ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ2822

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
336926 / HA RK 13-30
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van mr. S.C. Hagedoorn in kort geding procedure

Op 29 januari 2013 heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. S.C. Hagedoorn, kantonrechter in de Sector handel en kanton van de Rechtbank Midden-Nederland. Dit verzoek volgde op een kort geding waarin de wederpartij, [Wederpartij 1] en [Wederpartij 2], verzoekster had gedagvaard. Verzoekster stelde dat haar rechten waren geschaad door de eis om een doktersverklaring te overleggen en dat zij in onzekerheid verkeerde over de behandeling van haar zaak. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 12 februari 2013, waarbij zowel de heer [betrokkene], directeur van verzoekster, als mr. Hagedoorn aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek om aanhouding van de behandeling van het kort geding op 17 januari 2013 was ingewilligd, maar dat de wederpartij niet tijdig op de hoogte was gesteld van deze aanhouding. Mr. Hagedoorn heeft de wederpartij op de zitting van 17 januari 2013 enkel geïnformeerd over de aanhouding, zonder inhoudelijke bespreking van de zaak. Verzoekster betoogde dat dit leidde tot een schending van haar rechten en dat er sprake was van vooringenomenheid van mr. Hagedoorn.

De rechtbank oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd maakten. De rechtbank concludeerde dat mr. Hagedoorn niet partijdig was geweest en dat het wrakingsverzoek werd afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 26 februari 2013 door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer / rekestnummer: 336926 / HA RK 13-30
beslissing van 26 februari 2013 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken,
op het verzoek van:
[bedrijf], gevestigd te [vestigingsplaats], verder te noemen, verzoekster.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Op 29 januari 2013 heeft verzoekster bij de rechtbank het verzoek gedaan tot wraking van mr. S.C. Hagedoorn, kantonrechter in de Sector handel en kanton van deze rechtbank en in die hoedanigheid belast met de behandeling van de zaak van [Wederpartij 1] en
[Wederpartij 2] (hierna: wederpartij) tegen verzoekster, die aldaar is geregistreerd onder rolnummer 846504 UV EXPL 12-487.
1.2. Mr. Hagedoorn heeft niet in de wraking berust.
1.3. Op 5 februari 2013 heeft mr. Hagedoorn schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.4. De griffier van deze rechtbank heeft de heer [betrokkene], directeur van verzoekster, en
mr. Hagedoorn opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het verzoek op 12 februari 2013. Mr. H.A. Scholten, gemachtigde van de wederpartij, is van de behandeling in kennis gesteld en is daarbij gewezen op de mogelijkheid de zitting bij te wonen.
1.5. De mondelinge behandeling van het verzoek heeft op 12 februari 2013 plaatsgevonden. Ter zitting zijn zowel [betrokkene] als mr. Hagedoorn verschenen.
1.6. De uitspraak is bepaald op heden.
2. De feiten
2.1 De hoofdprocedure betreft een vordering in kort geding, waarin wederpartij als eisende partij gevorderd heeft verzoekster te veroordelen tot het betalen van de door hem gestelde schade van € 18.009,-, verband houdende met een aan verzoekster verstrekte opdracht tot het verrichten van diverse bouwkundige werkzaamheden aan en in de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats].
2.2 Verzoekster is gedagvaard te verschijnen op 17 januari 2013 voor de kantonrechter.
2.3 Op 17 januari 2013 is bij de rechtbank per e-mail evenals per fax een verzoek van de heer [betrokkene] ingekomen tot aanhouding van de zaak in verband met ziekte. Op verzoek van mr. Hagedoorn heeft de heer [betrokkene] een verklaring van een huisarts doen toekomen inhoudende een verklaring van een bezoek aan de huisarts in verband met griepklachten.
2.4 Mr. Hagedoorn heeft daarop besloten het verzoek tot aanhouding van de zaak te honoreren en de behandeling van het kort geding aan te houden tot 25 januari 2013 te 9.30 uur. Het kort geding heeft vervolgens ter zitting op 25 januari 2013 plaatsgevonden.
3. Het verzoek
3.1 Verzoekster betoogt dat zij in haar rechten is geschaad. Het verzoek om een doktersverklaring te overleggen naar aanleiding van haar verzoek om aanhouding van de behandeling is een niet redelijke eis. Gelet op de richtlijnen van de KNMG is een dergelijke doktersverklaring niet mogelijk. Gelet op het proces-verbaal is op 17 januari 2013 toch een mondelinge behandeling gehouden, waar wederpartij is verschenen. Voor verzoekster is nu niet bekend en niet te controleren wat precies is besproken tijdens die zitting. Voorts betoogt verzoekster dat zij in onzekerheid verkeert of de stukken die ter zitting door de directeur van verzoekster zijn ingebracht, worden toegevoegd aan het dossier.
Ten slotte betoogt verzoekster dat het zeer schadelijk is dat verzoekster pas bij het uitreiken van de dagvaarding op de hoogte is gesteld van een bouwkundig rapport, dat niet als objectief en deskundig is aan te merken.
3.2. De reactie van de betrokken rechter is als volgt:
Het is standaard dat een nadere onderbouwing wordt gevraagd in het geval in een kort geding op het laatste moment een verzoek om aanhouding wordt gedaan. Nadat de heer [betrokkene] desgevraagd een nadere onderbouwing heeft overgelegd, heeft zij het verzoek om aanhouding ingewilligd. Aangezien het de administratie niet meer was gelukt om de wederpartij tijdig op de hoogte te stellen dat de zitting geen doorgang zou vinden, was de wederpartij al aanwezig op de rechtbank. De zaak is om die reden uitgeroepen. Zij heeft de wederpartij kort meegedeeld dat het uitstelverzoek van de heer [betrokkene] wegens klemmende redenen was toegewezen en zij heeft daarop een nieuwe datum voor behandeling van de zaak bepaald. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Inhoudelijk is niet over de zaak gesproken.
Voor wat betreft de ter zitting door de heer [betrokkene] overgelegde stukken merkt mr. Hagedoorn op dat voor de behandeling van een zaak in kort geding geldt dat processtukken uiterlijk 24 uur voor aanvang van de zitting aan de voorzieningenrechter en de wederpartij moeten zijn toegestuurd. Omdat verzoekster geen rechtskundige bijstand had, heeft zij besloten dat de heer [betrokkene] de stukken voorlopig kon overhandigen en toelichten en in geval mocht blijken dat het voor de wederpartij onmogelijk zou zijn om op die manier van de stukken kennis te nemen en daarop te reageren, de wederpartij dat zou aangeven. De wederpartij heeft echter geen verdere bezwaren geuit, de heer [betrokkene] heeft de stukken besproken en de stukken zijn gevoegd in het dossier. Mr. Hagedoorn merkt daarbij op dat haar van enige onduidelijkheid bij de heer [betrokkene] over de vraag of de stukken aan het dossier werden toegevoegd, niet is gebleken.
Wat betreft het door verzoekster genoemde bouwkundige rapport merkt mr. Hagedoorn op dat dit rapport door de wederpartij in de procedure is gebracht en dat zij nog geen beslissing heeft genomen in de zaak. Welke waarde aan het rapport wordt toegekend is dus nog onbekend. Ze heeft ter zitting vragen gesteld over het rapport en over de rol van de opsteller. Beide partijen hebben daarover het woord gevoerd.
4. De beoordeling
4.1. Voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek is de toepasselijke norm gegeven in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het verzoek dient te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden (artikel 37 Rv).
4.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van rechterlijke onpartijdigheid in de zin van artikel 36 Rv en artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
4.3. Er zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld dan wel gebleken op grond waarvan thans geoordeeld dient te worden dat er sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van mr. Hagedoorn jegens verzoekster. Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de bij
verzoekster dienaangaande bestaande vrees dat mr. Hagedoorn jegens haar een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is.
4.4 Vast staat dat verzoeksters verzoek om aanhouding van de behandeling van het kort geding op 17 januari 2013 is ingewilligd. Verder staat vast dat de administratie van de rechtbank de wederpartij op 17 januari 2013 niet tijdig op de hoogte kon stellen dat het verzoek van verzoekster om aanhouding was ingewilligd. Omdat de wederpartij in de rechtbank reeds aanwezig was heeft mr. Hagedoorn na uitroeping van de zaak die dag uitsluitend de wederpartij van de aanhouding in kennis gesteld. Uit het proces-verbaal is de rechtbank gebleken, en dat is ook uitdrukkelijk door mr. Hagedoorn bevestigd, dat de zaak op die zitting niet inhoudelijk is besproken. Hetgeen verzoekster over dit punt heeft aangevoerd, geeft geen grond te vrezen dat het mr. Hagedoorn aan onpartijdigheid ontbreekt en evenmin dat zij de schijn van partijdigheid heeft gewekt.
4.5 Wat betreft de ter zitting door de heer [betrokkene] overgelegde stukken heeft mr. Hagedoorn toegelicht dat ter zitting de betreffende stukken zijn besproken en dat deze, hoewel eerst ter zitting en derhalve buiten de termijn ingediend, toch alsnog zijn toegevoegd aan het dossier. De rechtbank constateert dat ook ten aanzien van dit punt verzoekster tegemoet is gekomen door de stukken niet op formele gronden te weigeren. Dat dit kennelijk niet duidelijk genoeg bij de heer [betrokkene] is overgekomen, is geen reden om te veronderstellen dat mr. Hagedoorn partijdig is geweest dan wel dat zij de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt.
4.6 Ten aanzien van het betoog over het bouwkundige rapport stelt de rechtbank vast dat dit rapport door de wederpartij is ingediend in de procedure. Over de vraag wat de betekenis en de rol van dit rapport is voor de zaak, zal mr. Hagedoorn zich nog moeten uitlaten in de te nemen beslissing. Ook hetgeen verzoekster over dit rapport naar voren heeft gebracht, levert geen feiten en omstandigheden op, op grond waarvan - ook in onderlinge samenhang bezien - kan worden geoordeeld dat mr. Hagedoorn blijk heeft gegeven van vooringenomenheid dan wel dat de vrees daartoe objectief gerechtvaardigd is.
4.7 Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek wordt afgewezen.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1. wijst het verzoek tot wraking van mr. Hagedoorn af;
5.2. draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekster, mr. Hagedoorn, mr. H.A. Scholten, alsmede aan de voorzitter van de Sector handel en kanton en de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. P. Bender, voorzitter, mr. J.W.F. Houthoff en
mr. M.C. Oostendorp, leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. M.S.D. de Weerd als griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2013.