RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummer: 16/701467-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 19 februari 2013
[verdachte]
geboren op [1979] te [woonplaats]
gedetineerd te Penitentiaire Inrichting Nieuwegein,
Huis van Bewaring locatie Nieuwegein
raadsvrouw mr. A.G. Ouwejan, advocaat te Breukelen
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 5 februari 2013 waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 primair: diverse goederen, waaronder een computer en een fotocamera, heeft gestolen uit een woning;
Feit 1 subsidiair: diverse goederen, waaronder een computer en een fotocamera, heeft geheeld;
Feit 2: een grote hoeveelheid lege flessen en een draagbare computer heeft gestolen uit een supermarkt.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk in haar vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair, noch van het subsidiair onder 1 ten laste gelegde feit. De raadsvrouw heeft daartoe allereerst aangevoerd dat redenen bestaan om aan te nemen dat verdachte de woninginbraak niet zelf heeft gepleegd. De overbuurvrouw, getuige [getuige], die de inbreker heeft aangesproken, heeft verklaard dat zij de man zeker zou herkennen. Bij de fotobewijsconfrontatie herkende zij verdachte echter niet. Verder is het door haar gegeven signalement zo algemeen van aard, dat dit niet als bewijs kan dienen. Voorzover zij wel details heeft genoemd in haar signalement, te weten een licht groen shirt, wijkt dit af van het signalement van verdachte op de beelden van de winkel ‘Used products’. Deze beelden zijn opgenomen tweeënhalf uur na het moment van de diefstal en op de beelden is te zien dat verdachte een fel blauw shirt draagt. Niet aannemelijk is volgens de raadsvrouw dat verdachte zich in de tussengelegen tijd heeft omgekleed. Verder is opvallend dat verdachte zich bij het aanbieden van de goederen heeft gelegitimeerd. Het is onwaarschijnlijk dat hij dit zou hebben gedaan als hij de goederen zelf had gestolen, dan wel als hij wist dat het om gestolen goederen ging. De verklaring van verdachte luidt dat hij de tas met goederen naast een telefooncel heeft gevonden, dat hij enige tijd heeft gewacht om te kijken of de goederen zouden worden opgehaald en dat hij de goederen vervolgens naar de ‘Used products’ winkel heeft gebracht, aldus de raadsvrouw.
Voor wat betreft het subsidiair onder 1 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw tevens aangevoerd dat verdachte bij de ‘Used products’ winkel in Utrecht met de gestolen goederen is aangetroffen. Niet bewezen kan worden dat hij de goederen ook in Driebergen-Rijssenburg voorhanden heeft gehad. Het bestanddeel Nederland kan weliswaar worden bewezen, maar is volgens de raadsvrouw te ruim om in de tenlastelegging op te nemen.
De raadsvrouw heeft zich dan ook op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Voor wat betreft het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, voor zover ten laste is gelegd dat verdachte een hoeveelheid lege flessen heeft weggenomen. Voor wat betreft de diefstal van de draagbare computer bevindt zich in de visie van de raadsvrouw onvoldoende bewijs in het dossier om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, omdat hiervan op de bewakingsbeelden niets is te zien.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Primair
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het primair onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan. Niet uit te sluiten is dat een ander dan verdachte de woninginbraak heeft gepleegd en dat verdachte de goederen eerst op een later ogenblik in handen heeft gekregen. De verklaring van getuige [getuige] biedt geen concreet aanknopingspunt op basis waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die zij onder verdachte omstandigheden heeft aangesproken. Ook het tijdsbestek tussen de woninginbraak enerzijds en het aantreffen van verdachte met de gestolen goederen anderzijds is niet zo kort dat hieruit onomstotelijk kan worden afgeleid dat verdachte degene is geweest die de goederen heeft gestolen. Mede gelet op de korte afstand tussen Driebergen-Rijssenburg en Utrecht kunnen de goederen in de tussentijd zijn overgedragen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit feit.
Subsidiair
De rechtbank is van oordeel dat evenmin wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het subsidiair onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de tas met goederen naast een telefooncel heeft gevonden, dat hij enige tijd heeft gewacht om te kijken of de goederen zouden worden opgehaald en dat hij de goederen vervolgens naar de ‘Used products’ winkel heeft gebracht. Alhoewel de rechtbank deze verklaring niet aannemelijk acht, kan zij aan de hand van het bewijs zoals zich dat thans in het dossier bevindt niet komen tot de vaststelling dat verdachte wist, dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de door hem aangeboden goederen van een misdrijf afkomstig waren. Een contra-indicatie voor deze wetenschap wordt gevormd door het feit dat verdachte bij het aanbieden van de goederen zijn legitimatiebewijs heeft getoond. De rechtbank zal verdachte daarom ook van dit feit vrijspreken.
Namens de C-1000 aan de [adres] te [woonplaats] is aangifte gedaan van diefstal. Aangever heeft verklaard dat hij op 5 juli 2012 door een chauffeur werd aangesproken die zei dat hij net een persoon had zien weglopen met een zak vol met lege flessen. Op de camerabeelden van de winkel ziet hij vervolgens dat een persoon met een zak met lege flessen het terrein van de winkel verlaat aan de achterzijde. Bij het opnieuw bekijken van de beelden ziet hij dat deze persoon eerst een draagbare computer/PDA wegneemt en in zijn zak steekt. Via het magazijn loopt de persoon naar buiten, waar hij uit het emballagehok een plastic zak met 250 lege flessen pakt. Met deze zak loopt hij vervolgens via het hek de openbare weg op.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de persoon is die op de camerabeelden van de C-1000 van 5 juli 2012 is te zien.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de redengevende feiten en omstandigheden die in voornoemde bewijsmiddelen zijn vervat, wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde feit. Verdachte heeft de in de tenlastelegging vermelde goederen weggenomen zonder dat hij daartoe gerechtigd was. Hij heeft de draagbare computer aan de heerschappij van de rechthebbende onttrokken, door deze in zijn zak te stoppen. De lege flessen heeft hij aan de heerschappij van de rechthebbende onttrokken, door hiermee het terrein van de C-1000 te verlaten en de openbare weg op te lopen. Verdachte heeft zich de goederen daarmee wederrechtelijk toegeëigend, zodat sprake is van diefstal.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 05 juli 2012 te [woonplaats], met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 250 lege flessen en een draagbare computer/PDA, toebehorende aan Supermarkt C1000 ([adres]).
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Feit 2: Diefstal
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van zeven (7) maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
Gelet op haar betoog dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de op te leggen straf niet langer moet zijn dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Zij heeft daarom ook verzocht de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal bij de supermarkt C-1000. Hij heeft een draagbare computer waarmee winkelvoorraden worden bijgehouden weggenomen en een grote hoeveelheid lege flessen. Winkels worden zwaar getroffen door diefstallen. In dit geval betroffen het geen goederen die voor de verkoop bestemd waren, maar wel goederen die voor de C-1000 een bepaalde waarde vertegenwoordigden. Door deze goederen weg te nemen, heeft verdachte bij de C-1000 schade en overlast teweeggebracht. Diefstallen kosten winkels, en daardoor ook het publiek, jaarlijks veel geld. Verdachte heeft uitsluitend gehandeld uit eigen gewin.
Dat verdachte uitsluitend handelt uit eigen gewin, vindt bevestiging in zijn justitiële documentatie d.d. 4 januari 2013, waarin is te zien dat verdachte zich veelvuldig schuldig heeft gemaakt aan vermogensdelicten. Al deze veroordelingen hebben niet geleid tot enige gedragsverandering. Het lijkt erop dat verdachte daar ook niet voor open staat. Hij heeft geweigerd met de reclassering in gesprek te gaan over zijn persoonlijke omstandigheden. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen, maar acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende sanctie. Gelet op het feit dat de rechtbank tot een beperktere bewezenverklaring is gekomen dan de officier van justitie, zal de op te leggen straf lager zijn dan de straf die door de officier van justitie is geëist.
Nu de duur van de op te leggen gevangenisstraf korter is dan de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, heeft de rechtbank de voorlopige hechtenis van verdachte bij afzonderlijk opgemaakte beslissing d.d. 5 februari 2013 met ingang van die datum opgeheven.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van zowel het primair, als het subsidiair onder 1 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Feit 2: diefstal;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van zes (6) weken;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A.M. van Straalen-Coumou, voorzitter, mr. J.R. Krol en J.P.W. Helmonds, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Maase-Raedts, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 19 februari 2013.
Mrs. Straalen-Coumou en Krol zijn niet in staat dit vonnis mee te ondertekenen.