ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ1822

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
SBR 13-403
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening sluiting woning op basis van Gemeentewet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 20 februari 2013 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die sinds medio juni 2011 in een appartement in Utrecht woont, heeft bezwaar gemaakt tegen de sluiting van zijn woning door de burgemeester op basis van artikel 174a van de Gemeentewet. De burgemeester had besloten tot sluiting van de woning voor de duur van zes maanden, omdat verzoeker betrokken zou zijn bij diverse incidenten die de openbare orde verstoren en de veiligheid van omwonenden in gevaar brengen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er voldoende objectieve en verifieerbare gegevens zijn die de conclusie van de burgemeester ondersteunen. Dit betreft onder andere een gasexplosie in 2011 en een incident op 9 december 2012 waarbij de brandweer moest ingrijpen vanwege een sissend geluid en een chemische lucht uit de woning van verzoeker. Ondanks dat verzoeker vrijgesproken is van het opzettelijk veroorzaken van de gasexplosie, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de burgemeester terecht heeft geconcludeerd dat verzoeker potentieel gevaarlijke handelingen verrichtte in zijn woning. De rechter heeft ook de herhaaldelijke incidenten van overlast door verzoeker meegewogen, waaronder geluidsoverlast en een mishandeling van een medebewoner. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de sluiting van de woning gerechtvaardigd is, omdat de veiligheid en gezondheid van omwonenden ernstig in het geding zijn. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, en de voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: SBR 13/403
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 februari 2013 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker,
(gemachtigde: mr. G. Paulich)
en
de burgemeester van de gemeente Utrecht, verweerder,
(gemachtigde: mr. S. Ramdoelare Tewari).
Procesverloop
Bij besluit van 8 januari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder met toepassing van artikel 174a, eerste lid, van de Gemeentewet de sluiting bevolen van de woning van verzoeker aan [adres] te [woonplaats] voor de duur van zes maanden, ingaande op 11 januari 2013 om 11.00 uur.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2013. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, voornoemd, en [A], beiden werkzaam bij de gemeente Utrecht. Tevens is verschenen [B], voorzitter van de Vereniging van Eigenaren [naam].
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten.
Verzoeker woont sinds medio juni 2011 in een appartement op het adres [adres] te [woonplaats]. Het appartement is gelegen in een appartementencomplex en is eigendom van verzoekers moeder en stiefvader, van wie hij het appartement huurt.
Bij uitspraak van 10 juni 2011 heeft de meervoudige strafkamer verzoeker voor diverse feiten, waaronder een winkeldiefstal, een mishandeling en een bedreiging, veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf, waarvan twee maanden voorwaardelijk. Daarbij is de bijzondere voorwaarde gesteld dat verzoeker zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de reclassering.
Op 27 november 2011 heeft een explosie plaatsgevonden in verzoekers woning, waarbij een brand en veel schade is ontstaan in de woning en de gehele voorgevel en de deur van het balkon zijn weggeslagen. Verzoeker was ten tijde van de explosie in de woning aanwezig. Hij heeft tegenover ter plaatse gekomen verbalisanten verklaard dat hij met gas en een bouwlamp had gespeeld en dat de lamp explodeerde waar de gasfles bij stond. In de woning werd een afgesloten gasfles aangetroffen, die voor ongeveer de helft leeg was. De gasfles was niet lek en er moet een handeling zijn verricht om het gas te doen ontsnappen uit de gasfles. Verzoeker heeft als gevolg daarvan brandwonden over zijn gehele lichaam.
In de periode 27 november 2011 tot en met 15 augustus 2012 was verzoeker gedetineerd.
Bij uitspraak van 5 november 2012 heeft de meervoudige strafkamer van de rechtbank Utrecht verzoeker vrijgesproken van het opzettelijk veroorzaken van een gasexplosie, wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. De strafkamer heeft daarbij overwogen dat dit onverlet laat dat verzoeker wellicht wel enige schuld heeft aan de explosie, maar omdat dat niet ten laste is gelegd, de rechtbank niet aan de vraag of verzoeker schuldig is aan de explosie toe is gekomen.
Uit een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen blijkt dat in de late avond en nacht van 9 op 10 december 2012 politie en brandweer met spoed naar verzoekers woning zijn gekomen naar aanleiding van een melding over een sissend geluid en een chemische lucht komende uit verzoekers woning. Daarop is besloten het gehele appartementencomplex te evacueren en de openbare weg ter plaatse af te zetten. Ook door de brandweer werd een chemische lucht waargenomen, zodat de brandweer zo snel mogelijk een controle wilde uitvoeren in de woning van verzoeker. Verzoeker heeft de deur ook na herhaaldelijk aanroepen niet zelf geopend. Om een gevaarlijke situatie te voorkomen heeft de brandweer vervolgens de voordeur van de woning geforceerd. Bij inspectie van de woning zijn geen brandbare of gevaarlijke stoffen of gassen aangetroffen. Wel leek verzoeker onder invloed van verdovende middelen en werd in zijn woning onder meer een lopende kraan, een geopende fles spiritus en een volop draaiende airco aangetroffen.
Voorts bevindt zich bij de gedingstukken een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 20 december 2012 waarin verzoeker met een aantal daarin opgesomde incidenten in verband wordt gebracht, waaronder incidenten op 5 september 2011 (nachtelijke geluidsoverlast door het slaan met een metalen voorwerp op leidingen), 26 september 2011 (een treffen tussen verzoeker en een medebewoner, ontstaan nadat deze medebewoner verzoeker had aangesproken op het veroorzaken van overlast door in de nacht met een metalen voorwerp op verwarmingsbuizen te slaan), een aangifte van vernieling van het bedieningspaneel van de lift op 19 oktober 2011 dat aan verzoeker wordt toegeschreven en het veroorzaken van nachtelijke geluidsoverlast op 16 november 2012 door het slaan op verwarmingsbuizen.
3. Verweerder heeft aan zijn besluit tot tijdelijke sluiting van verzoekers woning op basis van artikel 174a van de Gemeentewet ten grondslag gelegd dat uit gegevens van de politie is gebleken dat verzoeker betrokken is geweest bij incidenten die tot ernstige verstoring van de openbare orde en/of tot ernstige aantasting van de veiligheid van personen en/of goederen in de omgeving van de woning van verzoeker hebben geleid. Verweerder heeft in dat kader op meerdere incidenten gewezen die zich hebben voorgedaan sinds verzoeker de betreffende woning in juni 2011 heeft betrokken, waardoor zich een patroon voordoet van incidenten en waarmee onduldbare overlast voor de omgeving wordt veroorzaakt. De incidenten hebben zich alle voorgedaan in of in de directe omgeving van verzoekers woning en hebben ingrijpende gevolgen gehad voor de bewoners. Ook hebben gedragingen van verzoeker ertoe geleid dat hulpdiensten te plaatse moeten komen, waardoor de openbare orde ernstig is verstoord. Thans is volgens verweerder het stadium bereikt dat moet worden gesproken van ernstige aantasting van de openbare orde die maatschappelijk onaanvaardbare vormen heeft aangenomen. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het incident op 9 december 2012 – dat door verweerder wordt gezien als het experimenteren met brandbare stoffen – de directe aanleiding is geweest voor het treffen van de maatregel, in relatie tot de door eiser veroorzaakte gasexplosie op 27 november 2011. De onberekenbaarheid daarvan en de impact daarvan op de gevoelens van veiligheid op de buurt acht verweerder niet langer acceptabel. Ter zitting heeft verweerder voorts nog gewezen op de door een medebewoner van het appartementencomplex ingediende aangifte van bedreiging en mishandeling door verzoeker op 1 januari 2013. Voor dit feit is verzoeker aangehouden en voorgeleid aan de rechter-commissaris, die de bewaring van verzoeker heeft bevolen en de tenuitvoerlegging daarvan onder voorwaarden heeft geschorst. Dit incident heeft verweerder bij het bestreden besluit nog niet meegewogen, maar hij zal dit wel betrekken in de heroverweging, omdat ook hieruit blijkt dat verzoeker een gevaar is voor de veiligheid en gezondheid van zijn omgeving. De andere in het bestreden besluit genoemde incidenten zijn van een andere orde qua ernst, maar dienen wel ter onderbouwing van de onaanvaardbaarheid van de situatie, aldus verweerder.
4. Ingevolge artikel 174a, eerste lid, van de Gemeentewet kan de burgemeester besluiten een woning te sluiten, indien door gedragingen in de woning de openbare orde rond de woning wordt verstoord.
5. Verstoring van de openbare orde in de zin van artikel 174a van de Gemeentewet kan alleen aanwezig worden geacht bij overlast waardoor de veiligheid en gezondheid van mensen in de omgeving van de woning in ernstige mate wordt bedreigd. Zodanige overlast kan slechts plaatsvinden bij gedragingen die op zichzelf ernstig zijn. Er moet aan de hand van concrete, objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk worden gemaakt dat zich in de woning of op het daarbij behorende erf dergelijke gedragingen voordoen en dat als gevolg daarvan de openbare orde rond de woning wordt verstoord. De voorzieningenrechter wijst in dit verband ook op vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraak van 1 december 2010, LJN BO5718.
Daarbij is van belang dat, zoals bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel inzake de invoeging van artikel 174a in de Gemeentewet is opgemerkt (Kamerstukken II 1996/1997, 24699, nr. 13, p. 20), de omstandigheid dat verschillende soorten ernstige overlast zich met grote regelmaat en langdurig voordoen, met zich kan brengen dat de openbare orde wordt verstoord. Ingeval de burgemeester aldus aannemelijk maakt dat vanuit de woning de openbare orde rond de woning wordt verstoord, is hij ingevolge artikel 174a van de Gemeentewet bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan. Van toepassing van deze bevoegdheid dient de burgemeester echter af te zien indien sluiting van de woning onevenredig zou zijn. In dat verband dient de burgemeester aannemelijk te maken dat de verstoring van de openbare orde niet afdoende kan worden bestreden met minder ingrijpende maatregelen.
6. Het voorgaande betekent dat de sluiting van verzoekers woning alleen dan gerechtvaardigd kan worden geacht als door concrete, objectieve en verifieerbare gegevens kan worden vastgesteld dat door verzoekers gedragingen in de woning de openbare orde rond de woning dusdanig wordt verstoord, dat moet worden geoordeeld dat de veiligheid en gezondheid van mensen in de omgeving van de woning in ernstige mate wordt bedreigd en de vanuit de woning veroorzaakte overlast dus maatschappelijk onaanvaardbare vormen heeft aangenomen en bovendien geen andere en geen mindere ingrijpende middelen voorhanden zijn om de overlast in voldoende mate te kunnen bestrijden.
7. Verzoeker heeft in dit kader aangevoerd dat verweerder de ernstige verstoring van de openbare orde niet op deugdelijke wijze heeft onderbouwd. Uit de incidenten en aangiften die voor verweerder de grondslag zijn voor de sluiting rijzen hooguit vermoedens van zijn betrokkenheid bij strafbare feiten, maar objectiveerbare en verifieerbare gegevens om het subjectieve gevoel van onveiligheid van de buurt te ondersteunen ontbreken. Verzoeker is niet bekend met harde bewijzen tegen hem, zoals op ambtseed of belofte opgemaakte politierapporten. Enig wettig en overtuigend bewijs dat hij een gevaar vormt voor de gezondheid en veiligheid van de medebewoners van het appartementencomplex ontbreekt, volgens hem. Verzoeker ontkent de vermoedens van drugs- en alcoholgebruik. Hij wijst in dat verband erop dat hij zich met regelmaat moet laten testen bij de reclassering op het gebruik van alcohol en drugs en dat de resultaten steeds negatief zijn.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder het incident op 9 december 2012 terecht zeer serieus heeft genomen en heeft mogen beschouwen als een gebeurtenis waarbij door toedoen van verzoeker mogelijk grote risico’s voor de veiligheid en de gezondheid van omwonenden in het leven zijn geroepen. De combinatie van het sissende geluid en de chemische lucht die werd waargenomen, waren voor de brandweer kennelijk voldoende reden om de situatie als risicovol in te schatten en verzoekers woning te forceren om te kunnen binnentreden. De in verzoekers woning aangetroffen situatie heeft aan dat vermoeden niet kunnen afdoen, ook al zijn bij metingen geen gevaarlijke stoffen gevonden. Verweerders conclusie op basis van de bevindingen van de politie dat verzoeker tijd heeft gehad en genomen, door de deur niet te openen na daartoe herhaaldelijk te zijn aangeroepen, om de sporen van wat hij aan het doen was te maskeren is niet onaannemelijk. Een open fles spiritus, een brandbare stof immers, en een zich door het appartementencomplex verspreidende chemisch lucht, een lopende kraan en een loeiende airco dan wel afzuigkap rechtvaardigen het vermoeden dat eiser aan het experimenteren was, althans in de weer was op een wijze die mogelijk zeer gevaarlijk was. Verzoeker heeft hier geen enkele redelijke verklaring tegenover gesteld. Hij heeft volstaan met de stelling dat hij de spiritus gebruikte om zijn appartement schoon te maken, hetgeen verweerder op grond van de geluiden, de lucht en de aangetroffen omstandigheden in de woning en verzoekers kennelijk recente gebruik van verdovende middelen niet aannemelijk heeft kunnen achten. Dat dit incident kennelijk geen strafrechtelijk relevant vermoeden heeft opgeleverd van overtreding van aan verzoeker opgelegde bijzondere voorwaarde, zodat de rechtbank geen aanleiding heeft gezien om de vordering tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf toe te wijzen, acht de voorzieningenrechter in het licht van de hier aan de orde zijnde bevoegdheid niet van doorslaggevend belang.
Verweerder heeft deze gebeurtenis voorts begrijpelijkerwijs mede beoordeeld tegen de achtergrond van de gasexplosie die zich een jaar eerder in het appartement van verzoeker heeft voorgedaan. Dat verzoeker is vrijgesproken van het strafbare feit van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing, betekent niet dat de explosie niet aan handelingen van verzoeker zijn toe te schrijven. Verweerder heeft op basis van de bekende gegevens genoegzaam aannemelijk kunnen vinden dat ook de gasexplosie heeft kunnen gebeuren door handelen van verzoeker. Voor een dergelijke aanname is verweerder ook niet gebonden aan strafrechtelijke bewijsregels.
Deze beide gebeurtenissen, waarover verzoeker geen duidelijkheid heeft verschaft, of heeft willen verschaffen, rechtvaardigen verweerders standpunt dat verzoeker in zijn woning potentieel gevaarzettende handelingen uitvoert, waardoor de veiligheid en de gezondheid van omwonenden ernstig wordt bedreigd.
Verzoekers stelling dat het bij verweerder, de politie en de buurtbewoners vooral “tussen de oren” zit, is tegen deze achtergrond een misplaatste en zorgelijke bagatellisering van zijn eigen verantwoordelijkheid voor de ontstane situatie.
9. De overige aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde incidenten zijn, zo zegt verweerder terecht, in het kader van de bevoegdheid tot toepassing van artikel 174a van de Gemeentewet van een andere orde dan de hierboven genoemde. De voorzieningenrechter is voorshands echter van oordeel dat verweerder in dit verband ook acht heeft mogen slaan op de herhaaldelijke incidenten van door verzoeker in de nachtelijke uren veroorzaakte ernstige overlast door het slaan op leidingen en/of verwarmingsbuizen. Deze vorm van overlast overstijgt overlast in de zin van burengerucht en is, mede vanwege de regelmaat waarmee zich dit voordoet, als ontwrichtend en intimiderend te beschouwen, gaat ten koste van de nachtrust van verzoekers medebewoners en daarmee ook van hun gezondheid. Ook de mishandeling van een medebewoner op 1 januari 2013 waarvan verzoeker thans wordt verdacht en waarvoor hij in bewaring is gesteld en zal worden vervolgd, is een feit dat verweerder in dit kader relevant mag achten en mag meewegen bij de vraag of door toedoen van verzoeker de gezondheid en veiligheid van omwonenden in ernstige mate wordt bedreigd.
Van de overige door verweerder genoemde incidenten - verdenkingen van vernieling – acht de voorzieningenrechter het de vraag of die als voldoende ernstig dan wel bedreigend kunnen worden beschouwd in het licht van het onder 6 genoemde criterium. Hetzelfde geldt voor de in het voornemen van 20 december 2012 opgenomen lijst van incidenten, opgesomd onder (a) tot en met (m). Het betreft hoofdzakelijk vernielingen van en pogingen tot inbraak in bergingen in het appartementencomplex en vernielingen en diefstal van aldaar gestalde fietsen. Van deze laatstgenoemde incidenten kan de betrokkenheid van verzoeker niet worden aangetoond. Wel is opvallend dat dergelijke feiten zich niet hebben voorgedaan in de periode dat verzoeker gedetineerd was en dat de bergingen van het appartementencomplex alleen toegankelijk zijn voor iemand met een sleutel van het complex of voor iemand die door een bewoner wordt binnengelaten. Dat verweerder ook deze incidenten met verzoeker in verband brengt is daarom niet onbegrijpelijk. De structurele overlast die hiermee voor de omwonenden wordt veroorzaakt is evenzeer ontwrichtend en onaanvaardbaar. Niettemin is naar voorlopig oordeel de basis voor wat betreft deze incidenten te smal om een maatregel als de sluiting van een woning zoals hier aan de orde op te baseren. Wat daar ook van zij, de voorzieningenrechter ziet bij deze stand van zaken op grond van de overige gebeurtenissen voldoende aanleiding om verweerder te volgen in zijn beoordeling van de ernst van de situatie.
10. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft verweerder derhalve naar voorlopig oordeel op basis van concrete, objectieve en verifieerbare gegevens voldoende aannemelijk gemaakt dat vanuit verzoekers woning de openbare orde rond de woning zodanig werd verstoord dat de veiligheid en de gezondheid van de omwonenden in ernstige mate werd bedreigd. Verweerder was daarom bevoegd toepassing te geven aan artikel 174a van de Gemeentewet.
11. Verzoeker heeft aangevoerd dat verweerder niettemin had moeten afzien van zijn bevoegdheid over te gaan tot de door hem genomen maatregel. Hij stelt dat de belangenafweging niet in zijn nadeel had mogen uitvallen en dat verweerder zijn zienswijze had moeten betrekken bij het besluit. Verzoeker stelt het voornemen pas laat onder ogen te hebben gehad en dat hij daardoor niet meer tijdig een zienswijze kon indienen. Hij acht dit onzorgvuldig. Ook is volgens verzoeker de in het bestreden besluit gestelde begunstigingstermijn van 48 uur te kort geweest om zelf andere huisvesting te vinden of om bijvoorbeeld maatregelen te treffen.
12. De voorzieningenrechter maakt uit het bestreden besluit, de gedingstukken en de toelichting ter zitting op dat verweerder zijn voornemen tot sluiting bij brief van 20 december 2012 heeft geuit. Gelet op de inhoud van zijn voornemen en het verstrekkende gevolg voor verzoeker heeft verweerder de politie verzocht de brief van 20 december 2012 aan verzoeker in persoon uit te reiken. De politie heeft daartoe op 22 december vijf keer telefonisch contact gezocht met verzoeker, waarbij twee keer de verbinding werd verbroken nadat aanvankelijk was opgenomen. Ook is de politie die dag op drie verschillende tijdstippen bij verzoeker aan de deur geweest, maar werd daar na herhaaldelijk aanbellen en aankloppen door verzoeker niet opengedaan. Later op de avond is opnieuw, voor de vierde keer, vergeefs getracht de brief uit te reiken aan verzoeker. Daaropvolgend heeft de politie de brief in verzoekers brievenbus gedeponeerd.
Vanwege verzoekers voorlopige hechtenis van 1 januari tot 4 januari 2013 heeft verweerder met het nemen van het bestreden besluit nog enkele dagen gewacht om verzoeker alsnog gelegenheid te geven voor het indienen van een zienswijze.
Gezien verweerders toelichting en gezien het feit dat verzoeker daar niets onderbouwd tegenover heeft gesteld, gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat verzoeker op dan wel kort na 22 december 2012 bekend heeft moeten, maar in elk geval heeft kunnen, zijn met verweerders voornemen en dat verzoeker voldoende tijd is gegeven om zijn zienswijzen mondeling of schriftelijk bekend te maken aan verweerder. Dat verweerder het besluit heeft genomen zonder over de zienswijze van verzoeker te beschikken kan daarom niet onzorgvuldig worden geacht.
De voorzieningenrechter acht voorts de bij het besluit gegeven begunstigingstermijn van 48 uur aan de korte kant, maar gegeven de ernst van de situatie en de zorg voor de veiligheid en gezondheid van de omwonenden niet te kort. De begunstigingstermijn was bovendien in het voornemen reeds genoemd en heeft verzoeker kennelijk geen aanleiding gegeven zijn zienswijze daarover aan verweerder kenbaar te maken.
13. Verzoeker heeft voorts naar voren gebracht dat verweerder er ten onrechte van is uitgegaan dat Centrum Maliebaan aan hem geschikte opvang had aangeboden en dat verzoeker als gevolg van de sluiting van zijn woning daarom dus niet op straat zou komen te staan. Pas nadat verzoeker dakloos werd is hem een behandelplek bij Spinoza aangeboden, een instelling voor (psychiatrische) verslavingszorg. Daarmee werd verzoeker dus in feite tot verblijf in die instelling en dus tot behandeling gedwongen, zo stelt hij. Omdat hij dat niet wilde, zwerft hij nu noodgedwongen langs voor hem kostbare pensions en campings.
14. In het bestreden besluit heeft verweerder in zijn belangenafweging nadrukkelijk betrokken dat de sluiting van verzoekers woning niet hoeft te betekenen dat hij op straat komt te staan, omdat er geschikte woongelegenheid is waar hij van zorg en begeleiding gebruik kan maken. Bij de gedingstukken bevinden zich geen gegevens die dit ondersteunen, terwijl verzoeker stelt dat hij een dergelijk aanbod pas na de sluiting van zijn woning van Centrum Maliebaan kreeg. De onduidelijkheid die hierover bestaat dient verweerder in het kader van zijn heroverweging op het bezwaar op te helderen. Ook zal hij aandacht dienen te besteden aan verzoekers stelling dat hem aldus in feite een gedwongen behandeling in het vooruitzicht werd gesteld ter voorkoming van dakloosheid en welke waarde verweerder, indien juist, hieraan in het kader van zijn belangenafweging toekent. Omdat er thans onvoldoende aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat verweerders belangenafweging in het voordeel van verzoeker zou moeten uitvallen in die zin dat daarmee de sluiting van zijn woning in een eventuele bodemprocedure geen stand zou kunnen houden, ziet de voorzieningenrechter hierin echter thans geen aanleiding om tot schorsing van het bestreden besluit over te gaan.
Hetzelfde geldt voor verzoekers, overigens niet onderbouwde, stelling ter zitting dat hij tot de datum waarop de woning is gesloten medische zorg aan huis had in verband met zijn, bij de explosie opgelopen, verwondingen en nu vanwege het niet hebben van een vaste verblijfplaats van die zorg verstoken is. Verzoeker had dit in een zienswijze kunnen neerleggen, zodat verweerder daarmee in zijn belangenafweging rekening had kunnen houden. In het kader van de heroverweging zal verweerder hier aandacht aan dienen te besteden, mits verzoeker dit standpunt in bezwaar en deugdelijk onderbouwd inbrengt.
15. Uit het voorgaande volgt dat de voorzieningenrechter onvoldoende grond ziet voor het oordeel dat de toepassing van artikel 174a van de Gemeentewet jegens verzoeker in dit geval na heroverweging in een eventuele bodemprocedure geen stand zal houden. Daarom bestaat geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
16. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter nog verzocht om een toekenning van (een voorschot op) schadevergoeding nu hij genoodzaakt is kosten te maken voor vervangende woonruimte. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestaat daar in dit stadium van de procedure geen grond voor, nog los van het voorgaande. Verweerder zal op dit punt naar aanleiding van verzoekers verzoek daartoe in het bezwaarschrift eerst een besluit dienen te nemen, zoals ook ter zitting door de gemachtigde van verweerder is beaamd.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Willems, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.