ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ1101
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- E.A. Messer
- M.J. Veldhuijzen
- L.M.G. de Weerd
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 februari 2013 uitspraak gedaan over de vordering tot tenuitvoerlegging van een aan de veroordeelde opgelegde straf. De vordering was ingediend door de officier van justitie onder parketnummer 16/600093-11. De veroordeelde was niet ter terechtzitting verschenen, maar zijn raadsvrouw, mr. P.M.A.C. van de Wouw, was aanwezig en heeft de afwijzing van de vordering bepleit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bijzondere voorwaarde van meewerken aan een klinische behandeling niet meer van toepassing was, aangezien deze voorwaarde was opgeheven bij een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht op 24 september 2012. De enige resterende bijzondere voorwaarde was de meldplicht en meewerken aan een ambulante behandeling.
De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de rapporten van Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering, waaruit bleek dat de veroordeelde zich niet had gehouden aan de eerdere bijzondere voorwaarde van klinische behandeling. Echter, de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde de huidige bijzondere voorwaarde had overtreden. De rechtbank heeft daarom de vordering van de officier van justitie afgewezen, wat betekent dat de veroordeelde niet verder gestraft zal worden voor het niet naleven van de klinische behandelingsvoorwaarde, die niet meer van kracht was.
De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en de rechters de argumenten van de officier van justitie en de verdediging hebben gewogen. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie over de geldende voorwaarden en de noodzaak voor de officier van justitie om voldoende bewijs te leveren voor het overtreden van deze voorwaarden.