ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ1101

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600093-11
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 februari 2013 uitspraak gedaan over de vordering tot tenuitvoerlegging van een aan de veroordeelde opgelegde straf. De vordering was ingediend door de officier van justitie onder parketnummer 16/600093-11. De veroordeelde was niet ter terechtzitting verschenen, maar zijn raadsvrouw, mr. P.M.A.C. van de Wouw, was aanwezig en heeft de afwijzing van de vordering bepleit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bijzondere voorwaarde van meewerken aan een klinische behandeling niet meer van toepassing was, aangezien deze voorwaarde was opgeheven bij een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht op 24 september 2012. De enige resterende bijzondere voorwaarde was de meldplicht en meewerken aan een ambulante behandeling.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de rapporten van Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering, waaruit bleek dat de veroordeelde zich niet had gehouden aan de eerdere bijzondere voorwaarde van klinische behandeling. Echter, de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde de huidige bijzondere voorwaarde had overtreden. De rechtbank heeft daarom de vordering van de officier van justitie afgewezen, wat betekent dat de veroordeelde niet verder gestraft zal worden voor het niet naleven van de klinische behandelingsvoorwaarde, die niet meer van kracht was.

De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en de rechters de argumenten van de officier van justitie en de verdediging hebben gewogen. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie over de geldende voorwaarden en de noodzaak voor de officier van justitie om voldoende bewijs te leveren voor het overtreden van deze voorwaarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/600093-11
Beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging ex artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht
In de zaak van de officier van justitie onder het hierboven genoemde parketnummer tegen
[verdachte],
geboren op [1972] te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen),
wonende te [woonplaats], [adres],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de P.I. Nieuwegein,
heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd van een aan veroordeelde opgelegde straf. Op deze vordering heeft de rechtbank de volgende beslissing gegeven.
1 De procedure
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- het vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Utrecht d.d. 19 september 2011 in de zaak met bovenvermeld parketnummer;
- het vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Utrecht d.d. 30 maart 2012 in de zaak met parketnummers 16/601171-11 (de hoofdzaak) en bovenvermeld parketnummer;
- de vordering van de officier van justitie, binnengekomen ter strafgriffie d.d. 6 december 2012;
- de overige stukken.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de officier van justitie gehoord. De veroordeelde is behoorlijk opgeroepen maar niet ter terechtzitting verschenen. Hij heeft afstand gedaan van het recht ter terechtzitting aanwezig te zijn. Wel is verschenen zijn raadsvrouw mr. P.M.A.C. van de Wouw, advocaat te Utrecht, die heeft verklaard door veroordeelde bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn om namens hem het woord te voeren. De raadsvrouw heeft afwijzing van de vordering tenuitvoerlegging bepleit.
2 De beoordeling
Aan veroordeelde is bij voormeld vonnis d.d. 19 september 2011 een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van twaalf maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering, ook als dit een behandeling gericht op agressie, alcoholgebruik en persoonlijkheidsproblematiek inhoudt.
Voormeld vonnis is onherroepelijk geworden op 3 oktober 2011. Bij vonnis van 30 maart 2012 is de proeftijd met één jaar verlengd. Ook is toen bepaald dat de bijzondere voorwaarde ongewijzigd dient te blijven.
Wel is bij dat vonnis (in de hoofdzaak) een nieuwe, gedeeltelijk voorwaardelijke, gevangenisstraf opgelegd, met als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zal verblijven in en zal meewerken aan een klinische behandeling in een voor de veroordeelde meest geschikte behandelsetting in een intramurale inrichting te bepalen door het IFZ, dat hiertoe een inrichting zal aanwijzen. De behandeling van veroordeelde zou 12 maanden moeten duren, of zoveel korter als de leiding van de te bepalen inrichting in overleg met de reclassering noodzakelijk achtte.
Blijkens een rapport van Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering d.d. 22 november 2012 heeft veroordeelde zich niet gehouden aan de bij vonnis van 19 september 2011 opgelegde bijzondere voorwaarde. Veroordeelde wilde niet met Leger des Heils spreken. Hij heeft op 5 juli 2012 een gesprek gehad met medewerkers van Altrecht en het Leger des Heils. Hem werd gezegd dat hij zich klinisch diende te laten behandelen, hetgeen hij weigerde.
Kennelijk heeft de opsteller van het rapport d.d. 22 november 2012 gemeend dat veroordeelde zich nog altijd op grond van een bijzondere voorwaarde klinisch dient te laten behandelen. Het rapport beschrijft vrijwel uitsluitend de moeite die is getroost om dit te realiseren. Bij uitspraak van 24 september 2012 heeft de rechtbank Utrecht echter geoordeeld dat het voorwaardelijk gedeelte van de bij vonnis van 30 maart 2012 opgelegde straf ten uitvoer dient te worden gelegd, zodat de aan de proeftijd gekoppelde bijzondere voorwaarde van meewerken aan klinische behandeling vanaf dat moment niet meer bestond. De enige bijzondere voorwaarde die nog geldt is de voorwaarde zoals is vermeld in het vonnis van 19 september 2011, te weten (kort gezegd): meldplicht en meewerken aan een ambulante behandeling.
Uit het rapport blijkt voorts onvoldoende dat veroordeelde die laatste bijzondere voorwaarde heeft overtreden. Dit betekent dat de vordering na voorwaardelijke veroordeling van de officier van justitie dient te worden afgewezen.
3 De beslissing
De rechtbank:
Wijst de vordering na voorwaardelijke veroordeling van de officier van justitie af.
Deze beslissing is gegeven door mr. E.A. Messer, voorzitter, mr. M.J. Veldhuijzen en mr. L.M.G. de Weerd, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. H.H. Balk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 7 februari 2013.