Uit de inhoud van het dossier maakt de rechtbank op dat er sprake is van een reële kans op herhaling. Ook hier zal de rechtbank bij het opleggen van de straf rekening mee houden.
De rechtbank is van oordeel dat aan verdachte een werkstraf dient te worden opgelegd van na te melden duur. Verdachte dient zich er van bewust te worden dat hetgeen hij heeft gezegd, geschreven en verzonden niet onbestraft blijft.
De rechtbank is voorts van oordeel dat, om verdachte ervan te weerhouden door te gaan met het schrijven van beledigende en/of smadelijke uitingen ten opzichte van de burgemeester en gemeenteambtenaren, daarnaast een voorwaardelijke straf op zijn plaats is. De rechtbank acht een forse voorwaardelijke geldboete passend. Aan deze voorwaardelijke geldboete zal de rechtbank een proeftijd van 3 jaar verbinden, gelet op de lange duur dat verdachte reeds conflicten met de gemeente [gemeente] heeft.
6.3 Het ad informandum gevoegde
De rechtbank heeft alle acht op de dagvaarding ad informandum vermelde soortgelijke strafbare feiten bij de strafbepaling buiten beschouwing gelaten.
Verdachte heeft weliswaar erkend de brieven te hebben geschreven, maar niet is gebleken dat verdachte het smadelijk karakter daarvan erkent. Om die reden zal de rechtbank de ad-informandum gevoegde feiten buiten beschouwing laten in de straftoemeting.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 57, 261, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.
8 De beslissing
De rechtbank:
Geldigheid dagvaarding
- verklaart de dagvaarding nietig voor zo ver betrekking hebbend op de onder feit 5 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten;
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair en subsidiair en 3 primair te laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2 primair en 4 primair:
smaadschrift, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, meermalen gepleegd;
feit 3 subsidiair:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 40 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 dagen;
- veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 1.500,00 (vijftienhonderd euro) voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen;
- bepaalt dat de straf tot betaling van een geldboete niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter de tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.E. Somsen, voorzitter, mr. M.J. Veldhuijzen en
mr. P.K. van Riemsdijk, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Nieboer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 28 februari 2013.
Mr. M.J. Veldhuijzen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
1.
Primair
hij in of omstreeks de periode van 10 februari 2010 tot en met 19 april 2012
te [gemeente], gemeente [gemeente], althans in Nederland, opzettelijk, (door
middel van verspreiding/tentoonstelling/aanslaan van een geschrift), de eer
en/of goede naam van één ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige
uitoefening van zijn bediening, te weten [wethouder] (wethouder gemeente
[gemeente]), heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde
feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers
heeft verdachte met voormeld doel een geschrift, (de open brief met
dagtekening 10/02/10) zoals aan deze telastelegging gehecht en daarvan deel
uitmakende, verzonden/doen toekomen (naar/aan de gemeente [gemeente], althans
de gemeenteraad van de gemeente [gemeente]);
( art 261 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 261 lid 2 Wetboek van Strafrecht,
art 267 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
art 261 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 261 lid 2 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 10 februari 2010 tot en met 19 april 2012
te [gemeente], gemeente [gemeente], althans in Nederland, opzettelijk
beledigend één ambtenaar, te weten [wethouder] (wethouder gemeente [gemeente]),
gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening,
een geschrift, (de open brief met dagtekening 10/02/10) zoals aan deze
telastelegging gehecht en daarvan deel uitmakende, heeft
aangeboden/toegezonden;
art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 267 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
Primair
hij in of omstreeks de periode van 31 augustus 2010 tot en met 23 maart 2012
te [gemeente], gemeente [gemeente], althans in Nederland, opzettelijk, (door
middel van verspreiding/tentoonstelling/aanslaan van een geschrift), de eer
en/of goede naam van meerdere, althans één, ambtena(a)r(en) gedurende of ter
zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, te weten [burgemeester] (burgemeester gemeente [gemeente]) en/of [B] (wethouder gemeente [gemeente]), heeft aangerand door
telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om
daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte met voormeld doel een
geschrift, (de open brief met dagtekening 31/08/10) zoals aan deze
telastelegging gehecht en daarvan deel uitmakende, verzonden/doen toekomen
(naar/aan de gemeente [gemeente], althans de gemeenteraad/het College van
burgemeester & wethouders van de gemeente [gemeente]);
( art 261 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 261 lid 2 Wetboek van Strafrecht,
art 267 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
art 261 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 261 lid 2 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 31 augustus 2010 tot en met 23 maart 2012
te [gemeente], gemeente [gemeente], althans in Nederland, opzettelijk
beledigend meerdere, althans één, ambtena(a)r(en), te weten [burgemeester]
(burgemeester gemeente [gemeente]) en/of [B] (wethouder
gemeente [gemeente]), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening
van zijn/haar/hun bediening, een geschrift, (de open brief met dagtekening
31/08/10) zoals aan deze telastelegging gehecht en daarvan deel uitmakende,
heeft aangeboden/toegezonden;
art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 267 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
3.
Primair
hij op of omstreeks 12 mei 2011 te [gemeente], gemeente [gemeente], althans in
Nederland, opzettelijk de eer en/of de goede naam van een ambtenaar, te weten
[burgemeester] (burgemeester gemeente [gemeente]), heeft aangerand door
telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om
daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft hij met voormeld doel aan de
Commissie Bestuur en Middelen van de gemeente [gemeente] (in aanwezigheid van
publiek) de volgende woorden gebezigd: "Tenslotte verzoek ik de fractieleden
om haast te maken met het openen van de doofpot van [burgemeester], want anders doe ik
het zelf" en/of "En tegen jullie burgemeester zeg ik nog dat hij mij destijds
dreigde in een brief iets terug te nemen wat volgens hem niet klopte. En ik
zeg hem bij deze in het openbaar dat ik feiten nooit terugneem. Na bespreking
in het Presidium van de bekende onderwerpen verwacht ik een eind aan de
illegale handelingen van jullie burgemeester", althans woorden van
soortgelijke aard en/of strekking;
( art 261 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 267 ahf/sub 2 Wetboek van
Strafrecht )
art 261 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 12 mei 2011 te [gemeente], gemeente [gemeente], althans in
Nederland, opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [burgemeester]
(burgemeester gemeente [gemeente]), gedurende en/of ter zake van de
rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid mondeling
en/of in het openbaar heeft toegevoegd en/of aangedaan de woorden "Tenslotte
verzoek ik de fractieleden om haast te maken met het openen van de doofpot van
[burgemeester], want anders doe ik het zelf" en/of "En tegen jullie burgemeester zeg ik
nog dat hij mij destijds dreigde in een brief iets terug te nemen wat volgens
hem niet klopte. En ik zeg hem bij deze in het openbaar dat ik feiten nooit
terugneem. Na bespreking in het Presidium van de bekende onderwerpen verwacht
ik een eind aan de illegale handelingen van jullie burgemeester", althans
woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 267 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
4.
Primair
hij in of omstreeks de periode van 21 februari 2012 tot en met 23 maart 2012
te [gemeente], gemeente [gemeente], althans in Nederland, opzettelijk, (door
middel van verspreiding/tentoonstelling/aanslaan van een geschrift), de eer
en/of goede naam van één ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige
uitoefening van zijn bediening, te weten [burgemeester] (burgemeester
gemeente [gemeente]), heeft aangerand door telastlegging van een of meer
bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven,
immers heeft verdachte met voormeld doel een geschrift, (de open brief met
dagtekening 21/02/12) zoals aan deze telastelegging gehecht en daarvan deel
uitmakende, verzonden/doen toekomen (naar/aan de gemeenteraad van
de gemeente [gemeente]);
( art 261 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 261 lid 2 Wetboek van Strafrecht,
art 267 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
art 261 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 261 lid 2 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 21 februari 2012 tot en met 23 maart 2012
te [gemeente], gemeente [gemeente], althans in Nederland, opzettelijk
beledigend één ambtenaar, te weten [burgemeester] (burgemeester gemeente
[gemeente]), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn
bediening, een geschrift, (de open brief met dagtekening 21/02/12) zoals aan
deze telastelegging gehecht en daarvan deel uitmakende, heeft
aangeboden/toegezonden;
art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 267 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
5.
Primair
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 maart
2012 tot en met 11 juni 2012 te [gemeente], gemeente [gemeente], althans in
Nederland, opzettelijk, (door middel van verspreiding/tentoonstelling/aanslaan
van een geschrift), de eer en/of goede naam
- van meerdere, althans één, ambtena(a)r(en) gedurende of ter zake van de
rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, te weten [burgemeester]
(burgemeester gemeente [gemeente]) en/of [A] (ambtenaar gemeente
[gemeente]), en/of
- het/een openbaar gezag en/of lichaam en/of instelling, te weten de gemeente
[gemeente] en/of de gemeenteraad van de gemeente [gemeente],
heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het
kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte met
voormeld doel een geschrift, (de website www.opendedoofpotvan[burgemeester].nl) zoals
aan deze telastelegging gehecht en daarvan deel uitmakende, gepubliceerd
en/of flyers met een verwijzing naar die website in meerdere, althans één,
brievenbus(sen) en/of onder de ruitenwisser(s) van meerdere, althans één,
auto('s) gestopt;
( art 261 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 261 lid 2 Wetboek van Strafrecht,
art 267 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 267 ahf/sub 2 Wetboek van
Strafrecht )
art 261 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 261 lid 2 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 maart
2012 tot en met 13 april 2012 te [gemeente], gemeente [gemeente], althans in
Nederland, opzettelijk
- meerdere, althans één, ambtena(a)r(en) gedurende of ter zake van de
rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, te weten [burgemeester]
(burgemeester gemeente [gemeente]) en/of [A] (ambtenaar gemeente
[gemeente]), en/of
- het/een openbaar gezag en/of lichaam en/of instelling, te weten de gemeente
[gemeente] en/of de gemeenteraad van de gemeente [gemeente],
in het openbaar bij geschrift en/of afbeelding heeft beledigd, immers heeft
hij, verdachte, de (teksten op de) website www.opendedoofpotvan[burgemeester].nl zoals
aan deze telastelegging gehecht en daarvan deel uitmakende geschreven (met
uitzondering van de onderdelen waarbij een andere auteur dan verdachte wordt
vermeld) en/of gepubliceerd;
( art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 267 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht, art 267 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 267 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht