ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ2266

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
16-650276-12 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op ontnemingsvordering hennepkwekerij met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 februari 2013 uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die betrokken was bij de teelt van hennep. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld, die strekte tot het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de periode van 1 januari 2009 tot en met 4 maart 2012 een hennepplantage heeft gehad, waarbij hij in totaal 134 hennepplanten heeft geteeld. De rechtbank heeft de door de veroordeelde overgelegde administratie als aannemelijk beschouwd en heeft geconcludeerd dat de opbrengsten per gram niet significant afwijken van de richtlijnen van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM).

De rechtbank heeft de totale opbrengst van de negen hennepoogsten geschat op € 66.801,88, terwijl de totale kosten van de teelt zijn vastgesteld op € 13.953,12. Dit resulteert in een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 52.848,76. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen en de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel. De beslissing is genomen na een inhoudelijke behandeling op de terechtzitting van 28 januari 2013, waar zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een hoger bedrag eiste, niet volledig toegewezen, maar heeft de door de verdediging gepresenteerde administratie en argumenten in overweging genomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16-650276-12 (ontneming)
beslissing van de rechtbank d.d. 11 februari 2013
in de ontnemingszaak tegen
[verdachte]
geboren op [1959] te [geboorteplaats] (Turkije)
wonende [adres], [woonplaats]
raadsman mr. G.A.C. Beckers, advocaat te Sittard
1 De procedure
De procedure blijkt onder meer uit het volgende:
- de vordering, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder het parketnummer 16-650276-12 waaruit blijkt dat verdachte op 11 februari 2013 door de meervoudige strafkamer van deze rechtbank is veroordeeld ter zake van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod tot de in die uitspraak vermelde straf;
- het proces-verbaal van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting;
- de overige stukken.
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 28 januari 2013, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De grondslag van de vordering
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de vordering uit van de - voor zover thans relevant - in dat vonnis bewezen verklaarde strafbare feit, te weten het opzettelijk telen, bereiden, verwerken en bewerken van 134 hennepplanten in de periode van 1 januari 2012 tot en met 4 maart 2012.
De rechtbank heeft daarnaast voldoende aanwijzingen dat de veroordeelde ook voor 1 januari 2012 dergelijke feiten heeft gepleegd. Zij neemt hiertoe in aanmerking wat de veroordeelde hierover ter terechtzitting heeft verklaard.
In deze proce¬dure wordt derhalve als vaststaand aangenomen dat de veroordeelde in de periode van 1 januari 2009 tot en met 4 maart 2012 een hennepplantage heeft gehad.
3 De beoordeling
3.1 De vordering van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en het aan de veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 107.137,80.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering enkel dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 52.848,76 en dat de vordering voor het overige dient te worden afgewezen. De raadsman heeft een administratie van de veroordeelde overgelegd, waarin de volgens hem genoten opbrengsten zijn gespecificeerd naar dit totaalbedrag. De raadsman wijst er daarbij op dat de vordering van de officier van justitie is gebaseerd op het rapport van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (hierna: BOOM) van 1 november 2010, terwijl een deel van de oogsten plaatsvond voor die datum, toen er op grond van een eerdere versie van het rapport andere uitgangspunten golden voor de berekening van het voordeel. Die andere uitgangspunten in aanmerking nemend, zijn de gegevens die volgen uit de administratie van de veroordeelde niet onaannemelijk, aldus de raadsman.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank bezigt bij de berekening van het in de periode van 1 januari 2009 tot 1 november 2010 wederrechtelijk verkregen voordeel als leidraad het rapport ‘Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht, standaardberekening en normen’ van BOOM van 14 april 2005. De rechtbank bezigt bij de berekening van het in de periode na 1 november 2010 wederrechtelijk verkregen voordeel als leidraad het rapport ‘Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht, standaardberekening en normen, update 1 november 2010’ van BOOM van 1 november 2010.
De rechtbank ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het oordeel dat de veroordeelde door middel van het begaan van het bewezen verklaarde feit een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft gehad. Op grond daarvan en het overige onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Periode
Op 4 maart 2012 is in de woning van de veroordeelde aan de [adres] te [woonplaats] een hennepkwekerij aangetroffen. Er werden in de plantage 134 planten aangetroffen, die 6 tot 8 weken oud waren. Er zijn een aantal representatieve planten als monster veilig gesteld. Deze zijn geanalyseerd en getest op de aanwezigheid van cannabinoiden. Deze test was positief en op basis hiervan kan worden vastgesteld dat de aangetroffen planten hennepplanten zijn.
De veroordeelde heeft verklaard dat de in zijn woning aangetroffen hennepkwekerij van hem was. Hij heeft voorts verklaard dat hij in 2009 met deze hennepkwekerij is begonnen vanwege geldgebrek en dat hij in de jaren 2009, 2010 en 2011 in totaal 9 hennepoogsten heeft gehad.
Opbrengst
De veroordeelde heeft verklaard gedurende de 9 oogsten een wisselend aantal planten te hebben geteeld, met verschillende gemiddelde hennepopbrengsten in grammen per plant en met verschillende opbrengsten in euro’s per gram, volgens het navolgende schema:
aantal planten aantal gram per plant opbrengst per gram opbrengst per oogst
134 22,8 € 3,- € 9165,60
132 21,9 € 3,- € 8672,41
130 22,3 € 3,- € 8697,-
131 23,2 € 3,- € 9117,60
134 22,9 € 2,40 € 7364,64
130 21,6 € 2,40 € 6739,20
126 22,1 € 2,40 € 6683,04
72 26,0 € 2,20 € 4118,40
112 22,3 € 2,50 € 62474,-
De rechtbank acht deze gegevens aannemelijk. Zij overweegt hiertoe dat de opbrengsten in euro’s per gram omgerekend niet in overwegende mate afwijken van de opbrengsten die BOOM als richtlijn hanteert per kilo. Voorts acht de rechtbank de verklaring van verdachte aannemelijk, dat er zich in de plantage meer planten per vierkante meter bevonden dan het aantal waarvan is uitgegaan door de officier van justitie. De veroordeelde heeft in dit verband verwezen naar hetgeen zichtbaar is op de foto’s die in het dossier zijn opgenomen. De opbrengst per plant is daardoor lager geweest dan de opbrengst waarvan in de vordering is uitgegaan en komt overeen met de administratie van de veroordeelde. De officier van justitie heeft niet aangevoerd waarom een en ander niet aannemelijk is.
De rechtbank zal de totale opbrengst van de 9 hennepoogsten dan ook schatten op
€ 66.801,88.
Kosten
Teneinde het wederrechtelijk verkregen voordeel te berekenen, dienen de kosten op de opbrengsten in mindering te worden gebracht.
De veroordeelde heeft verklaard dat de totale kosten gedurende 9 oogsten € 13.953,12 bedroegen. Deze kosten bestonden uit afschrijvingskosten, kosten voor de aanschaf van hennepstekken, variabele kosten en elektriciteitskosten. De rechtbank acht dit bedrag aannemelijk, gelet op de richtlijnen die BOOM hanteert en gelet op het feit dat in de vordering van de officier van justitie is uitgegaan van een hoger bedrag aan kosten. De rechtbank neemt voorts aan dat de veroordeelde voor aanvang van de eerste oogst kosten heeft moeten maken ten behoeve van het kweken van hennepstekken, zodat uitgegaan kan worden van het door het elektriciteitsbedrijf in rekening gebrachte bedrag dat is gebaseerd op 10 oogsten.
De rechtbank zal de totale kosten van de 9 hennepoogsten dan ook schatten op € 13.953,12.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
Gezien de voornoemde totaalopbrengst en de gemaakte kosten, is sprake van een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 52.848,76 (€ 66.801,88 minus € 13.953,12 ).
De rechtbank zal het terug te betalen bedrag derhalve vaststellen op € 52.848,76 (tweeënvijftigduizend achthonderachtenveertig euro en zesenzeventig cent) en de vordering van de officier van justitie voor het overige afwijzen.
4 De verplichting tot betaling
De verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van voormeld bedrag van € 52.848,76 kan aan de veroordeelde worden opgelegd. Uit het onderzoek ter zitting is niet aannemelijk geworden dat de huidige en de redelijkerwijs te verwachten toekomstige draagkracht van de veroordeelde niet toereikend zullen zijn om voormeld bedrag te voldoen.
5 De beslissing
De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
- € 52.848,76 (tweeënvijftigduizend achthonderachtenveertig euro en zesenzeventig cent);
- legt veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van € 52.848,76 (tweeënvijftigduizend achthonderachtenveertig euro en zesenzeventig cent) ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.M.M.E. Doekes, voorzitter, mr. M.J. Grapperhaus en mr. I.P.H.M. Severeijns, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. de Meulder, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 februari 2013.
Mr. I.P.H.M. Severeijns is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.