RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummer: 16/654332-12
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 19 februari 2013
[verdachte],
geboren op [1998] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres], [woonplaats], thans verblijvende in ‘Arkemeyde’, [adres], [woonplaats],
raadsman mr. X.B. Sijmons, advocaat te Amersfoort.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 5 februari 2013, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tenlastelegging is ter terechtzitting van 5 februari 2013 gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte te Amersfoort:
feit 1: op 5 februari 2012 samen met een ander met gebruikmaking van (dreigen met) geweld heeft geprobeerd [Aangever 1] geld of goederen te laten afgeven of dit van haar af te pakken;
feit 2: op 3 februari 2012 samen met een ander met gebruikmaking van (dreigen met) geweld heeft geprobeerd [Aangever 2] geld of goederen te laten afgeven of dit van haar af te pakken;
feit 3: op 1 februari 2012 samen met een ander met gebruikmaking van (dreigen met) geweld heeft geprobeerd [Aangever 3] geld of goederen te laten afgeven of dit van haar af te pakken, subsidiair haar heeft bedreigd;
feit 4: op 21 december 2011 met gebruikmaking van (dreigen met) geweld heeft geprobeerd geld of goederen van [Aangever 4] af te pakken, subsidiair hem heeft mishandeld.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1, 2, (met vrijspraak van het medeplegen van die feiten), feit 3 subsidiair en 4 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Voor de feiten 3 primair en 4 primair vordert de officier van justitie vrijspraak.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het medeplegen voor wat betreft de feiten 1 en 2.
Ten aanzien van het onder feit 3 primair ten laste gelegde heeft de raadsman gesteld dat verdachte daar weliswaar met een hamer op straat zou hebben gelopen, maar dat hij alleen heeft gezegd ‘stoppen’ en dat hieruit het oogmerk van de wederrechtelijke bevoordeling niet blijkt. De raadsman vraagt vrijspraak voor feit 4 primair. De raadsman refereert zich ten aanzien van de onder 3 subsidiair en 4 subsidiair ten laste gelegde feiten aan het oordeel van de rechtbank. De op de dagvaarding ad informandum genoemde feiten kunnen in de strafoplegging meegenomen worden, nu verdachte deze feiten op de terechtzitting heeft bekend.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Partiële vrijspraak
Het onder feit 4 primair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Nu zowel de officier van justitie als de raadsman hiertoe hebben geconcludeerd en de rechtbank geen redenen ziet zich hierover ambtshalve uit te laten, wordt dit oordeel niet nader gemotiveerd.
4.3.2 Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1
Op 5 februari 2012 fietste [Aangever 1] op de Keerkring te Amersfoort, toen er midden op het fietspad een jongen stond, die haar tegemoet kwam. De jongen belemmerde haar de doorgang, waarop zij van haar fiets stapte. Zij zag dat de jongen een hamer in zijn rechterhand had en dat hij die hoog in de lucht hield. Zij vond dit erg bedreigend. Zij hoorde hem zeggen ‘geef me je geld’. [Aangever 1] keek om zich heen en begon heel hard te schreeuwen. De jongen rende weg. [Aangever 1] zag dat de hamer een klauwhamer betrof. Die klauwhamer is door verbalisant [verbalisant] ter plaatse aangetroffen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij toen daar aanwezig was en dat hij dat ding aan een vrouw heeft laten zien.
4.3.3 Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2
Op 3 februari 2012 fietste [Aangever 2] op de Keerkring te Amersfoort, toen zij een jongen zag lopen. Toen zij de jongen naderde, draaide die zich ineens om en haalde hij zijn rechterhand uit zijn jaszak. [Aangever 2] zag dat hij een voorwerp dat leek op een pistool in zijn handen had, dat hij op haar tas richtte. Ze hoorde dat de jongen riep ‘Geld’. [Aangever 2] pakte het voorwerp vast, hield dit omhoog en trok het naar haar toe. De jongen liet vervolgens los. [Aangever 2] fietste vervolgens terug in de richting waar zij vandaan kwam en gooide het voorwerp in de bosjes. Het voorwerp is even later ter plaatse door een speurhond aangetroffen.
4.3.4 Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 3
Op 1 februari 2012 fietste [Aangever 3] op de Meridiaan te Amersfoort, in de richting van de Keerkring, toen zij twee jongens zag staan. Zij hoorde een van de jongens zeggen ‘deze, deze’. De andere jongen liep het fietspad op en strekte zijn arm in haar richting uit. Zij zag dat die jongen een groot, zwart voorwerp in zijn handen had, met grijze vlakken aan de zijkanten. [Aangever 3] vermoedde dat het een vuurwapen betrof. Zij hoorde de jongen zeggen ‘stoppen, stoppen’. Zij heeft hier geen gehoor aan gegeven en is hard doorgefietst. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij toen en daar met een vriend van hem was en dat hij ‘stoppen, stoppen’ heeft geroepen, maar dat vrouw toen doorfietste.
4.3.5 Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 4 subsidiair
Aangezien verdachte dit ten laste gelegde feit heeft bekend en de verdediging niet een
vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel
359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van
de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het feit bewezen gelet op:
- Het proces-verbaal van aangifte, opgenomen op pagina’s 107 – 109 van het proces-verbaal met dossiernummer PL0940/2012 029205 en
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 februari 2013.
4.3.6. Bewijsoverweging ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3
Verdachte heeft over feit 1 verklaard dat hij haar spullen kon pakken maar dit niet heeft gedaan. De rechtbank gaat er echter vanuit dat verdachte zijn poging tot straatroof heeft gestaakt omdat het slachtoffer is gaan gillen. Bij feit 2 heeft verdachte verklaard dat hij de vrouw alleen heeft willen laten schrikken door geld te roepen. De rechtbank acht dit niet aannemelijk gelet op de verklaringen van het slachtoffer. Zowel de officier van justitie als de raadsman hebben bij feit 3 geconcludeerd tot vrijspraak van het onder feit 3 primair ten laste gelegde, nu uit de woorden ‘stoppen, stoppen’ (in tegenstelling tot de bij feit 1 en 2 geuite woorden ‘geef me je geld’ en ‘geld’ niet het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling blijkt. De raadsman heeft daar nog aan toegevoegd dat de handelingen van verdachte ook niet de uiterlijke verschijningsvorm van een straatroof hebben.
Hieromtrent wordt als volgt geoordeeld.
De door de rechtbank hierboven onder 4.3.4 genoemde bewijsmiddelen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm bestemd zijn tot het begaan van een poging tot straatroof. Dat dit hier ook daadwerkelijk het geval was, leidt de rechtbank af uit de eerder door verdachte gepleegde pogingen tot straatroof met dezelfde modus operandi. Dat verdachte deze keer de betreffende voorbijganger alleen maar wilde laten schrikken, acht de rechtbank gelet op het voorgaande niet aannemelijk geworden.
4.3.7. Conclusie
Gelet op voorgaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte onder feit 1, 2 en 3 primair en 4 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 5 februari 2012 te Amersfoort, op de openbare weg, de Keerkring, ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [Aangever 1] te dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen, toebehorende aan voornoemde [Aangever 1], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte
- die fietsende [Aangever 1] tot stoppen heeft gedwongen en op die [Aangever 1] is afgelopen en
- een klauwhamer aan die [Aangever 1] heeft getoond en/of voorgehouden en
- die [Aangever 1] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Geef mij je geld", zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
op 03 februari 2012 te Amersfoort, op de openbare weg, de Keerkring, ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [Aangever 2] te dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen, toebehorende aan voornoemde [Aangever 2], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [Aangever 2] heeft getoond en daarbij die [Aangever 2] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Geld", zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
3. primair
op 01 februari 2012 te Amersfoort, op de openbare weg, de Meridiaan, ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een
ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [Aangever 3] te dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen, toebehorende aan voornoemde [Aangever 3], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte
op die [Aangever 3] is afgelopen en een klauwhamer, aan die [Aangever 3] heeft getoond en
en daarbij die [Aangever 3] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "stoppen, stoppen",
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
4. subsidiair
op 21 december 2011 te Amersfoort, opzettelijk mishandelend [Aangever 4] meer malen tegen het lichaam heeft geslagen en getrapt, waardoor voornoemde [Aangever 4] pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van feit 1 en 2:
poging tot afpersing.
Ten aanzien van feit 3 primair:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Ten aanzien van feit 4 subsidiair:
mishandeling
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht en rekening houdend met de ad informandum gevoegde feiten, gevorderd aan verdachte op te leggen een gedeeltelijk onvoorwaardelijke jeugddetentie, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest, zijnde 65 dagen. De officier van justitie vordert hierom een jeugddetentie voor de duur van 185 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde de maatregel Hulp en Steun, het zich houden aan de aanwijzingen van de gezinsvoogd, het verblijven in Arkemeyde zolang die instelling dat nodig acht en het meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat in geval van een bewezenverklaring volstaan kan worden met jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest, aangevuld met een voorwaardelijke jeugddetentie. De maatregel van Hulp en Steun hoeft niet opgelegd te worden en het zich houden aan aanwijzingen van de gezinsvoogd evenmin, omdat verdachte al civielrechtelijk door de jeugdreclassering wordt ondersteund. Het belangrijkste is dat verdachte op Arkemeyde blijft wonen en zijn medewerking verleent aan een persoonlijkheidsonderzoek.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee pogingen tot afpersing, een poging tot afpersing in vereniging en een mishandeling. Hij heeft fietsende vrouwen tegengehouden en hij heeft geprobeerd hen onder bedreiging van een klauwhamer en een klappertjespistool geld of spullen af te laten staan. Ook heeft hij een fietser mishandeld. Deze feiten hebben zich allemaal in dezelfde buurt afgespeeld en telkens waren vrouwen (en in het laatste geval een 13-jarige jongen) het slachtoffer. Dergelijke series van feiten brengen gevoelens van onveiligheid bij de bewoners van die buurt en de samenleving als geheel naar boven. Dit zijn zeer ernstige feiten.
De rechtbank heeft voor wat betreft de persoon van verdachte gelet op de navolgende stukken:
- het strafblad van verdachte d.d. 20 december 2012, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld;
- het psychologisch onderzoek d.d. 10 januari 2012, opgesteld door drs. E.F. de Witt, GZ-psycholoog;
- het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 28 februari 2012, opgesteld door dhr. J.J. de Ronde, raadsonderzoeker;
- het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 31 januari 2013, eveneens opgesteld door dhr. J.J. de Ronde.
Uit het psychologisch onderzoek komt naar voren dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, in de vorm van zwakbegaafdheid. Over de feiten heeft verdachte niet met de onderzoeker willen spreken, zodat er geen conclusies kunnen worden getrokken over de toerekenbaarheid of het recidiverisico. Behandeling acht de psycholoog wel noodzakelijk voor de ontwikkeling van verdachte. Aandachtspunten hierin zijn het tegengaan van zijn impulsiviteit, zijn omgang met delinquente leeftijdsgenoten en de moeite die hij heeft met het accepteren van autoriteit. Benadrukt wordt het essentieel is dat er een goede werkrelatie komt met moeder, zodat moeder verdachte kan ondersteunen in zijn behandeling en verdachte de ruimte voelt om te erkennen dat er problemen zijn en om te veranderen.
Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 28 februari 2012 komt naar voren dat er ADHD en ODD bij verdachte zou zijn gediagnosticeerd, en dat hij met zijn medicatie is gestopt. Het algemeen recidiverisico wordt als hoog ingeschat. Er zijn problemen op het gebied van school, gezin, vrije tijd, relaties, alcohol- en drugsgebruik en gokken, de geestelijke gezondheid van verdachte, zijn attitude, agressie en zijn vaardigheden. Er zijn zeer veel zorgen over de psychosociale situatie van verdachte, die op alle leefgebieden afglijdt en geen stabiele schoolgang heeft. Hij heeft een beperkt sociaal aanpassingsvermogen. De Raad adviseert het ondergaan van een persoonlijkheidsonderzoek om meer zicht te krijgen op de (on)mogelijkheden van verdachte, de onderliggende problematiek en zijn hulpverleningswensen.
Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 31 januari 2013 blijkt dat verdachte na diens schorsing civielrechtelijk in een setting voor gesloten jeugdzorg in Almata is geplaatst, waar hij op 24 juni 2012 is weggelopen. Na enige tijd is verdachte met instemming van moeder geplaatst in Arkemeyde. In het kader van de lopende ondertoezichtstelling is voor deze plaatsing een machtiging verleend. Verdachte wordt nu in Arkemeyde geobserveerd. Verdachte wordt beschreven als een beïnvloedbare en impulsieve jongen, die gedragsproblemen vertoont. Zijn intellectuele capaciteiten bevinden zich op zwakbegaafd niveau en ook heeft hij sinds het weglopen uit Almata geen school bezocht. Verdachte heeft het naar zijn zin op Arkemeyde, wil daar graag blijven en stemt in met een persoonlijkheidsonderzoek door een onafhankelijke onderzoeker. Geadviseerd wordt een jeugddetentie op te leggen met een voorwaardelijk deel, waarbinnen de lopende behandeling gecontinueerd kan worden. Hierbij moeten duidelijke voorwaarden opgelegd worden, zoals meewerken aan het traject bij Arkemeyde en het meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten 13 jaar was. Dat baart de rechtbank zeer veel zorgen. Opgelegd zal worden een jeugddetentie waarvan het onvoorwaardelijk gedeelte gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, te weten 66 dagen. Ondanks dat de rechtbank het onder feit 3 primair ten laste gelegde bewezen acht (en niet het subsidiair ten laste gelegde, zoals de officier van justitie en de raadsman voorstaan) ziet zij geen termen een hogere straf op te leggen. Het voorwaardelijke strafgedeelte wordt voorzien van de bijzondere voorwaarden zoals beschreven in het raadsrapport d.d. 31 januari 2013, met uitzondering van het luisteren naar aanwijzingen van de gezinsvoogd. De rechtbank acht het essentieel dat verdachte op de juiste manier behandeld wordt voor zijn problemen, zodat de kans op recidive zal afnemen.
De rechtbank acht het wenselijk dat de uitvoering van de ondertoezichtstelling en die van de hierna op te leggen reclasseringsbegeleiding niet door dezelfde persoon wordt uitgevoerd.
Het reeds geschorste bevel van de voorlopige hechtenis van verdachte zal gelet op bovenstaande worden opgeheven.
6.4 Het ad informandum gevoegde
De rechtbank heeft bij de strafbepaling rekening gehouden met de volgende door verdachte bekende en ad informandum op de dagvaarding vermelde strafbare feiten:
- 20 december 2011, Amersfoort, diefstal in/uit school d.m.v. een valse sleutel;
- 16 december 2011, Amersfoort, diefstal uit school;
- 1 februari 2012, Keerkring, Amersfoort, poging tot afpersing in vereniging;
- 1 februari 2012, Keerkring, Amersfoort, poging tot afpersing in vereniging.
7 Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
[Aangever 5]
De vordering van [Aangever 5] bedraagt € 197,00 als vergoeding van materiële schade veroorzaakt door het ad informandum ten laste gelegde. De officier van justitie acht de vordering in het geheel toewijsbaar.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van onvoldoende aannemelijk is gemaakt. Er bestaat onduidelijkheid over of verdachte de goederen naar de school heeft teruggebracht of niet. Ook heeft de verdediging de vordering betwist. Daarom is de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan de vordering alleen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
[Aangever 4]
De vordering van [Aangever 4] bedraagt € 5,00 als vergoeding van materiële schade, veroorzaakt voor het onder feit 4 ten laste gelegde. De officier van justitie heeft voorgesteld de vordering af te wijzen.
Nu aan verdachte - zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - geen straf of maatregel is opgelegd terzake het onder feit 4 primair ten laste gelegde, maar verdachte slechts is veroordeeld voor de subsidiair ten laste gelegde mishandeling (ten gevolge waarvan geen materiële schade is ontstaan), is [Aangever 4] in de vordering niet-ontvankelijk.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 45, 57, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 300 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 4 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Ten aanzien van feit 1 en 2:
afpersing.
Ten aanzien van feit 3 primair:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Ten aanzien van feit 4 subsidiair:
mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, daarvoor strafbaar.
veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 185 (HONDERDVIJFENTACHTIG) dagen, waarvan 119 (HONDERDNEGENTIEN) dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
Bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte geen medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77a van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd (een van) de bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd;
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de jeugdreclassering, uit te voeren door William Schrikker Jeugdreclassering, ook wanneer dit in zal houden dat verdachte:
- zich houdt aan de afspraken en aanwijzingen vanuit de jeugdreclassering in het kader van de maatregel Hulp en Steun;
- meewerkt aan de plaatsing op (en het hulpverleningstraject van) Arkemeyde, zolang de William Schrikker Jeugdreclassering dat nodig acht;
- meewerkt aan een persoonlijkheidsonderzoek.
Geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde jeugddetentie.
[Aangever 5]
Verklaart [Aangever 5] niet-ontvankelijk in de vordering.
[Aangever 4]
Verklaart [Aangever 4] niet-ontvankelijk in de vordering.
Heft het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.G. de Beer, voorzitter, tevens kinderrechter, en mr. L.M.G. de Weerd en mr. E.A.A. van Kalveen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Balk, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 19 februari 2013.
Mr. L.M.G. de Weerd en mr. E.A.A. van Kalveen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.