RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummer: 16/990319-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 februari 2013
[verdachte],
geboren op [1970] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats] aan de [adres].
Raadsman: mr. W. Tijsseling, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 28 januari 2013, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: al dan niet samen met een ander of anderen opzettelijk onjuist of onvolledig aangiften omzetbelasting ten name van zijn eenmanszaak [naam] heeft gedaan;
feit 2: al dan niet samen met een ander of anderen valsheid in geschrift heeft gepleegd.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Aangezien verdachte beide ten laste gelegde feiten heeft bekend en de verdediging niet een vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
1. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 augustus 2012, opgenomen op pagina 108 tot en met 110 van het proces-verbaal dossiernummer 507333, van Belastingdienst/Fiod, kantoor Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 471.
2. Het geschrift, te weten een uitdraai IKB-systeem omzetbelasting over de jaren 2010, 2011 en 2012 betreffende [verdachte] d.d. 10 augustus 2012, opgenomen in het onder 1 genoemde proces-verbaal, pagina 434 tot en met 437.
3. De geschriften, te weten 22 inkoopfacturen van [bedrijf] aan [naam] (D-0062 tot en met D-0083), opgenomen op pagina 347, 349 en 351 tot en met 370 van het proces-verbaal dossiernummer 507333, van Belastingdienst/Fiod, kantoor Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 471.
4. De geschriften, te weten 22 verkoopfacturen van [naam] aan [naam] (D-0084 tot en met D-00105), opgenomen in het onder 1 genoemde proces-verbaal, pagina 371 tot en met 392.
5. De geschriften, te weten 6 vrachtbrieven ten name van [naam] (D-117 2/7 tot en met 7/7), opgenomen in het onder 1 genoemde proces-verbaal, pagina 406 tot en met 411.
6. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 13 juli 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder 1 genoemde proces-verbaal, pagina 113 en 114.
7. De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de terechtzitting van
28 januari 2013.
Feit 2
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op de hiervoor onder 3 tot en met 7 vermelde bewijsmiddelen.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 2 (onderdeel 1 en 2):
De rechtbank stelt vast dat de inkoopfacturen D-0083 tot en met D-0062 factuurdata kennen vanaf 16 september 2010 tot en met 26 juni 2012.
De rechtbank stelt vast dat de verkoopfacturen D-0084 tot en met D-00105 factuurdata kennen vanaf 23 november 2010 tot en met 26 juni 2012.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de betreffende inkoop/verkoopfacturen telkens enkele dagen voor dan wel enkele dagen na de betreffende factuurdatum heeft opgesteld.
Gezien het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het valselijk opmaken van voornoemde inkoopfacturen op tijdstippen omstreeks de periode van 16 september 2010 tot en met 26 juni 2012, alsmede aan het valselijk opmaken van voornoemde verkoopfacturen omstreeks de periode van
26 juni 2010 tot en met 26 juni 2012.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op tijdstippen omstreeks de periode tussen 1 januari 2010 en 6 juni 2012, te Nederland, telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften omzetbelasting over tijdvakken in de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 mei 2012 van de eenmanszaak genaamd [naam], onjuist en onvolledig heeft laten doen,
immers heeft verdachte telkens opzettelijk op de bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingeleverde aangiftebiljetten omzetbelasting over genoemde tijdvakken een te hoog bedrag aan terug te vragen voorbelasting opgegeven, immers heeft de verdachte door fictieve inkopen op te voeren een te hoog bedrag aan te vorderen voorbelasting doen opgeven en tegenover deze inkopen fictieve intracommunautaire verkopen opgevoerd waarvoor het nultarief van toepassing is,
terwijl dat feit telkens er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
op tijdstippen omstreeks de periode van 16 september 2010 tot en met 26 juni 2012 te IJsselstein, telkens zogenaamde inkoopfacturen ten name van [bedrijf] met [naam] (D0062-D0083), zijnde telkens geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte telkens in strijd met de waarheid niet bestaande inkopen vermeld en de seriemotornummers en de factuurnummers niet juist vermeld,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken,
op tijdstippen in de periode van 26 juni 2010 tot en met 26 juni 2012, te IJsselstein, telkens zogenaamde verkoopfacturen ten name van [naam] met als geadresseerde [naam] (D0084-D00105), zijnde telkens geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte telkens in strijd met de waarheid niet bestaande inkopen vermelden de seriemotornummers en de factuurnummers niet juist vermeld,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken,
op tijdstippen in de periode van 10 januari 2012 tot en met 1 juni 2012 te IJsselstein, telkens zogenaamde vrachtbrieven ten name van [naam] (D-117), zijnde telkens geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte telkens in strijd met de waarheid op deze gefingeerde vrachtbrieven niet bestaande vracht/motoren en de seriemotornummers en een expediteur niet juist vermeld,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
feit 1: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit
er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meerrmalen gepleegd;
feit 2: valsheid in geschrift, meerrmalen gepleegd.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, alsmede een werkstraf voor de duur van 180 uur, subsidiair 90 dagen hechtenis.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een werkstraf op te leggen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de verdediging een aantal persoonlijke omstandigheden van verdachte genoemd.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van circa twee jaren schuldig gemaakt aan BTW-fraude. In dat verband heeft hij meermalen facturen en vrachtbrieven vervalst en onjuiste belastingaangiftes gedaan. Verdachte heeft zich hiermee onttrokken aan zijn verantwoordelijkheid tegenover de samenleving. Hij heeft er immers aan bijgedragen dat geld dat beschikbaar was voor het algemeen belang, terecht kwam bij hem zelf. Dit valt verdachte kwalijk te nemen.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken, met een vergelijkbaar benadelingbedrag, worden opgelegd.
De rechtbank gaat daarbij uit van een benadelingsbedrag van € 285.000,00. Het hierbij in het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en rechtbanken (LOVS) vastgestelde uitgangspunt is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 tot 18 maanden.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met zijn blanco strafblad en het feit dat verdachte heeft meegewerkt aan het onderzoek en daarbij openheid van zaken heeft gegeven. De Rechtbank rekent het verdachte daarentegen aan dat hij gedurende bijna twee jaar heeft gefraudeerd en daartoe frequent de benodigde documenten heeft vervalst.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste straf passend en geboden is. Voor een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een werkstraf, zoals door de verdediging is verzocht, ziet de rechtbank geen ruimte.
De rechtbank legt aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden op, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren.
De rechtbank hoopt dat verdachte door het opleggen van voornoemde voorwaardelijke straf ervan wordt weerhouden opnieuw soortgelijke strafbare feiten te begaan
De rechtbank legt daarnaast een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen op.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meerrmalen gepleegd;
feit 2: valsheid in geschrift, meerrmalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. den Otter, voorzitter, mrs. I.P.H.M. Severeijns en J.P.M. Schwillens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A. Groenevelt-Timmer,
griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 7 februari 2013.
Mr. J.P.M. Schwillens is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.