RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Lelystad
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 februari 2013 in de zaak tussen
[EISER], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. A.M.H. Dellaert),
de Beroepscommissie voor de Examens Almeerse Scholen Groep, verweerder
(gemachtigde: J.M.M.B. Maes).
Bij besluit van 23 maart 2012 (het primaire besluit) heeft de rector van scholengemeenschap [NAAM] te [woonplaats], in verband met geconstateerde onregelmatigheden, aan eiser het cijfer 1 toegekend voor een door hem ingeleverd werkstuk voor het vak Nederlands.
Bij besluit van 21 mei 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2013. Eiser is verschenen vergezeld van zijn ouders. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van [RECTOR], rector, en [ICT], ICT coördinator, van scholengemeenschap [NAAM].
1. Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt voor 1 januari 2013.
2. Eiser heeft voor het vak Nederlands een werkstuk, de zogenoemde Meesterproef ‘Vettax onzin!’, als WORD document via Teletop ingeleverd. Met betrekking tot dit werkstuk is, na controle met het plagiaatdetectieprogramma Ephorus, vastgesteld dat het voor 93% overeenkwam met een eerder door een andere leerling ingeleverd werkstuk.
3. Met toepassing van artikel 5, eerste lid, van het Eindexamenbesluit Voortgezet Onderwijs (hierna : het Besluit) heeft de rector vastgesteld dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan een onregelmatigheid waarop hij met toepassing van artikel 5, tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit bij wijze van maatregel aan eiser het cijfer 1 heeft toegekend voor zijn werkstuk.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat het werkstuk een voor het schoolexamen Nederlands in te leveren individueel werkstuk is als bedoeld in artikel 4 van het Besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een ander oordeel.
5. Mede onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) van 19 juli 2006, LJN: AY4273, merkt de rechtbank verweerder aan als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het bestreden besluit als een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb.
6. Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of gelet op het bepaalde in artikel 8:4, aanhef en onder e, van de Awb beroep open staat tegen het bestreden besluit.
7. In artikel 8:4, aanhef en onder e, van de Awb (thans artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb) is bepaald dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit inhoudende een beoordeling van het kennen en kunnen van een kandidaat of leerling die ter zake is geëxamineerd of op enigerlei andere wijze is getoetst.
8. Partijen stellen zich op het standpunt dat het hier niet gaat om het beoordelen van het ‘kennen en kunnen’ van eiser in de zin van artikel 8:4, aanhef en onder e, van de Awb, maar om een opgelegde disciplinaire maatregel als bedoeld in artikel 5, tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit.
9. Anders dan partijen is de rechtbank van oordeel dat aan het bestreden besluit een beoordeling ten grondslag ligt van het kennen en kunnen van eiser als bedoeld in genoemd artikel van de Awb. Dat deze beoordeling is uitgevoerd met behulp van het softwareprogramma Ephorus, laat onverlet dat het werkstuk inhoudelijk beoordeeld moet worden alvorens de conclusie plagiaat getrokken kan worden, hetgeen in het onderhavige geval ook is gebeurd. De opgelegde maatregel waarbij aan eiser het cijfer 1 is toegekend voor zijn werkstuk is, gelet op artikel 5, eerste en tweede lid, van het Besluit, het gevolg van deze beoordeling. Artikel 8:4, aanhef en onder e, van de Awb laat de bestuursrechter geen ruimte om te beoordelen of er sprake is van plagiaat met betrekking tot het werkstuk en dientengevolge evenmin voor een beoordeling van de door de rector getroffen maatregel. Het betoog van partijen dat de rechtbank inhoudelijk kan en dient te beoordelen of er al dan niet sprake is van plagiaat, slaagt dus niet.
10. Dit betekent niet dat tegen het bestreden besluit in het geheel geen beroep mogelijk is, maar dat de omvang en aard van de toetsing door de bestuursrechter zodanig beperkt is dat slechts kan worden beoordeeld of met betrekking tot de besluitvorming aan de formele bij of krachtens de wet gestelde voorwaarden is voldaan (zie AbRvS 13 mei 2009, LJN: BI3675).
11. Uit de gedingstukken en hetgeen ter zitting door eiser is aangevoerd, blijkt niet dat de gronden van eiser zich richten tegen de overtreding van formele voorschriften. Nu ter zake geen gronden door eiser zijn aangevoerd, zal het beroep ongegrond worden verklaard.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.J.A.G. van der Bruggen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.