RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16-650276-12 [P]
vonnis van de meervoudige strafkamer van 11 februari 2013
[verdachte]
geboren op [1959] te [geboorteplaats] (Turkije)
wonende [adres] BS, [woonplaats]
raadsman mr. G.A.C. Beckers, advocaat te Sittard
1 Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 28 januari 2013, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: in de periode van 31 januari 2009 tot en met 4 maart 2012 te Nieuwegein 134 hennepplanten heeft geteeld;
feit 2: in de periode van 31 januari 2010 tot en met 4 maart 2012 medeplichtig is geweest aan het vernielen van een elektriciteitsmeter, terwijl daardoor gevaar voor goederen te duchten is geweest of verhindering en/of bemoeilijking van de stroomlevering ten algemene nutte is ontstaan.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide ten laste gelegde feiten heeft begaan. Zij baseert zich hierbij op de processen-verbaal met betrekking tot het aantreffen van de hennepplantage, op het rapport van de fraudespecialist en op de verklaringen van verdachte bij de politie en ter terechtzitting.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van beide ten laste gelegde feiten, nu de resultaten van het onderzoek in de woning en de daarop volgende verklaring van verdachte dienen te worden uitgesloten voor het bewijs.
Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2. ten laste gelegde feit, nu niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat gemeen gevaar voor goederen te duchten is geweest of dat verhindering en/of bemoeilijking van de stroomlevering ten algemene nutte is ontstaan.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 De rechtmatigheid van het bewijs
De raadsman heeft aangevoerd dat verbalisant [verbalisant] op grond van de Politiewet geen bevoegdheid had om de woning waarin de hennepplantage is aangetroffen te doorzoeken. De rechtbank verwerpt dit verweer, reeds op de grond dat geen sprake is van enige strafvorderlijke doorzoeking. De verbalisant bevond zich rechtmatig in de woning op grond van artikel 2 juncto artikel 8 van de Politiewet, naar aanleiding van een melding van huiselijk geweld. Gesteld noch gebleken is dat de verbalisant zelf iets heeft gezocht. Voor zover de (ex-)partner van de verdachte, vanwege diens aanhouding in verband met genoemd huiselijk geweld, zijn identiteitsbewijs zocht in zijn woning zonder toestemming, is verdachte niet in enig belang in onderhavige strafzaak geschaad.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat (de overige ruimtes van) de woning zonder de vereiste toestemming is binnen getreden, omdat de (ex-)partner van verdachte - die toestemming verleende - niet als (mede)bewoner kon worden aangemerkt, nu zij op een ander adres woonde. De verleende machtiging vormde voorts geen rechtsgeldige grond voor het binnentreden tussen middernacht en 6.00 uur, nu daartoe moet worden vastgesteld dat het binnentreden dringend noodzakelijk was, aldus de raadsman. De rechtbank verwerpt ook deze verweren. De korte vermelding in het proces-verbaal
“Op 4 maart omstreeks 03.15 uur werd binnengetreden op grond van artikel 9 lid 1 onder b van de Opiumwet in een woning, met een machtiging, afgegeven door de dienstdoende hulpofficier van justitie […] Een machtiging tot binnentreden werd niet gebruikt omdat er vrijwillige toegang verleend werd tot de zolderverdieping door getuige [getuige], zijnde de vriendin van verdachte.”
begrijpt de rechtbank aldus, dat daarmee tot uitdrukking is gebracht dat de (ex-)partner zich voordeed als degene die toestemming kon geven tot het betreden van de woning, dus als bewoner. Ondersteuning daarvoor biedt het gegeven dat de verdenking van verdachte betrekking had op mishandeling door verdachte van “zijn vriendin”, die in die nacht in de betreffende woning verbleef. De politieagent behoefde zich er niet van te vergewissen of betrokkene ook daadwerkelijk de bewoner was van de woning (HR 22 maart 1994, NJ 1994, 512). Hiervan uitgaande behoeft het verweer inzake de rechtsgeldigheid van de machtiging tot binnentreden op een nachtelijk tijdstip geen bespreking.
Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat de fraudespecialist [naam] de woning onbevoegd heeft betreden, namelijk zonder toestemming van de bewoner en zonder rechtsgeldige machtiging, nu deze niets vermeldt over het zich doen vergezellen door anderen. Dit verweer treft gedeeltelijk doel. Van [naam] staat niet vast dat hij (op grond van toestemming of een machtiging) bevoegd was de woning te betreden. Verdachte is echter nauwelijks in een belang geschaad omdat de machtiging eenvoudig uitgebreid had kunnen worden en aan te nemen is dat dit zou zijn geschied. Er is geen aanleiding aan dit verzuim verdere consequenties te verbinden, omdat verdachte om andere redenen van het ten laste gelegde feit 2., waarop het rapport van [naam] ziet, zal worden vrijgesproken.
De rechtbank verwerpt aldus het verweer dat de resultaten van het onderzoek in de woning van verdachte op 4 maart 2012 en de daarop volgende verklaring van verdachte dienen te worden uitgesloten voor het bewijs.
4.3.2 Vrijspraak van feit 2.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2. ten laste gelegde feit heeft begaan. Zij overweegt hiertoe dat niet vast is komen te staan dat door het stilzetten van de elektriciteitsmeter gemeen gevaar voor goederen te duchten is geweest of dat verhindering en/of bemoeilijking van de stroomlevering ten algemene nutte is ontstaan. Hoewel in de rapportage ‘Diefstal energie’ van fraudespecialist [naam] is vastgesteld dat de hoofdzekering verzwaard was van 1 x 35 Ampère naar 1 x 63 Ampère, wordt in de rapportage ‘Waarneming van controle van netwerkcomponenten’ door diezelfde fraudespecialist opgetekend dat de kans op brand in de meterkast eerst geldt vanaf een toegepaste beveiliging vanaf 63 Ampère. Een nadere beschrijving van het gevaar voor goederen dan wel óf en in welke mate de stroomlevering ten algemene nutte werd verhinderd of bemoeilijkt ontbreekt in het dossier.
Gelet hierop zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 2. ten laste gelegde feit.
4.3.3 Het bewijs ten aanzien van feit 1.
De rechtbank overweegt omtrent het onder 1. ten laste gelegde feit het volgende.
Op 4 maart 2012 is in de woning van verdachte aan de [adres] te [woonplaats] een hennepkwekerij aangetroffen. Er werden in de plantage 134 planten aangetroffen, die 6 tot 8 weken oud waren. Er zijn een aantal representatieve planten als monster veilig gesteld. Deze zijn geanalyseerd en getest op de aanwezigheid van cannabinoïden. Deze test was positief en op basis hiervan kan worden vastgesteld dat de aangetroffen planten hennepplanten zijn.
Verdachte heeft verklaard dat de in zijn woning aangetroffen hennepkwekerij van hem was. Hij heeft voorts verklaard dat hij in 2009 met deze hennepkwekerij is begonnen vanwege geldgebrek en dat hij tien oogsten heeft gehad.
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt vast dat hennep een middel is dat voorkomt op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Met betrekking tot de ten laste gelegde periode overweegt de rechtbank dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat gedurende deze gehele periode in totaal 134 hennepplanten in de plantage geteeld werden, waarbij van belang is dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat de hoeveelheid planten in de periode van het in werking zijn van de kwekerij, zijnde 2009-2012, wisselde tussen de 50 en 134 planten per oogst. Niet is ten laste is gelegd dat verdachte in de betreffende periode telkens 134 hennepplanten of telkens een groot aantal hennepplanten teelde. Op de grondslag van de tenlastelegging stelt de rechtbank dan ook vast dat verdachte 134 hennepplanten heeft geteeld. Nu deze ongeveer 6 tot 8 weken oud waren acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat dit is gebeurd in de periode van 1 januari 2012 tot en met 4 maart 2012.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 1 januari 2012 tot en met 4 maart 2012 te Nieuwegein opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt (in een pand aan [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 134 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11, lid 2 van de Opiumwet.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf van 180 uur, bij niet voldoen te vervangen door 90 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaar.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft met betrekking tot de strafoplegging geen verweer gevoerd.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen, bereiden, verwerken en bewerken van 134 hennepplanten. Op grond van de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting is voor het kweken van 100 tot 500 hennepplanten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 weken in beginsel passend.
Softdrugs zijn stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Verdachte heeft zijn eigen financiële gewin dat hij met de kwekerij wilde behalen boven de volksgezondheid laten prevaleren. Daarbij heeft hij als kweker van hennep onderdeel uitgemaakt van een keten van criminele activiteiten die de samenleving ontwricht. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank weegt voorts mee dat uit hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard blijkt dat hij zich bewust is geweest van de strafbaarheid van zijn handelen. Dit heeft hem echter niet weerhouden van dit handelen.
Daarnaast heeft de rechtbank wat betreft de persoon van verdachte kennisgenomen van het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 19 december 2012, waaruit blijkt dat verdachte zowel in 1999 als in 2000 is veroordeeld voor hennepteelt. Ondanks deze eerdere veroordelingen is verdachte, weliswaar na een lange periode, opnieuw overgegaan tot het telen van hennep.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd en dat een straf conform de landelijke oriëntatiepunten passend is. Gelet op het aantal hennepplanten, dat dichter bij 100 dan bij 500 ligt, zal de rechtbank deze straf in voor verdachte gunstige zin bijstellen.
Bij de bepaling van de hierna te noemen straf heeft de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, rekening gehouden met de omstandigheid, dat verdachte ook na de thans bewezen verklaarde feiten op 20 juni 2012 nog is veroordeeld wegens mishandeling en nu opnieuw schuldig wordt verklaard aan het plegen van een misdrijf dat voor de hierboven genoemde datum is gepleegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 4 weken passend en geboden is.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder feit 2. tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1. tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11, lid 2, van de Opiumwet;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 weken.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.M.E. Doekes, voorzitter, mr. M.J. Grapperhaus en mr. I.P.H.M. Severeijns, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. de Meulder, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 februari 2013.
Mr. I.P.H.M. Severeijns is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.