RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/654740-12 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 22 januari 2013, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [1994]
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[woonplaats], [adres]
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 januari 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de advocaat, mr. J.J.D. van Doleweerd, naar voren hebben gebracht.
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 10 augustus 2012 te Amersfoort 0,62 gram cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad;
feit 2: op 10 augustus 2012 te Amersfoort 10,17 gram hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad;
feit 3: op 11 juni 2012 te Amersfoort 15,21 gram hasjiesj en 4,35 gram hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 11 juni 2012 te Amersfoort zijn bij verdachte drugs aangetroffen. De partij bestond uit 4,53 gram gedroogde bloemtoppen en 15,21 gram samengeperste plantdelen. Voornoemde plantdelen werden door verbalisanten herkend als hennep en testten positief op THC. Verdachte erkent dat hij voornoemde drugs opzettelijk aanwezig had.
Op 10 augustus 2012 te Amersfoort is door verbalisanten een tasje aangetroffen met daarin onder andere drugs. De partij bestond uit 10,17 gram gedroogde bloemtoppen. Voornoemde plantdelen werden door verbalisanten herkend als hennep en testten positief op THC. De partij bestond voorts uit 0,62 gram wit poeder. Dit poeder bevatte cocaïne. Verdachte erkent dat hij voornoemde drugs die dag opzettelijk aanwezig had.
4.2 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de bevindingen van de politie, het onderzoek naar de drugs en de verklaring van verdachte.
De officier van justitie heeft ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit aanvullend meegedeeld dat zij van mening is dat de aanhouding van verdachte rechtmatig was.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de verdediging bepleit dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de aanhouding van verdachte onrechtmatig was en dat het daaruit voortvloeiende bewijs aldus dient te worden uitgesloten.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en verwijst daarbij naar hetgeen zij hiervoor in rubriek 4.1 heeft vastgesteld.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit. De rechtbank acht de aanhouding van verdachte, in tegenstelling tot de verdediging, wel rechtmatig en zal hetgeen uit de aanhouding is voortgevloeid dan ook niet uitsluiten van het bewijs. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Op 11 juni 2012 zagen verbalisanten een voertuig, te weten een personenauto met het kenteken [kenteken], rijden. Verbalisanten herkenden het voertuig, omdat er op de briefing van de politie aandacht voor werd gevraagd. Op 28 mei 2012 werden de toenmalige inzittenden van dat voertuig namelijk aangehouden als verdachten van een poging tot inbraak. Om die reden is op 11 juni 2012 een stopteken gegeven en is het voertuig gecontroleerd. Toen de bestuurder het dashboardkastje van het voertuig opende zagen verbalisanten zwarte lederen handschoenen en een schroevendraaier liggen. Hierop hebben verbalisanten de inzittenden, onder wie verdachte, aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 2.4.4 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Amersfoort (hierna: APV Amersfoort), te weten – kort gezegd – het voorhanden hebben van inbrekerswerktuigen.
De raadsman heeft terecht opgemerkt dat het bovenstaande in de gegeven omstandigheden onvoldoende is voor een veroordeling ter zake van artikel 2.4.4 van de APV Amersfoort. Dit is echter niet het criterium waaraan moet worden getoetst of er sprake was van een voldoende grond voor een verdenking. De rechtbank acht de signalering van het voertuig in combinatie met de in het dashboardkastje van het voertuig aangetroffen goederen voldoende voor een verdenking, te weten een redelijk vermoeden van schuld, terzake van artikel 2.4.4 van de APV Amersfoort. Daarmee is de aanhouding van verdachte rechtmatig.
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 10 augustus 2012 te Amersfoort, opzettelijk aanwezig heeft gehad 0,62 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op 10 augustus 2012 te Amersfoort, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 10,17 gram
hennep, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
op 11 juni 2012 te Amersfoort, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 15,21 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj) en 4,35 gram hennep, zijnde hasjiesj en hennep middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als
feit 1: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2 en feit 3: telkens, opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van twee weken met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft gezeten. De officier heeft voorts gevorderd dat aan verdachte zal worden opgelegd een geheel voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 50 uur, subsidiair 25 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van twee jaar en dat daarbij als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht zal worden opgelegd.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf met daarbij als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht zinvol kan zijn, ook wanneer de verdachte er niet voor lijkt open te staan.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne en aanzienlijke hoeveelheden hennep. De rechtbank acht dit onacceptabel. In het algemeen geldt voor verdovende middelen als hennep en cocaïne dat zij in hoge mate verslavend zijn, met alle nadelige gevolgen van dien voor de gebruiker zelf en voor de samenleving als geheel. De rechtbank betrekt in haar oordeel dat er sterke aanwijzingen zijn dat verdachte ook handelde in deze verdovende middelen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 29 november 2012, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor drugsbezit;
- een hem betreffend rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 2 november 2012, opgesteld door H.J. Plaisier, raadsonderzoeker, en mede ondertekend door S. Gijsbertha, teamleider, waaruit blijkt dat het risico dat verdachte opnieuw in aanraking komt met politie en justitie vanwege het plegen van een delict hoog is en dat er bij verdachte risicofactoren zijn op het gebied van drugsgebruik, relaties, vrije tijd en attitude. Verdachte heeft het afgelopen jaar niet laten zien dat hij bereid is om afstand te nemen van zijn criminele vrienden en dat hij de intentie heeft om zich te richten op zijn schoolcarrière. De raadsonderzoeker adviseert om aan verdachte een, deels voorwaardelijke, werkstraf op te leggen met reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde.
De officier van justitie heeft twee weken jeugddetentie en een geheel voorwaardelijke werkstraf van 50 uur geëist. De rechtbank is, in tegenstelling tot de officier van justitie, van oordeel dat een werkstraf een onvoldoende afschrikwekkend effect zal hebben op verdachte en zal dan ook geen werkstraf opleggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie voor de duur van vijf weken, met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft gezeten, passend en noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan, te weten drie weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, op te leggen. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Deze voorwaardelijke straf maakt voorts een verplicht toezicht door de reclassering mogelijk.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 77gg van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 10 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2 en feit 3: telkens, opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van vijf weken.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht.
Beveelt dat een gedeelte, groot drie weken, van deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
* zich voor het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maakt;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken en/of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
*zich onmiddellijk onder toezicht en leiding van Reclassering Nederland laat stellen. Vervolgens moet hij gedurende de proeftijd onder toezicht en leiding van Reclassering Nederland blijven en zich naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen gedragen, zolang deze instelling dat nodig vindt.
Geeft aan genoemde instelling opdracht veroordeelde bij de naleving van die voorwaarde(n) hulp en steun te verlenen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.W.G. de Beer, voorzitter,
mrs. E.A. Messer en L.M.G. de Weerd, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Ven-de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 januari 2013.