RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummers: 16/652841-12 en 16/652025-13 (ttz. gev.)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 februari 2013
[verdachte]
geboren op [1995] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in ‘De Koppeling’, Tafelbergweg 8, 1105 BN Amsterdam-Zuidoost.
raadsvrouwe mr. M. Hoekzema, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 24 juli 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Bij tussenvonnis van 7 augustus 2012 heeft de rechtbank het onderzoek heropend. De zaak is vervolgens (inclusief de nieuw binnengekomen en ter terechtzitting gevoegde zaak met parketnummer 16/652025-13) inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 5 februari 2013, waarbij de officier van justitie en de verdediging (opnieuw en aanvullend) hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De gevoegde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de zaak met parketnummer 16/652841-12
feit 1: samen met een ander een mobiele telefoon heeft gestolen uit een woonhuis;
feit 2: samen met een ander een autoradiofrontje heeft gestolen uit een auto (oorspronkelijk parketnummer 16/512671-11);
feit 3: samen met een ander goederen heeft gestolen uit een auto (oorspronkelijk parketnummer 16/512671-11) en
in de zaak met parketnummer 16/652025-13
feit 1: een fiets heeft geheeld;
feit 2: een busje CS-gas voorhanden heeft gehad.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle ten laste gelegde feiten heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
In de zaak met parketnummer 16/652841-12
De raadsvrouwe heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen indien de rechtbank de ontkennende verklaringen van verdachte bij de politie en ter zitting zou volgen. In dat geval dient de rechtbank verdachte van alle ten laste gelegde feiten vrij te spreken.
In de zaak met parketnummer 16/652025-13
De raadsvrouwe heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder feit 1 ten laste gelegde, nu verdachte niet wist of hoefde te vermoeden dat deze fiets van diefstal afkomstig was. Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde refereert de raadsvrouwe zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 In de zaak met parketnummer 16/652841-12
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1
Aangeefster [benadeelde 1] heeft bij de politie verklaard dat zij op 21 januari 2012 haar woning aan het [adres] te [woonplaats]afgesloten en in een goede staat heeft verlaten. Op 25 januari 2012 werd aangeefster door de politie gebeld met de mededeling dat er was ingebroken. Zij is toen naar haar huis gegaan en zij zag dat alles overhoop gehaald was. Kastdeurtjes en lades waren open getrokken. Zij zag in de woonkamer een blauwe klauwhamer liggen die zij niet herkende en die niet van haar is. Aangeefster zag dat het raam van de keuken open gebroken was. Aangeefster heeft vervolgens haar woning nagekeken en merkte daarbij dat haar grijze Nokia-telefoon die in haar slaapkamer lag, was weggenomen.
Verbalisanten [verbalisant A] en [verbalisant B] troffen in de woning een klauwhamer aan. Deze klauwhamer is veiliggesteld. De verbalisanten zagen dat het openslaande keukenraam opengebroken was en dat er een stuk aan de binnenkant van het kozijn afgebroken was.
Verbalisant [verbalisant 1] reed op 25 januari 2012 met zijn collega’s, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3], in een onopvallend dienstvoertuig op het [adres] in [woonplaats]. Op de regionale briefing van het district Lekstroom stond een aandachtsvestiging dat er op het [adres] en omgeving veelvuldig wordt ingebroken. Tevens stonden er twee personen omschreven waarvan het vermoeden bestond dat zij zich bezig hielden met het plegen van woninginbraken.
Op een gegeven moment zag verbalisant [verbalisant 1] de twee in de briefing omschreven jongens lopen ter hoogte van de ingang van de vierde flat op het [adres]. Deze jongens zijn genaamd [verdachte] (verdachte) en [medeverdachte]. Verbalisant [verbalisant 1] is uit de auto gestapt en is op korte afstand achter de jongens aangelopen omdat hij sterk het vermoeden had dat deze twee jongens zich bezig hielden met het plegen van woninginbraken. Hij zag de jongens naar de portiek aan de voorzijde van de eerste flat liepen. Hij zag dat beide verdachten zich via een muurtje afzetten en zich aan de reling omhoog trokken, zodat ze op de galerij van de eerste verdieping uitkwamen. Hij zag dat de jongens op meerdere verdiepingen over de galerijen liepen en bij woningen naar binnen keken. Hij zag dat ze uiteindelijk naar de vijfde verdieping liepen. Hij zag dat de jongens bij een geheel donkere woning stil bleven staan. Verbalisant [verbalisant 1] hoorde toen een klap. Hij zag dat [verdachte] via het keukenraam de woning in klom. Hij zag gelijk hierna dat er in de woning werd geschenen met een zaklamp. Hij zag dat [medeverdachte] ook de woning inklom via het geopende keukenraam. Verbalisant [verbalisant 1] heeft vervolgens via de portofoon aan zijn collega’s doorgegeven dat deze twee personen een inbraak aan het plegen waren. Zijn collega’s kwamen ter plaatse en gingen bij het keukenraam staan. Verbalisant [verbalisant 1] zag dat [medeverdachte] zijn hoofd naar buiten stak door het keukenraam en dat hij daar door zijn collega’s naar buiten werd getrokken en werd aangehouden. Verbalisant [verbalisant 1] hoorde vervolgens via zijn portofoon dat [verdachte] via de achterzijde van de woning weg is gegaan en via het balkon naar beneden is geklommen. Even later zag hij zijn collega [verbalisant 4] bovenop [verdachte] liggen en hij is toen zijn collega gaan helpen met het onder controle brengen van de verdachte.
Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] stonden bij het geopende keukenraam en zagen dat [verdachte] in de keuken stond en wegrende de hal in. Hierop zijn de verbalisanten het keukenraam ingeklommen. Verbalisant [verbalisant 2] zag dat [verdachte] inmiddels al op het balkon aan de achterzijde van de woning stond en van het balkon afsprong naar de vierde verdieping. Vervolgens klom [verdachte] van de vierde naar de derde verdieping. Vervolgens wilde hij naar de tweede verdieping klimmen, maar toen viel hij naar achteren. Verbalisant [verbalisant 2] zag dat [verdachte] in een wasrek viel en zich kon vastklampen. Hij zag dat [verdachte] het balkon op de tweede verdieping opklom en doorklom naar de eerste verdieping en toen op de begane grond sprong. Alle bovengenoemde stappen heeft [verbalisant 2] via zijn portofoon doorgegeven. Hij zag dat verbalisant [verbalisant 4] achter [verdachte] aanrende en hem aanhield.
Verbalisant [verbalisant 4] stond op 25 januari 2012 bij de portiek van de flat en hij hoorde via zijn portofoon dat een verdachte was aangehouden en dat de tweede verdachte via het balkon aan de achterzijde van de flat probeerde weg te komen. Hij hoorde van verbalisant [verbalisant 3] dat deze verdachte daadwerkelijk via het balkon naar beneden klom. Verbalisant [verbalisant 4] is vervolgens naar de achterzijde van de flat gerend. Op het moment dat hij de achterzijde van de flat had bereikt, zag hij dat een persoon vanaf de eerste verdieping naar beneden sprong en wegrende. Hij riep dat de verdachte moest blijven staan, maar de verdachte voldeed hier niet aan. Verbalisant [verbalisant 4] kon de verdachte [verdachte] even later aanhouden.
Verbalisant [verbalisant 6] heeft bij de insluitingsfouillering van medeverdachte [medeverdachte] een grijze Nokia telefoon aangetroffen en in beslag genomen.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft op 26 januari 2012 bij de politie verklaard dat hij die dag ervoor op weg naar het buurthuis op het [adres] was en toen [verdachte] tegen kwam. [verdachte] vroeg aan hem of hij even met hem mee wilde gaan. [verdachte] heeft met een klauwhamer het keukenraam opengebroken van een huis in de rode flat op de vijfde verdieping. Daarna zijn zij allebei naar binnen geklommen. [medeverdachte] bleef in de keuken en [verdachte] ging de woonkamer in. Op het moment dat [medeverdachte] weer via het keukenraam naar buiten kwam, werd hij aangehouden. De bij [medeverdachte] aangetroffen Nokia heeft hij de vorige dag gestolen bij de inbraak.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2 en 3
Aangever [Aangever] heeft bij de politie verklaard dat hij op 19 november 2011 een rode Peugeot 205 voorzien van kenteken [kenteken] op de [adres] had geparkeerd. Hij had de auto in goede staat en afgesloten achtergelaten. Hij had het frontje van de autoradio in de auto laten zitten. Op 20 november 2011 kwam hij terug bij de auto en zag dat er was ingebroken. Het kleine ruitje van het achterportier, aan de bijrijderszijde, was vernield. Er lagen glasscherven in de auto. Hij zag dat de achterdeur aan de bijrijderszijde niet meer op slot was. Hij zag dat de hele auto was doorzocht. Verder zag hij dat het frontje van zijn autoradio was weggenomen. Ook zag hij een schroef in het contactslot zitten. Hij zag dat het kopje van de schroef was afgebroken.
Aangever [benadeelde 2] heeft bij de politie verklaard dat hij op 19 november 2011 zijn blauwe Daihatsu Cuore met kenteken [kenteken] geparkeerd had op de [adres] te Utrecht. Hij had zijn auto afgesloten en in goede orde achtergelaten. Op 20 november 2011 werd hij omstreeks 05:40 uur wakker gemaakt door de politie. De politie vertelde dat er in zijn auto was ingebroken. Hij zag dat het raam aan de achterzijde kapot was. Er bleken geen goederen te zijn weggenomen.
Verbalisant [verbalisant 8] krijgt op 20 november 2011 een anonieme melding dat de melder omstreeks 05.15 uur had gezien dat een man tussen auto’s was doorgelopen en met een zaklamp in de auto’s had geschenen op de parkeerplaats op de [adres]. Deze man was vervolgens naar een rode auto gelopen en wenkte naar iemand aan de overkant van de weg. De melder kon niet precies zien wat er bij de rode auto gebeurde, maar enige seconden later zag de melder dat de twee personen van de rode auto wegliepen. De man met de zaklamp had een lichtkleurige capuchon op en droeg een donkerkleurige jas met een lichtkleurige broek. Hij had een tenger postuur en was ongeveer 1.65 a 1.70 m lang. De andere man was donker gekleed en mogelijk iets langer dan de man met de lichtkleurige capuchon.
Verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 7] kregen op 20 november 2011 omstreeks 05.20 uur een melding om naar de [adres] te gaan. Verbalisant [verbalisant 5] zag dat een van de jongens een slaande beweging maakte in de richting van de rechter achterzijde van de auto. Hij hoorde direct een doffe knal en daaropvolgend glasgerinkel. Hij heeft dit doorgegeven aan zijn collega’s en is richting de jongens gelopen. Hij zag dat de collega’s de jongens aanspraken. Hij hoorde vervolgens een stalen voorwerp op de grond vallen bij de jongens. Verbalisanten hebben vervolgens een onderzoek ingesteld naar de auto waar ingebroken was. Het betrof een blauwe Daihatsu met het kenteken [kenteken] waarvan het rechterachterraam was ingeslagen. Verder zagen wij dat er was ingebroken in een rode Peugeot 205 voorzien van kenteken [kenteken].
Verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 10] hoorden van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 7] dat er door twee mannen een autoruit werd ingeslagen. Zij zagen beide verdachten in hun richting komen lopen. Zij hielden vervolgens beide verdachten aan. Zij zagen en hoorden dat uit de kleding van verdachte [verdachte] een glimmend voorwerp op de grond viel. Zij zagen op dat moment meteen dat het een zogenaamde kraspen betrof. Voorts zagen zij dat verdachte [verdachte] zwarte handschoenen droeg. Zij zagen en hoorden dat uit de kleding van [verdachte] een tasje viel. Tijdens de insluitingsfouillering van [verdachte] bleek dat er in het tasje een klauwhamer, een frontje van een autoradio, een parkeerschroef en een kruiskopschroevendraaier zaten. Deze zijn in beslag genomen. Aan het politiebureau gaven de verdachten op te zijn genaamd [verdachte], [verdachte], geboren op [1995] en [medeverdachte 2], geboren [1995].
Verbalisanten [verbalisant 11] en [verbalisant 12] hebben bij de insluitingsfouillering van verdachte een zaklampje, dat blauw licht schijnt, aangetroffen en in beslag genomen.
4.3.2. In de zaak met parketnummer 16/652025-13
Feit 1
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit heeft begaan en zal hem dan ook vrijspreken.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Verdachte heeft verklaard dat hij de fiets had geleend van een vriend en dat hij die vriend nog had gevraagd of de fiets gestolen was, omdat er geen sleutel in het slot zat. De vriend vertelde verdachte dat de fiets niet gestolen was. Verdachte heeft voorts gezien dat er nog een kabelslot aan de fiets bevestigd zat.
Op grond van deze omstandigheden is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte voldoende onderzoek heeft gedaan naar de herkomst van de fiets. Uit het dossier is ook voor het overige niet af te leiden dat verdachte wist of had moeten vermoeden dat de fiets van diefstal afkomstig was.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2
Aangezien verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en de verdediging niet een
vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel
359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van
de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het feit bewezen gelet op:
- Het proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 27 van het proces-verbaal met dossiernummer PL0981 2013000008-13 en
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 februari 2013.
4.3.3. Conclusie
Gelet op voorgaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de in de zaak met parketnummer 16/652841-12 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 16/652025-13 onder 2 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
In de zaak met parketnummer 16/652841-12
1.
op 25 januari 2012 te Nieuwegein, tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen aan het [adres]) heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk Nokia), toebehorende
aan [benadeelde 1], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van verbreking van een keukenraam van die woning;
2. (oorspronkelijk parketnummer 16/512671-11)
op 20 november 2011 te Utrecht tezamen en in vereniging met
een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een personenauto
(rode Peugeot) heeft weggenomen een autoradiofrontje, toebehorende aan [Aangever], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des
misdrijfs hebben verschaft en/of het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking van een ruit van die auto;
3. (oorspronkelijk parketnummer 16/512671-11)
op 20 november 2011 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een personenauto (blauwe Daihatsu) weg te nemen goederen van hun gading, toebehorende aan [benadeelde 2], en zich daarbij de toegang tot die personenauto te verschaffen en/of die weg te nemen goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, tezamen en in vereniging met een ander, naar die personenauto zijn
toegegaan en vervolgens een ruit van die auto hebben ingeslagen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
en in de zaak met parketnummer 16/652025-13
2.
op 31 december 2012 te Nieuwegein een gasbusje, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met een weerloosmakende en/of traanverwekkende stof van de
categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
In de zaak met parketnummer 16/652841-12
Ten aanzien van feiten 1 en 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de
toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
Ten aanzien van feit 3:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de
toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
en in de zaak met parketnummer 16/652025-13
Ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit
begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest, zijnde 136 dagen. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte op te leggen de Gedragsbeïnvloedende Maatregel (hierna ook te noemen GBM) voor de duur van 1 jaar, met daarin vervat ITB-Harde Kern, zoals verwoord en uit te voeren door William Schrikker Jeugdbescherming, voor de duur van 1 jaar, ook wanneer dat in zal houden deelname aan MST- of MDFT-behandelingen, het meewerken aan urinecontroles, het zich laten behandelen door Care Express en elektronisch toezicht (een enkelbandje). Voorts heeft de officier van justitie gevorderd het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen met ingang van het tijdstip waarop het vonnis onherroepelijk wordt.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging wijst op de overwegingen in het tussenvonnis van 7 augustus 2012 van de rechtbank over de strafsoort en de strafmaat en de verlenging van de ondertoezichtstelling. Zij stelt zich primair op het standpunt dat in geval van een bewezenverklaring volstaan kan worden met jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest, zonder verdere hulpverlening in het strafrechtelijk kader. Subsidiair stelt zij dat de maatregel van Hulp en Steun dient te worden opgelegd, eventueel gecombineerd met ITB. Meer subsidiair is gesteld dat, wanneer de rechtbank toch de GBM wil opleggen, deze voor een kortere periode dient te worden opgelegd dan de officier van justitie voorstaat, te weten zes maanden in plaats van twaalf maanden. Boven alles verzoekt de verdediging niet de PIJ-maatregel op te leggen, zoals door William Schrikker Jeugdbescherming is geadviseerd.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een woninginbraak, een autokraak en een poging tot autokraak. Dit zijn vervelende feiten die veel schade hebben veroorzaakt en naast ergernis en onnodig tijdsbeslag, gevoelens van onveiligheid bij de bewoners en in de samenleving hebben veroorzaakt. Ook heeft hij een busje CS-gas bij zich gedragen.
De rechtbank heeft voor wat betreft de persoon van verdachte gelet op de navolgende stukken:
- het strafblad van verdachte d.d. 20 december 2012, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten;
- het psychologisch onderzoek d.d. 9 maart 2012, opgesteld door drs. H.W.M.M. van de Wiel, GZ-psycholoog, waaruit blijkt dat verdachte geweigerd heeft mee te werken;
- het psychiatrisch onderzoek d.d. 15 mei 2012, opgesteld door dr. M. Wiznitzer, kinder- en jeugdpsychiater, waaruit blijkt dat verdachte geweigerd heeft mee te werken;
- het klinisch multidisciplinair Pro Justitia-rapport van Forensisch centrum Teylingereind d.d. 12 december 2012, opgesteld door dhr. R. Haveman, GZ-psycholoog en dhr. D. Matser, kinder- en jeugdpsychiater, waarin onder meer een Gedragsbeïnvloedende Maatregel wordt geadviseerd;
- een rapportage omtrent de invulling van die GBM d.d. 25 januari 2013, opgesteld door dhr. E. van Gils van William Schrikker Jeugdreclassering, waarin aangegeven wordt dat een GBM niet haalbaar is en geadviseerd wordt dat er gekeken moet worden naar de mogelijkheid van een PIJ-maatregel;
- brief aan de rechtbank d.d. 4 februari 2013 van de kinder- en jeugdpsychiater T. Jambroes van de Koppeling
- de beschikking d.d. 5 februari 2013 van de rechtbank om de OTS te verlengen tot de dag waarop verdachte 18 jaar wordt.
Bij tussenvonnis van 7 augustus 2012 oordeelde de rechtbank zich op dat moment op het punt van de strafoplegging onvoldoende voorgelicht om tot een zorgvuldige afweging te komen over de vraag welke diagnose en bijbehorend advies met de consequenties hiervan de meest adequate is. Het rapport d.d. 12 december 2012 en de rapportage d.d. 25 januari 2013 vroegen gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte erom, dat op de terechtzitting van 5 februari 2013 zowel de heren Matser en Haveman als de heer Van Gils zijn gehoord.
De rechtbank heeft kennis genomen van het multidisciplinaire onderzoek d.d. 12 december 2012. De rapporterend psychiater acht verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar. De rechtbank neemt de conclusies ten aanzien van de verminderde toerekeningsvatbaarheid over en maakt deze tot de hare.
De rapporteurs achten het recidiverisico hoog. Zij constateren een ziekelijke stoornis in de vorm van cannabismisbruik en een gebrekkige ontwikkeling in de zin van een gedragsstoornis en zwakbegaafdheid. Mogelijk is er ook sprake van ADHD en PTSS. Beide rapporteurs adviseren de rechtbank om verdachte een gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen voor de duur van één jaar. Dit is nodig, nu gesloten plaatsingen geen effect hebben gehad en de problematiek van verdachte beter in een ambulant kader behandeld kan worden. Ter zitting wijzen de rapporteurs erop dat gesloten plaatsing in welk kader dan ook schadelijk zal zijn voor verdachte. Bij een ambulante setting moet rekening worden gehouden met verbeteringen en verslechteringen. Van belang is vooral een goede persoonlijke relatie met verdachte vanuit een coachende opstelling (dus een meer horizontale band) en aansluiting bij de motivatie van verdachte. Een organisatie die hiertoe in staat moet worden geacht is ‘Care-Express’, die zowel psychiatrische zorg als praktische coaching koppelt aan een ‘out-reachende’ werkwijze. Deze zorg zou aangevuld kunnen worden met ondersteuning door een (vecht)sportcoach die in samenspraak met Care Express verdachte begeleidt nu verdachte zeer gemotiveerd is in de vechtsport. Ook geformaliseerd toezicht is nodig. De maatregel ITB-Harde Kern biedt daarvoor de beste waarborgen. Voorts is elektronisch toezicht, een gebiedsverbod, een avondklok en deelname aan urinecontroles gewenst. Dit alles kan gecombineerd worden in een GBM.
De William Schrikker Jeugdreclassering acht na onderzoek het opleggen van een GBM niet haalbaar. Passende interventies binnen die maatregel zouden zijn ITB-Harde Kern voor de duur van 6 maanden, elektronisch toezicht (een enkelband), MFDT-therapie, NPT-LVB, medicamenteuze behandeling en/of gedragstherapie voor de ADHD en verplichte urinecontroles. Dit is echter niet haalbaar, omdat verdachte reeds eerder heeft laten zien zich niet aan regels te kunnen houden. Ook zou het systeem niet sterk genoeg zijn om invulling te geven aan de kaders. Ook wordt er in het kader van MDFT getwijfeld aan de medewerking van de moeder van verdachte. Invulling van de maatregel vanuit huis, waar verdachte na detentie met moeder zal komen te wonen lijkt het meest wenselijk maar nu verdachte zich ook in de gesloten jeugdzorg niet aan regels kan houden en wegloopgedrag vertoont, lijken er te veel contra-indicaties te zijn voor een goede uitvoering van de maatregel. Ter zitting vullen de jeugdreclasseerder Van Gils en de gezinsvoogd, de heer Bos, aan dat verdachte in de afgelopen periode na het verlaten van Teylingereind veel incidenten heeft veroorzaakt en opnieuw met de politie in aanraking is geweest.
De Raad voor de Kinderbescherming in de persoon van mevrouw Vos onthoudt zich ter zitting van advies.
Ten slotte beschikt de rechtbank over een brief van de psychiater van de Koppeling waar verdachte thans gesloten verblijft. De deskundigen Matser en Haveman citeren instemmend een alinea uit deze brief: “Ons advies is daarom om [verdachte] niet langer gesloten te behandelen, maar om dit ambulant te doen. Hierbij dient er een ‘lik-op-stuk’ beleid gevoerd te worden met korte gesloten plaatsingen in een JJI bij delictgedrag, agressie of het niet houden aan afspraken. Hierbij kan gewenst gedrag langzaam inslijten. Daarnaast moet overwogen worden om het nemen van medicatie tegen impulsieve agressie te verplichten voor resocialisatie.”
De rechtbank ziet zich geplaatst voor de opgave om de strafmaat in verhouding tot de gepleegde feiten en de gewenste ondersteuning door middel van voorwaarden in het belang van verdachte in evenwicht te houden.
Gelet op de ernst van de door verdachte gepleegde feiten acht de rechtbank een onvoorwaardelijke jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, voor de duur van 136 dagen op haar plaats. Voor de onderhavige feiten is dit op zich al een behoorlijke straf.
De rechtbank laat in het belang van de ontwikkeling van verdachte de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de adviezen van de deskundigen Matser en Haveman zwaar meewegen. De rechtbank kijkt daarom naar de voors en tegens van de verschillende modaliteiten om verdachte te bewegen ander gedrag te laten zien. De rechtbank heeft een sterke voorkeur voor de modaliteit die enerzijds zo flexibel mogelijk is en anderzijds de mogelijkheid geeft om verdachte met behulp van lik-op-stuk-beleid te corrigeren als het hem onvoldoende lukt zich aan zijn voornemens te houden.
Naar het oordeel van de rechtbank past bij de ernst en de frequentie dan wel het risico van herhaling van de door verdachte op deze leeftijd begane strafbare feiten èn bij het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte een Gedragsbeïnvloedende Maatregel voor de duur van een jaar. Deze maatregel sluit ook het beste aan bij de hierboven geformuleerde voorkeur. Het risico bestaat immers dat de uitvoering van de maatregel op een moment niet de gewenste richting op gaat. Via de mogelijkheid van een ‘time-out’ krijgt verdachte de kans om zich te herstellen. Dan is een ‘lik-op-stuk’-beleid met eventueel korte plaatsingen in een JJI in geval van delictgedrag, agressie of het zich niet houden aan afspraken mogelijk. Hierdoor kan gewenst gedrag langzaam inslijten. Daarom vindt de rechtbank de duur van de maatregel van een jaar passend. De rechtbank is echter tevens van oordeel dat een lange vervangende jeugddetentie niet meer passend is. De rechtbank zal daarom de vervangende jeugddetentie op 3 maanden stellen. Gelet op de persoon van verdachte zal de rechtbank voorts bepalen dat deze vervangende jeugddetentie indien verdachte de leeftijd van 18 heeft bereikt niet ten uitvoer gelegd zal worden als vervangende hechtenis, maar dat verdachte ook dan in aanmerking komt voor vervangende jeugddetentie.
De maatregel zal aldus worden ingericht dat verdachte gedurende drie maanden na 6 maart 2013 – de datum waarop de uithuisplaatsing in het kader van de ots wordt beëindigd - onder elektronisch toezicht zal staan (een enkelbandje). De rechtbank gaat er vanuit dat dit electronisch toezicht zal worden gebruikt om de vrijheden die verdachte in het kader van een regulier ITB-plus programma zal verkrijgen te ondersteunen. Het gebruikelijke ITB-plus programma start met volledig huisarrest totdat er een zinvolle dagbesteding is gevonden. Vrijheden worden vervolgens uitgebreid. De rechtbank gaat er vanuit dat na drie maanden verdachte in staat is zonder de ondersteuning van de enkelband zich aan het weekschema van de ITB te houden. Ook maakt ITB-Plus (de naam waaronder deze interventie binnen het arrondissement Midden-Nederland bekend is) voor een periode van zes maanden deel uit van de GBM. Verdachte moet meewerken aan verplichte urinecontroles, medicijnen tegen ADHD innemen en zich laten behandelen door Care Express of een soortgelijke organisatie. Wanneer hij dat niet doet, zal vervangende jeugddetentie worden opgelegd voor de duur van drie maanden.
Voorgestelde maatregelen als ondersteuning door de (vecht)sportcoach en MDTF horen volgens de rechtbank meer bij de civielrechtelijke ondertoezichtstelling die vanaf 6 maart 2013 is verlengd.
De rechtbank acht het voorts van groot belang dat na afloop van de GBM verdachte nog enige begeleiding zal ontvangen. Zijn problematiek maakt dat het begeleidingsproces ook na het goed doorlopen van de GBM mogelijk nog niet zodanig is afgerond, dat verdachte geheel zelfstandig in staat zal zijn de nodige begeleiding te vinden. Zonder begeleiding is de kans zeer aanwezig dat verdachte in de problemen zal komen en strafbare feiten zal plegen. De kans op recidive zal verminderen indien verdachte gedurende een proeftijd van twee jaar, dus ook in het jaar na de GBM, nog reclasseringsbegeleiding zal hebben om hem te ondersteunen. De rechtbank zal daarom verdachte naast de hiervoor genoemde straf en maatregel veroordelen tot een geheel voorwaardelijke werkstraf van 20 uur met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarde de maatregel Hulp en Steun.
De rechtbank deelt het pessimisme van de William Schrikker Jeugdreclassering over de haalbaarheid van een GBM niet. Dit pessimisme is ingegeven door het gedrag van verdachte in het verleden, veelal tijdens de gesloten uithuisplaatsingen. De rechtbank realiseert zich dat de ambulante begeleiding van [verdachte] met vallen en opstaan zal verlopen. Maar hij heeft ter terechtzitting aangegeven open te staan voor hulpverlening, ook ITB, en elektronisch toezicht. Hij zegt –evenals tijdens de terechtzitting van 24 juli 2012- gemotiveerd te zijn om een andere wending aan zijn leven te geven. Daarom heeft hij ook meegewerkt aan het onderzoek in Teylingereind. Dit is de laatste mogelijkheid om hem via het jeugdstrafrecht te helpen een nieuw leven op te bouwen. De rechtbank heeft er vertrouwen in dat [verdachte] deze kans aangrijpt.
Gelet op de bijzondere problematiek en persoonlijkheid van verdachte, de verschillende visies op de uitvoering van de maatregel en de lange weg die is afgelegd om tot deze maatregel te komen, acht de rechtbank het aangewezen dat wanneer er in het kader van deze maatregel een kinderrechter of rechter-commissaris wordt aangezocht, dit een van de rechters uit deze zittingscombinatie betreft, die alsdan als kinderrechter of rechter-commissaris zal optreden.
Het reeds geschorste bevel van de voorlopige hechtenis van verdachte zal gelet op bovenstaande worden opgeheven.
7 Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
[benadeelde 1]
De vordering van [benadeelde 1] bedraagt € 100,00 als vergoeding van materiële schade. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de zaak met parketnummer 16/652841-12 onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade met betrekking tot de luxaflex (tot een bedrag van 50 euro) aannemelijk is geworden en een rechtstreeks gevolg is van het ten aanzien van deze benadeelde partij bewezen verklaarde feit. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 25 januari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen, nu is gebleken dat de Nokia-telefoon aan [benadeelde 1] is teruggegeven.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd.
[benadeelde 2]
De vordering van [benadeelde 2] bedraagt € 230,00 als vergoeding van materiële schade. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de zaak met parketnummer 16/652841-12 onder 3 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade met betrekking tot de ruitschade aannemelijk is geworden en een rechtstreeks gevolg is van het ten aanzien van deze benadeelde partij bewezen verklaarde feit. De vordering kan dan ook geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 20 november 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd.
8 Het beslag
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 24 juli 2012 gevorderd dat de bij verdachte in beslag genomen Blackberry wordt teruggegeven aan verdachte en dat de zaklamp en de handschoen worden onttrokken aan het verkeer.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om de Blackberry terug te geven aan verdachte.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de Blackberry aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.
Dat ligt anders voor de zaklamp en de handschoenen. Deze voorwerpen zijn voorwerpen met behulp waarvan de strafbare feiten als bedoeld in de zaak met parketnummer 16/652841-12 onder feit 1, 2 en 3 zijn begaan. Deze twee voorwerpen zullen dan ook verbeurd worden verklaard.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 57, 77a, 77g, 77i, 77p, 77w, 77wc, 77gg en 311 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart niet bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 16/652025-13 onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
In de zaak met parketnummer 16/652841-12
Ten aanzien van feiten 1 en 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de
toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
Ten aanzien van feit 3:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de
toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
en in de zaak met parketnummer 16/652025-13
Ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit
begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot 136 (HONDERDZESENDERTIG) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie.
Legt op aan verdachte op de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van 1 (EEN) jaar, bestaande uit:
- ITB-Plus voor de duur van 6 maanden te starten 6 maart 2013 of zoveel later als het
vonnis onherroepelijk wordt, uit te voeren door William Schrikker Jeugdreclassering;
- elektronisch toezicht voor de duur van 3 maanden;
- behandeling bij en door ‘Care-Express’ of een soortgelijke instelling;
- meewerken aan verplichte urinecontroles, zolang de jeugdreclassering dit wenselijk
acht;
- innemen van medicatie tegen ADHD zolang de jeugdreclassering dit in overleg met
de behandelend psychiater wenselijk acht;
- aanwijzingen van de jeugdreclassering (William Schrikkergroep) opvolgen ook
indien die inhouden naar school gaan en een dagbesteding vinden.
Draagt de jeugdreclassering William Schrikker Groep de tenuitvoerlegging van de maatregel te ondersteunen en de identiteit van de veroordeelde vast te stellen op de wijze als bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Beveelt dat, als verdachte niet naar behoren meewerkt aan de tenuitvoerlegging van de maatregel, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 3 (DRIE) MAANDEN;
Bepaalt dat bij tenuitvoerlegging van voormelde vervangende jeugddetentie in het geval verdachte de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt, verdachte in aanmerking komt voor vervangende jeugddetentie.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 20 (TWINTIG) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 10 (TIEN) dagen.
Bepaalt de proeftijd op 2 (TWEE) jaren.
Bepaalt dat deze voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte geen medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77a van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als verdachte tijdens de proeftijd de volgende bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
- dat veroordeelde meewerkt aan de Maatregel Hulp en Steun, inhoudende dat veroordeelde zich (zonder uitstel) stelt onder toezicht en leiding van William Schrikker Jeugdreclassering, tijdens de proeftijd onder dat toezicht en die leiding blijft en zich tijdens die proeftijd gedraagt naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen, zolang deze instelling dat noodzakelijk oordeelt.
Geeft aan genoemde instelling opdracht veroordeelde bij de naleving van deze voorwaarde hulp en steun te verlenen.
[benadeelde 1]
Veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 50,- ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 25 januari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1], € 50,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 1 dag jeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
[benadeelde 2]
Veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van € 230,- ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 20 november 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2] € 230,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 1 dag jeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Beslag
Verklaart verbeurd de volgende in beslag genomen voorwerpen:
- 1.00 STK Zaklamp (zaklamp goud met zilverkl. ibg nr 564466);
- 1.00 PR Handschoen (zwart leren handschoenen/ ibg 564463)
Gelast de teruggave aan verdachte van het volgende in beslag genomen voorwerp:
- 1.00 STK Mobiel Kl:zwart (BLACKBERRY) ibg nr 564464.
Heft het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.G. de Beer, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. M.J. Veldhuijzen en mr. E.A.A. van Kalveen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Balk, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 13 februari 2013.
Mr. P.W.G. de Beer en mr. E.A.A. van Kalveen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.