ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ1408

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
16-712183-11 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke toewijzing ontnemingsvordering met in mindering gebrachte schadevergoeding aan benadeelde partij

In de ontnemingszaak tegen de verdachte, die op 8 februari 2013 door de Rechtbank Midden-Nederland is veroordeeld voor afpersing, heeft de rechtbank op dezelfde datum een beslissing genomen over de ontnemingsvordering. De officier van justitie had aanvankelijk gevorderd dat de verdachte tot betaling van een bedrag van € 3.700,- zou worden veroordeeld, maar heeft deze vordering tijdens de zitting gewijzigd naar € 3.200,-. Dit bedrag is gebaseerd op de buit die bij de afpersing is verkregen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte door het begaan van de feiten een wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gehad, zoals bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Na beoordeling van het strafdossier en de vordering van de benadeelde partij, heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 1.000,-. Dit bedrag is berekend door de buit van € 3.200,- te verminderen met het bedrag van € 2.200,- dat aan de benadeelde partij is toegewezen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen en de verdachte verplicht tot betaling aan de staat van het vastgestelde bedrag van € 1.000,-. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de verdachte en haar raadsman, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/712183-11 (ontneming)
beslissing van de rechtbank d.d. 8 februari 2013
in de ontnemingszaak tegen
[verdachte]
geboren op [1964] te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in het PPC te ’s-Gravenhage
raadsvrouw mr. J.B. Pieters, advocaat te Hoogeveen
1. De procedure
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de vordering, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16/712183-12 waaruit blijkt dat verdachte op 8 februari 2013 door deze rechtbank is veroordeeld voor afpersing;
- de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting d.d. 25 januari 2013;
- de overige stukken.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de officier van justitie gehoord. Tevens is de verdachte gehoord, bijgestaan door haar raadsman.
2. De beoordeling
2.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft in eerste instantie gevorderd verdachte te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 3.700,-. De officier van justitie heeft haar vordering ter terechtzitting gewijzigd in € 3.200,- en heeft daartoe aangevoerd dat laatstgenoemd bedrag blijkens de vordering van de benadeelde partij is buitgemaakt. De officier heeft de rechtbank verzocht om, indien de vordering van de benadeelde partij – al dan niet gedeeltelijk – wordt toegewezen, het toegewezen bedrag in mindering te brengen bij het wederrechtelijk verkregen voordeel.
2.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank primair verzocht om de vordering af te wijzen, omdat verdachte ontkent het ten laste gelegde feit te hebben gepleegd. Voor het geval de rechtbank anders zou oordelen heeft de verdediging verzocht om op de ontnemingsvordering, naast het bedrag dat als schadevergoeding aan de benadeelde partij zal worden toegewezen, tevens het door de verzekering aan de benadeelde partij uitgekeerde bedrag in mindering te brengen. De verdediging heeft met betrekking tot dit laatste aangevoerd dat in geval van een veroordeling de kans bestaat dat de verzekeringsmaatschappij de schade op verdachte zal verhalen.
2.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is door de rechtbank bij vonnis van 8 februari 2013 ter zake van afpersing van
[benadeelde] veroordeeld tot de in die uitspraak vermelde straf.
De rechtbank ontleent aan de inhoud van voornoemd vonnis en het strafdossier het oordeel dat de veroordeelde door middel van het begaan van voormelde feiten een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft gehad.
Ter berekening van het voordeel stelt de rechtbank het volgende vast:
- blijkens de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] is bij de afpersing
€ 3.200,- buitgemaakt, waarvan € 1.000,- door de verzekering is vergoed;
- blijkens het vonnis van deze rechtbank d.d. 8 februari 2013 is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van € 2.200,-.
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot de volgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel: de buit van € 3.200,- minus het ten behoeve van de benadeelde partij te betalen bedrag van € 2.200,- is € 1.000,-.
De rechtbank heeft op dit moment geen aanwijzing dat de verzekeringsmaatschappij voornemens is het door haar aan de benadeelde partij betaalde bedrag op de veroordeelde te verhalen. Daarom zal de rechtbank het terug te betalen bedrag vaststellen op € 1.000,- en de vordering van de officier van justitie voor het overige afwijzen.
3. De beslissing
De rechtbank stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 1.000,-.
Zij legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van € 1.000,-, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Zij wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.A.A.T. Engbers, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en P.P.C.M. Waarts, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Ven-de Vries, griffier,
en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 februari 2013.