ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ1126

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 12/4699
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor renovatie van woningen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 4 februari 2013 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door een verzoekster die zich verzet tegen een omgevingsvergunning die op 30 november 2012 is verleend aan woonstichting [X] voor de renovatie van 11 woningen op het perceel [adres 3] te [woonplaats]. De vergunning betreft uitsluitend de activiteit bouwen, terwijl voor het verwijderen van asbest volstaan kan worden met een melding. De verzoekster heeft haar bezorgdheid geuit over de gezondheid van haar gezin tijdens de werkzaamheden en heeft betoogd dat de asbestinventarisatie niet correct is uitgevoerd en dat de veiligheidsvoorschriften niet in acht zijn genomen.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Echter, de voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de door verzoekster aangevoerde gronden niet als weigeringsgrond voor de omgevingsvergunning kunnen worden gehanteerd, omdat deze niet voldoen aan de limitatieve en imperatieve criteria van artikel 2.10 van de Wabo. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen zwaarwegend belang is bij het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien de vergunninghouder verzoekster de mogelijkheid heeft geboden om een wisselwoning te betrekken tijdens de werkzaamheden.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat er geen reden is om aan te nemen dat het bestreden besluit in de bezwaarschriftprocedure niet in stand zal blijven. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: SBR 12/4699
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 februari 2013 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekster], wonende te [woonplaats], verzoekster,
gemachtigde: mr. M.G. van der Vliet-Blokziel, advocaat te Almere,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad, verweerder,
gemachtigden: drs. A.C.W.M. Maduro en mr.drs. J.C.J. Kuiper, beiden werkzaam bij de gemeente [woonplaats].
Als derdebelanghebbende heeft aan het geding deelgenomen: woonstichting [X], gevestigd te [woonplaats],
gemachtigde: mr. J.J.W. Lamme, advocaat te Almere.
Procesverloop
Het verzoek heeft betrekking op het besluit van 30 november 2012 (het bestreden besluit), waarbij verweerder aan woonstichting [X] (hierna: vergunninghouder) een omgevingsvergunning heeft verleend voor het renoveren van 11 woningen op het perceel [adres 3] te [woonplaats].
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2013. Verzoekster is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens vergunninghouder zijn verschenen [B], projectleider, werkzaam bij woonstichting [X], en [A], werkzaam bij [bedrijf 1], bijgestaan door gemachtigde voornoemd.
Overwegingen
1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over een eventueel geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
2. De voorzieningenrechter neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
3. Op 5 juni 2012 heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning (dossiernummer L20110497) verleend voor het renoveren van 54 woningen op de percelen [adres 1], [adres 2], [adres 3], [adres 4], [adres 5] en [adres 6] te [woonplaats]. Deze omgevingsvergunning ziet op de activiteiten bouwen en slopen.
4. Op 20 november 2012 heeft vergunninghouder, ter vervanging van de verleende omgevingsvergunning met dossiernummer L20110497, een melding gedaan voor slopen en het verwijderen van asbesthoudende materialen op het percelen [adres 3] [woonplaats]. Bij besluit van 26 november 2012 (dossiernummer L20120434) heeft verweerder vergunninghouder meegedeeld dat de melding voldoet aan de gestelde eisen, zodat is voldaan aan de meldingsplicht.
5. Op 21 november 2012 heeft vergunninghouder, ter vervanging van de verleende omgevingsvergunning met dossiernummer L20110497, een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het renoveren van 11 woningen op het perceel [adres 3]. Het gaat om één flatgebouw, zowel de binnen- als de buitenzijde, de bijbehorende bergingen en de er onder gelegen garages. De gevraagde vergunning heeft betrekking op de activiteit bouwen, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Bij besluit van 30 november 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning (dossiernummer L20120435) verleend. Tegen deze omgevingsvergunning heeft verzoekster bezwaar gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
6. Bij besluit van 29 november 2012 heeft verweerder de omgevingsvergunning van 5 juni 2012 (dossiernummer L20110497) naar aanleiding van de door vergunninghouder opnieuw aangevraagde omgevingsvergunningen ingetrokken.
7. Tussen partijen is niet in geschil en ook de voorzieningenrechter stelt vast dat de activiteit slopen, door het vervallen van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), per 1 april 2012 zonder omgevingsvergunning mag worden verricht. Ook voor het verwijderen van asbest is geen omgevingsvergunning (meer) vereist, doorvoor kan worden volstaan met een melding. Voor de renovatie van het betreffende flatgebouw is dan ook slechts een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen vereist.
8. Het verzoek richt zich uitsluitend tegen het besluit van 30 november 2012, waarbij op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo in samenhang met artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo die omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan vergunninghouder is verleend.
9. Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo - voor zover hier relevant - wordt de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, geweigerd indien:
a. de activiteit niet voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de artikelen 2 en 120 van de Woningwet (het Bouwbesluit 2012);
b. de activiteit niet voldoet aan de bouwverordening;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk in strijd is met redelijke eisen van welstand.
10. De voorzieningenrechter overweegt dat de in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo vermelde weigeringsgronden limitatief en imperatief van aard zijn. Dit betekent dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd als de bouwactiviteit in strijd is met één of meer genoemde toetsingsgronden en dat de omgevingsvergunning moet worden verleend, indien geen sprake is van één van deze weigeringsgronden. Indien dat laatste het geval is, staat het verweerder, gelet op de dwingende formulering van genoemd artikel, niet vrij om een ruimer toetsingkader te hanteren en zal hij aan een belangenafweging niet kunnen toekomen.
11. Verzoekster heeft, naar de voorzieningenrechter begrijpt, betoogd dat verweerder de omgevingsvergunning van 30 november 2012 niet had mogen verlenen omdat ten behoeve van de asbestinventarisatie geen type B-onderzoek als bedoeld in de norm SC-540 is verricht. Verzoekster heeft verder, naar de voorzieningenrechter begrijpt, betoogd dat vergunninghouder zich niet houdt aan de veiligheidsvoorschriften die bij het verwijderen van asbest in acht moeten worden genomen.
12. De door verzoekster aangevoerde gronden hebben betrekking op de wijze waarop de asbestinventarisatie is uitgevoerd en de naleving van de veiligheidsvoorschriften die bij het verwijderen van asbest in acht moeten worden genomen. Dit zijn echter geen aspecten die ingevolge het bepaalde in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo als weigeringsgrond voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen mogen worden gehanteerd. Gelet op het hiervoor omschreven limitatief-imperatieve systeem kunnen verzoeksters bezwaren in verband met de voorgenomen verwijdering van asbest bij de beoordeling van de onderhavige omgevingsvergunning dan ook geen rol spelen.
13. Verzoekster heeft niet gesteld en de voorzieningenrechter is niet gebleken dat één van de weigeringsgronden van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo zich in het onderhavige geval voordoet. Dit betekent dat verweerder, gelet op het limitatief-imperatieve karakter van deze bepaling, de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moest verlenen. Dat is ook wat verweerder bij het bestreden besluit heeft gedaan. Er bestaat dan ook geen grond voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bezwaarschriftprocedure niet in stand zal blijven.
14. Verzoekster heeft ter zitting benadrukt dat zij de procedure heeft aangespannen uit bezorgdheid voor de gezondheid van haar gezin tijdens de werkzaamheden.
Naar aanleiding daarvan is ter zitting van de zijde van verweerder toegelicht dat de melding met dossiernummer L20120434 door verweerder is geaccepteerd nadat de daarvoor vereiste informatie is verstrekt. Het gaat daarbij dan om een asbestinventarisatierapport als bedoeld in het Asbestverwijderingsbesluit 2005. Gewezen is op de asbestinventarisatierapporten van Search en [bedrijf 1] en het projectwerkplan asbestsanering van [bedrijf 2] B.V. Verder is ter zitting toegelicht hoe deze rapporten zich tot elkaar verhouden. Vervolgens is een afdoende toelichting gegeven op de foto’s die verzoekster in het geding heeft gebracht van wat volgens haar gevaarlijke situaties waren. Dat in het daarop zichtbare materiaal geen asbest is gevonden, is door de ter zitting aanwezige deskundige bevestigd. Bovendien heeft vergunninghouder verzoekster de mogelijkheid geboden om, in ieder geval gedurende de periode van de werkzaamheden aan haar woning, een wisselwoning te betrekken.
Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter niet gebleken dat, ook al is er geen reden thans te oordelen dat het bestreden besluit een gebrek vertoont, de belangen van eiseres en haar gezin desondanks zo zwaarwegend zijn dat dit zou nopen tot het treffen van een voorlopige voorziening.
15. Het verzoek om een voorlopige voorziening dient dan ook te worden afgewezen. Voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van verzoekster is derhalve geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M.M. van Amstel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.K. van de Poel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.