RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/656463-12 (P)
vonnis van de meervoudige strafkamer van 26 februari 2013
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [1969],
gedetineerd in het Huis van Bewaring Nieuwegein te Nieuwegein.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 februari 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman, mr. J.J. Weldam, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 4 november 2012 te Utrecht een persoon heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en heeft betoogd dat sprake is van een vergissing.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Op 4 november 2012 heeft [benadeelde] aangifte gedaan van bedreiging met de dood door een voor aangeefster bekende dader. Aangeefster heeft verklaard dat zij sinds maart 2012 aan de [adres] te [woonplaats] in een appartementencomplex woont, dat zij sinds de dag dat zij daar woont overlast ervaart van haar buurman, dat haar woonkamer grenst aan de huiskamer van haar buurman, dat zij net als de buurman op de begane grond woont en dat hun voordeuren naast elkaar zijn, dat zij die buurman vaak tegenkomt, evenals een man die zij kent als[X]. [X] is een man met een lichtgetinte huidskleur en half lang donker haar met slag erin, en is, aldus aangeefster, bijna altijd onder invloed van drank en drugs. Naast [X] wonen er vaak daklozen voor onbepaalde tijd in de woning van de buurman, en aangeefster heeft daarvan regelmatig overlast ervaren en diverse meldingen gedaan bij politiebureau Paardenveld.
Op 4 november 2012 vanaf omstreeks 20:30 heeft aangeefster weer overlast ervaren vanuit de woning van de buurman. Omstreeks 20:50 uur heeft aangeefster daarvan melding gemaakt bij de politie. Daarop zijn twee politieagenten langs gekomen die een bezoek hebben gebracht aan de woning van de buurman.
Omstreeks 21:45 uur is aangeefster haar hond gaan uitlaten. Toen zij zich op de openbare weg bevond hoorde aangeefster iemand schelden. Zij zag en hoorde dat [X] op het balkon van de buurman stond. Zij hoorde dat [X] zei: “Kutwijf, kuthoer, ik weet dat jij de politie gebeld hebt” of woorden van gelijke strekking. Zij hoorde [X] daarna zeggen: “Ik zoek je op morgen met een paar junkies en ik maak je af!”. Aangeefster schrok enorm van die woorden.
Aangeefster heeft vervolgens opnieuw de politie gebeld, waarna [X] is aangehouden.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij op 4 november 2012 omstreeks 21:50 uur op de brug bij de [adres] te Utrecht stond. Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij ineens geschreeuw hoorde en dat hij zag en hoorde dat er door een raam uit het hoekhuis op de [adres]werd geschreeuwd. Getuige [getuige] hoorde de stem van een man en zag een vrouw langs lopen. Hij hoorde dat de man zei: “Ken je het allemaal horen. Kankerkutwijf. Ik zal een paar junkies op je af sturen en dan lig je hier aan de andere kant van de brug.” Hij hoorde dat de man daarna riep: “Kankerkutwijf, ik maak je af! Ik stuur een paar junkies op je af. Ik maak je af.”
Op grond van bovenaangehaalde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft begaan.
Dat sprake is van een vergissing, zoals door de verdediging is betoogd, is voor de rechtbank niet aannemelijk geworden.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 04 november 2012 te Utrecht, [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [benadeelde] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik zoek je morgen op met een paar junkies en ik maak je af!", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen de maatregel ISD voor de duur van twee jaren. Aan de formele vereisten voor het opleggen van deze maatregel wordt voldaan en zij acht deze maatregel wenselijk en noodzakelijk.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit.
Met betrekking tot de vordering van de officier van justitie heeft de verdediging subsidiair betoogd dat bemiddeling tussen verdachte en de politie verhelderend zou zijn, omdat verdachte een temperamentvolle man is en de meeste op zijn documentatie voorkomende delicten zien op bedreiging/belediging van een politieambtenaar. Het opleggen van de maatregel ISD terwijl er geen sprake is van ernstige overlast en er bij verdachte geen problematiek bekend is, kan naar de mening van de verdediging niet.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf/maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheid waaronder dat is begaan en de persoon van verdachte.
De rechtbank zal de officier van justitie volgen in haar eis tot het opleggen van de ISD-maatregel. De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders wenselijk en noodzakelijk is.
De rechtbank grondt haar oordeel op het navolgende:
- Aan de hand van het 21 pagina’s tellend Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 21 december 2012 heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte voldoet aan de formele criteria die aan de oplegging van de ISD-maatregel door de wet zijn gesteld. Het door verdachte begane feit betreft een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, terwijl verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de door hem begane misdrijven ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of taakstraf is veroordeeld, welke vonnisen geheel ten uitvoer zijn gelegd. De misdrijven waarvoor verdachte gedurende de afgelopen vijf jaren voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit is veroordeeld betreffen onder meer een veroordeling op 14 september 2012 voor diefstal, op 11 januari 2012 voor bedreiging, op 25 november 2011 voor bedreiging, op 21 juni 2011 voor mishandeling, vernieling en bedreiging, en op 12 juli 2010 voor wederspannigheid, huisvredebreuk, bedreiging en belediging. Ook in de daarvoor liggende jaren is verdachte meerdere malen veroordeeld.
Het onderhavige feit is begaan na de tenuitvoerlegging van de straffen voor voornoemde veroordelingen en er dient ernstig rekening te worden gehouden met de mogelijkheid dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Gelet op de aard van de misdrijven waarvoor verdachte telkens is veroordeeld, eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel.
- Het reclasseringsadvies d.d. 17 december 2012 vermeldt dat er geen gesprek met verdachte heeft plaatsgevonden omdat verdachte via het personeel van de PI Nieuwegein liet weten dat hij beslist geen contact met de reclassering wilde. Er is weinig tot geen relevante informatie over verdachte voorhanden. In de afgelopen jaren zijn er door de reclassering verschillende pogingen gedaan om met verdachte te spreken in het kader van voorlichting en advies ten behoeve van verschillende strafzaken. Verdachte reageerde niet op uitnodigingen en wanneer hij gedetineerd is wil hij geen contact.
De reclassering adviseert om verdachte de ISD-maatregel op te leggen. Verdachte blijft recidiveren en houdt op alle mogelijke manieren het contact met de reclassering af. Er is geen ander alternatief voorhanden dat voorziet in een afname van het delictgedrag. Ter zitting is een vertegenwoordiger van de reclassering als getuige deskundige gehoord en heeft aangegeven dat verdachte sedert 10 jaar niet meer heeft meegewerkt aan het opmaken van reclasseringsrapportage en dat er dus weinig over hem bekend is.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank ter bescherming van de maatschappij de gevorderde ISD-maatregel voor de maximale duur van twee jaar opleggen. Om de recidive te beëindigen en tot een zo optimaal mogelijke oplossing van de problematiek van verdachte te komen, zal de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht niet in mindering worden gebracht op de duur van de maatregel.
9. Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde] heeft een vordering ingediend strekkende tot vergoeding van de door haar geleden materiële en immateriële schade, en de door haar gemaakte kosten van rechtsbijstand.
Mr. A.P. Hendriks, advocaat te Amsterdam, heeft zich namens de benadeelde partij voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als gemachtigde van de benadeelde partij gevoegd in dit strafproces.
De benadeelde partij vordert betaling van in totaal € 4.147,56 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van de schade tot de dag der algehele voldoening. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
- immateriële schadevergoeding van € 950,-;
- materiële schadevergoeding van € 3.197,56.
Voorts vordert de benadeelde partij betaling van de kosten voor rechtsbijstand ten bedrage van € 2.095,05, alsmede een schadevergoeding in natura in de vorm van een contactverbod.
Ter terechtzitting heeft mr. Hendriks de vordering nader toegelicht.
Immateriële en materiële schade
De behandeling van de vordering levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op
€ 3.597,56, te weten € 400,- aan immateriële schade en € 3.197,56 aan materiële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 november 2012 tot de dag der algehele voldoening.
Een contactverbod is geen vorm van schadevergoeding in natura. De rechtbank zal dat onderdeel van de vordering derhalve afwijzen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
Behandeling van het restant van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan het bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De kosten van rechtsbijstand
De rechtbank is van oordeel dat verdachte tevens dient te worden veroordeeld in de door de benadeelde partij gemaakte kosten van rechtsbijstand. Bij de bepaling van de hoogte van deze kosten, sluit de rechtbank aan bij de “Aanbevelingen behandeling civiele vordering en schadevergoedingsmaatregel met betrekking tot de Wet Terwee en de Wet ter versterking van de positie van het slachtoffer” zoals die zijn overgenomen door het LOVS (Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en rechtbanken). In die aanbevelingen is - kort gezegd - bepaald, dat indien de benadeelde partij gebruik maakt van een advocaat, de omvang van de proceskosten (honorarium advocaat) begroot dient te worden aan de hand van het liquidatietarief in civiele zaken.
De rechtbank is van oordeel dat de kosten van rechtsbijstand op de voet van artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering voor toewijzing vatbaar zijn. De rechtbank zal deze kosten toewijzen tot een bedrag van € 384,- (een punt ad € 384,-).
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 38m, 38n en 285 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
11. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Gelast de plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
Wijst de vordering van [benadeelde] toe tot een bedrag van € 3.597,56, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 november 2012 tot de dag van algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde], € 3.597,56 aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 45 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 348,-.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering, voor zover deze vordering ziet op de kosten van rechtsbijstand.
Wijst af de schadevergoeding in natura in de vorm van een contactverbod.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.A.A. van Kalveen, voorzitter,
mrs. E.A. Messer en M.H.L. Schoenmakers, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Heijboer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 februari 2013.
Mr. Schoenmakers is verhinderd dit vonnis mee te ondertekenen.