RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummer: 16/657342-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 19 februari 2013
[verdachte],
geboren op [1989] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats].
Raadsman: mr. D.C. Dorrestein, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 5 februari 2013, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair: met zijn bromfiets roekeloos althans zeer/aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gereden, waardoor hij een ongeval heeft veroorzaakt, terwijl hij onder invloed was van alcohol, waarbij een ander ([Aangeefster]) lichamelijk letsel (onder andere multipele ribcontusies) heeft opgelopen;
feit 1 subsidiair: zich zodanig op de weg heeft gedragen dat gevaar werd veroorzaakt dan wel dat het verkeer werd gehinderd en/of onder invloed van alcohol heeft gereden en
feit 2: als betrokkene bij een verkeersongeval de plaats van het ongeval heeft verlaten;
feit 3: [Aangever] heeft mishandeld.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten 1 primair, 2 en 3 heeft begaan.
Ten aanzien van feit 1 primair stelt de officier van justitie dat de snelheidsovertreding, gelet op de verkeerssituatie ter plaatse in combinatie met de beschonken toestand waarin verdachte ten tijde van de aanrijding verkeerde, de conclusie rechtvaardigt dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en dat het aan zijn schuld te wijten is dat er een ongeval met letsel heeft plaatsgevonden. Aldus kan volgens de officier van justitie het onder 1 primair aan de verdachte ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen worden.
Het tweede feit kan volgens de officier van justitie ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Verdachte heeft bekend dat hij had begrepen dat er iets met de vrouw mis was. Verdachte zou zijn weggegaan omdat hij in paniek raakte. Uit het dossier is echter volgens de officier van justitie niet aannemelijk geworden dat er een dreigende situatie voor verdachte was. Omstanders probeerden juist ook hulp te bieden aan verdachte.
Tenslotte kan volgens de officier van justitie ook het derde feit wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Uit de verklaring van aangever [Aangever] en de getuigenverklaringen van [getuige 1], [getuige 3] en [getuige 2] volgt dat [Aangever] heeft geprobeerd verdachte tegen te houden. Hierbij liep [Aangever] met verdachte,die poogde met zijn bromfiets weg te rijden, mee. Hij – van der [Aangever] kwam na enige tijd los van de bromfiets en viel op het trottoir. Volgens de geneeskundige verklaring heeft [Aangever] een zwelling in de linker enkel, schaafplekken en een partiële scheur in zijn schouder opgelopen. Verdachte heeft tegen de politie verklaard dat hij, toen hij wegreed, is beetgepakt door een man. Verdachte heeft door te blijven rijden, terwijl [Aangever] hem vasthad welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [Aangever] gewond zou raken. Gelet op het bovenstaande kan de mishandeling van [Aangever] volgens de officier van justitie bewezen worden.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de feiten 1 primair, het tweede onderdeel van feit 1 subsidiair en feit 3.
Ten aanzien van feit 1 primair en het tweede onderdeel van feit 1 subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat – gezien de verklaring van verdachte ter zitting dat hij thuis, na het ongeval, nog twee bier heeft gedronken - niet kan worden vastgesteld dat verdachte ten tijde van het ongeval meer dan de toegestane hoeveelheid alcohol had gedronken. Ook is volgens de raadsman niet vast komen te staan wat de daadwerkelijke snelheid was op het moment van het ongeluk. Voorts valt volgens de raadsman niet uit te sluiten dat de voorvorkpoot voorafgaand aan het ongeval nog niet (helemaal) vast zat, zodat niet aan verdachte kan worden tegengeworpen dat hij (bewust) met een bromfiets met een mankement is gaan rijden. Verdachte dient volgens de raadsman wegens onvoldoende bewijs van feit 1 primair en van het eerste onderdeel van feit 1 subsidiair te worden vrijgesproken. Het eerste onderdeel van feit 1 subsidiair en feit 2 kunnen volgens de raadsman wel bewezen worden verklaard.
Verdachte dient van feit 3 te worden vrijgesproken daar het opzet op het toebrengen van pijn of letsel aan [Aangever] volgens de raadsman niet bewezen kan worden. Het is de heer [Aangever] zelf die het risico heeft genomen om de al rijdende verdachte vast te pakken, waarbij [Aangever] daardoor ook de gevolgen heeft aanvaard dat hij daarbij mogelijk ten val zou komen. Dit kan verdachte niet worden toegerekend, alles aldus de raadsman.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 primair:
De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd bij de politie en tijdens de terechtzitting van 5 februari 2013;
- de verklaring van aangeefster [Aangeefster] ;
- de verklaring van getuige [getuige 1] ;
- de verklaring van getuige [getuige 2] ;
- het proces-verbaal verkeersongevalanalyse ;
- het proces verbaal voertuigenonderzoek ;
- de ademanalyse ;
- de geneeskundige verklaring betreffende [Aangeefster] ;
- het proces-verbaal aanrijding misdrijf .
De rechtbank is van oordeel dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is doordat hij zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen.
De rechtbank komt hiertoe gelet op de volgende feiten en omstandigheden.
Uit het vastgestelde alcoholpromillage van verdachte blijkt dat verdachte met zijn bromfiets is gaan rijden, terwijl –ook indien ervan zou worden uitgegaan dat verdachte, zoals hij stelt, na het ongeval nog twee eenheden alcoholhoudende drank tot zich heeft genomen- het alcoholgehalte in zijn adem ver boven de toegestane hoeveelheid alcohol van 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht was.
Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat, hoewel de exacte snelheid waarmee verdachte heeft gereden niet vast te stellen is, uit de verklaringen van aangeefster [Aangeefster] en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] volgt dat verdachte met een hogere snelheid reed dan ter plaatse toegestaan en verantwoord was. Ook verdachte zelf heeft verklaard dat hij sneller reed dan de ter plaatse maximaal toegestane snelheid van 30 kilometer per uur.
Tot slot wordt in aanmerking genomen dat de voorvork van de bromfiets waarop verdachte reed vast zat en dat verdachte van dit mankement op de hoogte moet zijn geweest, nu hij, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, de bromfiets reeds twee jaar in bezit had.
Door onder invloed van alcohol en met te hoge snelheid te rijden op een bromfiets die een mankement vertoonde heeft verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedragen, zodat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsman - van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft gepleegd, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd bij de politie en tijdens de terechtzitting van 5 februari 2013;
- de verklaring van getuige [getuige 1] ;
- de verklaring van getuige [getuige 2]
- de verklaring van aangever [Aangever] .
Ten aanzien van feit 3:
De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft gepleegd, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd bij de politie en tijdens de terechtzitting van 5 februari 2013;
- de verklaring van aangever [Aangever] ;
- de verklaring van getuige [getuige 3] ;
- de verklaring van getuige [getuige 2] ;
- de geneeskundige verklaring betreffende [Aangever] .
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte door te blijven doorrijden, terwijl [Aangever] hem vasthad, welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [Aangever] gewond zou raken. Daarmee is voldaan aan het vereiste van (voorwaardelijk) opzet, zodat de aan verdachte tenlastegelegde mishandeling bewezen kan worden.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
Primair
op 20 augustus 2012 te Eemnes, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder (Beginnend Bestuurder) van een motorrijtuig (bromfiets), daarmede rijdende over de weg, Torenzicht, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend,
- met dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig te gaan rijden terwijl hij verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank, immers heeft hij, verdachte, dat motorrijtuig bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte van verdachtes adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn en
- met aanmerkelijke snelheid, te rijden en
- de door hem bestuurde bromfiets zo onvoldoende onder controle te hebben dat hij de macht over het stuur verloor en vervolgens met die bromfiets te rijden/glijden/botsen tegen een hem tegemoetkomende fietsster die gebruik maakte voor het voor haar bestemde en vanuit haar rijrichting gezien rechter weggedeelte van de rijweg, waardoor de fietsster genaamd [Aangeefster] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht te weten (onder andere) multipele ribcontusies, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, derde lid van de Wegenverkeerswet 1994, aangezien verdachte toen dat motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte van verdachtes adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8,
derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl sedert de datum waarop aan verdachte voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van dat rijbewijs na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden;
2.
hij op 20 augustus 2012 te Eemnes, als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets) door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op Torenzicht, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist aan
een ander te weten [Aangeefster] schade en letsel was toegebracht;
3.
hij op 20 augustus 2012 te Eemnes, [Aangever] opzettelijk heeft mishandeld door hard weg/door te rijden op zijn bromfiets terwijl die [Aangever] hem had beetgegrepen (teneinde te voorkomen dat hij, verdachte, de plaats zou
verlaten waar hij zojuist een ongeval met letsel had veroorzaakt) waardoor die [Aangever] hem, verdachte, los moest laten en daardoor ten val is gekomen en daarbij letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1 primair: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, derde lid, van deze wet;
Feit 2: overtreding van artikel 7 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994;
Feit 3: mishandeling.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een werkstraf voor de duur van 150 uur, subsidiair 75 dagen hechtenis met aftrek van het voorarrest;
- een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, met aftrek.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de onder 1 primair, 1 subsidiair tweede onderdeel en 3 ten laste gelegde feiten. Gelet hierop heeft de verdediging verzocht om een lagere werkstraf dan door de officier van justitie gevorderd.
De verdediging heeft tevens aangevoerd dat de gevorderde ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden niet in verhouding staat met de termijn waarvoor het rijbewijs sinds 12 november 2012 in eerste instantie is ingehouden, namelijk voor de duur van drie maanden, hetgeen verwachtingen schept.
Voorts heeft de verdediging aangegeven dat verdachte veel spijt heeft en problemen ondervindt met zijn werk in verband met de inhouding van zijn rijbewijs.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend in het verkeer gedragen door een bromfiets te besturen, terwijl hij onder invloed was van alcohol. Het is algemeen bekend dat alcohol in het verkeer levensbedreigende situaties kan opleveren. Door de botsing met de fietsster mevrouw [Aangeefster], heeft [Aangeefster] lichamelijk letsel (te weten o.a. multipele ribcontusies) opgelopen. Verdachte wist dat hij teveel alcohol had gedronken om een bromfiets te mogen besturen en heeft eerder strafbeschikkingen opgelegd gekregen voor het rijden onder invloed van alcohol. Dat verdachte toch weer een bromfiets heeft bestuurd terwijl hij een dergelijke hoeveelheid alcohol had genuttigd, rekent de rechtbank hem daarom zwaar aan. Daarmee heeft verdachte een onaanvaardbaar groot risico genomen en heeft hij geen enkel verantwoordelijkheidsgevoel ten opzichte van overige verkeersdeelnemers getoond.
Het verkeersongeval heeft grote gevolgen gehad voor zowel het slachtoffer mevrouw [Aangeefster], als voor het slachtoffer de heer [Aangever], die door toedoen van verdachte eveneens letsel heeft opgelopen. [Aangever] wilde beletten dat verdachte de plaats van het ongeval zou verlaten, daar verdachte zijn identiteit niet kenbaar had gemaakt, en voldeed daarmee aan zijn burgerplicht. Terwijl [Aangever] verdachte vast had gegrepen, is verdachte door blijven rijden. Hij heeft [Aangever] meters meegesleurd. De periode van herstel is voor zowel mevrouw [Aangeefster] als de heer [Aangever] langdurig.
Bij de bepaling van de hierna te noemen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 januari 2013. Hieruit blijkt dat verdachte recent drie strafbeschikkingen opgelegd heeft gekregen voor soortgelijke feiten, te weten twee keer wegens het rijden onder invloed en een keer wegens het verlaten van de plaats van het ongeval. Verdachte is nog beginnend bestuurder.
Hoewel verdachte heeft aangevoerd dat hij problemen ondervindt met zijn werk in verband met de inhouding van zijn rijbewijs, acht de rechtbank het opleggen van een deels onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid passend en geboden. Ondanks een eerdere veroordeling is –mede- door verdachtes alcoholgebruik een ernstig verkeersongeval ontstaan. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten en de persoon van verdachte een werkstraf, zoals door de officier van justitie is gevorderd, op zijn plaats is.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [Aangever] vordert een schadevergoeding van € 2.360,64 voor feit 3.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 1.860,64 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 860,64 ter zake van materiële schade en € 1.000,00 ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering omdat de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, derde lid, van deze wet;
feit 2: overtreding van artikel 7 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 3: mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 150 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Bijkomende straf
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 voor het tijdstip waarop de bijkomende straf ingaat, ingevorderd en ingehouden is geweest, op de duur van die straf geheel in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [Aangever] van
€ 1.860,64, waarvan € 860,64 ter zake van materiële schade en € 1.000,00 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 20 augustus 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [Aangever], € 1.860,64 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 20 augustus 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 28 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Bender, voorzitter, mrs. J.R. Krol en C.A.M. van Straalen-Coumou, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V. Soeteman, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 19 februari 2013.