ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ1076

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 12/1349
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen handhavingsbesluiten inzake bestuursdwang en kostenverhaal door eigenaar van studentenpanden

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 februari 2013 uitspraak gedaan in een beroepsprocedure van een eigenaar van studentenpanden tegen een groot aantal handhavings- en invorderingsbesluiten met betrekking tot achterstallig onderhoud en illegale kamerverhuur. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres, die in Duitsland woont, stelselmatig de ontvangst van besluiten en documenten heeft betwist, maar deze betwisting werd door de rechtbank als ongeloofwaardig beschouwd. De rechtbank heeft in enkele zaken inhoudelijk de gronden beoordeeld die onder andere betrekking hadden op de lengte van de begunstigingstermijn, de hoogte van de dwangsom en het vermeende misbruik van de handhavingsbevoegdheid door de verweerder.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is en heeft het besluit van 16 februari 2012 vernietigd, omdat verweerder niet had beslist op het van rechtswege ontstane bezwaar tegen het besluit van 6 december 2011. De rechtbank heeft het bezwaar tegen het besluit van 6 december 2011 ongegrond verklaard en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 944,- en het griffierecht van € 156,-. De rechtbank heeft ook overwogen dat de tijdige indiening van het bezwaarschrift niet kon worden aangetoond door de eiser, waardoor de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar door verweerder terecht was.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om tijdig rechtsmiddelen aan te wenden en de gevolgen van het niet tijdig indienen van bezwaarschriften. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegepast en de rechtmatigheid van de bestuursdwang beoordeeld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en kan binnen zes weken na verzending in hoger beroep worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: SBR 12/1349
uitspraak van de meervoudige kamer van 8 februari 2013 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats] in Duitsland, eiser
(gemachtigde: mr. O.P. van der Linden, advocaat te Utrecht),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder
(gemachtigden: mr. S. Ramdoelare Tewari, A. Sloeserwij en N. Horning, allen werkzaam bij de gemeente Utrecht).
Procesverloop
Bij besluit van 22 juli 2011 heeft verweerder zijn beslissing om bestuursdwang toe te passen door middel van het afsluiten van de geiser aan de [adres] te [woonplaats], het afsluiten van de elektrische installatie aan de [adres] te [woonplaats]en het aanbrengen van een slot aan de [adres] te [woonplaats], op schrift gesteld.
Bij besluit van 16 februari 2012 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Bij besluit van 6 december 2011 heeft verweerder de kosten van bestuursdwang vastgesteld op een bedrag van € 847,49.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2012. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigden.
Overwegingen
1. Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. De in beroep bestreden besluiten zijn namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
Spoedeisende bestuursdwang, besluit op bezwaar 16 februari 2012;
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Het primaire besluit over de toegepaste spoedeisende bestuursdwang is gedateerd op 22 juli 2011. Het bezwaarschrift is gedateerd op 6 oktober 2011.
3. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken. In artikel 6:8, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift ingaat op de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt en in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb dat de bekendmaking van tot een of meer belanghebbenden gerichte besluiten geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Ingevolge artikel 6:9 van de Awb is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4. Eiser heeft aangevoerd dat hij het besluit van 22 juli 2011 pas laat heeft ontvangen. De tijdige verzending c.q. de tijdige aanbieding door de Duitse posterijen heeft verweerder niet aannemelijk kunnen maken, zodat eiser ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in bezwaar, zo betoogt hij.
5. Volgens verweerder is het besluit van 22 juli 2011 aangetekend verzonden op 25 juli 2011 en op het adres van eiser afgeleverd op 1 augustus 2011. Verweerder heeft ter ondersteuning van zijn standpunt een kopie van een pagina uit een verzendregister overgelegd waaruit blijkt dat er op 25 juli 2011 een aangetekende brief is verzonden aan eiser. Daarnaast heeft verweerder een zogenaamde ‘Detailpagina zending’ van de verzendservice MijnPakket van PostNL overgelegd, waaruit blijkt dat er op 1 augustus 2011 om 12.19 uur een zending is afgeleverd. De barcode op de ‘Detailpagina zending’ komt overeen met de barcode op de pagina uit het verzendregister.
6. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat de tijdige verzending van het besluit door verweerder niet aannemelijk is gemaakt. Blijkens de door verweerder overgelegde bewijsstukken is het besluit op 25 juli 2011 ter verzending per aangetekende post aangeboden aan PostNL. De brief is niet retour gekomen. In die situatie is het aan eiser om aannemelijk te maken dat de aangetekende zending niet op de gebruikelijke wijze door PostNL is verwerkt. De enkele stelling van eiser dat het besluit pas (te) laat is ontvangen is daarvoor onvoldoende. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat eiser het besluit kort na de verzending op 25 juli 2011 heeft ontvangen en dus tijdig bezwaar heeft kunnen maken. Het bezwaarschrift is buiten de termijn ingediend en er is geen aanleiding om te oordelen dat eiser redelijkerwijs niet in verzuim is geweest. Verweerder heeft het bezwaarschrift van 6 oktober 2011 terecht niet-ontvankelijk verklaard. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep tegen het besluit op bezwaar van 16 februari 2012, voor zover dat is gericht tegen het toepassen van spoedeisende bestuursdwang, slaagt niet.
Verhaal kosten bestuursdwang, besluit 6 december 2011
8. Ambtshalve overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 5:31c, eerste lid, van de Awb, voor zover thans van belang, heeft het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de last onder bestuursdwang mede betrekking op een beschikking tot vaststelling van de kosten van de bestuursdwang, voor zover de belanghebbende de beschikking betwist. Dit artikel heeft in zoverre een vergelijkbare werking als artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. De rechtbank verwijst naar vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (o.a. de uitspraak van 24 oktober 2012, LJN: BY0987).
9. Het beroep tegen het besluit omtrent toegepaste bestuursdwang moet dus mede gericht worden geacht tegen het kostenverhaalsbesluit van 6 december 2011, nu deze wordt betwist.
Verweerder heeft bij besluit van 6 december 2011 de kosten van toegepaste bestuursdwang vastgesteld en eiser heeft daar op 19 januari 2012 bezwaar tegen gemaakt. Verweerder heeft bij het besluit van 16 februari 2012 dus ten onrechte niet mede beslist op de bezwaren die gelet op het voorgaande van rechtswege tegen het besluit van 6 december 2011 zijn ontstaan.
10. Het beroep is om deze reden gegrond. Het bestreden besluit van 16 februari 2012 dient te worden vernietigd, voor zover verweerder heeft nagelaten te beslissen op de van rechtswege ontstane bezwaren tegen het besluit van 6 december 2011. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en overweegt daartoe als volgt.
11. In het bezwaar tegen het besluit van 6 december 2011 heeft eiser aangevoerd dat het optreden met bestuursdwang niet nodig was. Verweerder had kunnen volstaan met het plaatsen van het slot, het dichtdraaien van de hoofdkranen water en gas en het omzetten van de hoofdafsluiter van de elektriciteit, aldus eiser.
12. Uit hetgeen is overwogen ten aanzien van het besluit op bezwaar van 16 februari 2012, voor zover dat ziet op het toepassen van spoedeisende bestuursdwang, volgt dat eiser niet tijdig een rechtsmiddel heeft aangewend tegen het besluit van 22 juli 2011. Gelet hierop dient de rechtbank bij de beoordeling uit te gaan van de rechtmatigheid van dat besluit en derhalve van de rechtmatigheid van de toegepaste bestuursdwang. De gronden voor zover die betrekking hebben op de rechtmatigheid van het besluit van 22 juli 2011, kunnen daarom in het kader van de toetsing van het kostenverhaalsbesluit niet meer aan de orde komen. Gelet op het voorgaande kan de beroepsgrond dat het optreden met bestuursdwang niet nodig was aan de rechtmatigheid van het kostenverhaalsbesluit niet afdoen. Deze grond faalt.
13. Als maatstaf voor kostenverhaal geldt dat de toepassing van bestuursdwang op grond van art. 5:25, eerste lid van de Awb geschiedt op kosten van de overtreder. Op deze hoofdregel kan een uitzondering worden gemaakt indien sprake is van omstandigheden waarin moet worden geoordeeld dat de kosten in redelijkheid niet of niet geheel ten laste van de overtreder moeten komen.
14. Eiser heeft naar voren gebracht dat uit de door verweerder overgelegde facturen niet blijkt dat de werkzaamheden zoals opgenomen in het besluit van 22 juli 2011 daadwerkelijk zijn uitgevoerd. Daarnaast heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat de in rekening gebrachte kosten buitensporig hoog zijn.
15. Verweerder heeft aan eiser, op basis van in het geding gebrachte onderbouwende facturen, de navolgende kosten in rekening gebracht; kosten voor het binnentreden (€ 166,01) en kosten voor APK Woning (€ 681,48), in totaal € 847,49. Ter zitting is door verweerder toegelicht dat de kosten voor binnentreden het aanbrengen van een (nieuw) slot door aannemersbedrijf [X] betreffen. De kosten aangeduid als “APK Woning” betreffen een drietal keuringen en daaruit voortkomende werkzaamheden op het gebied van de elektrische installatie, de gasinstallatie en de afvoer/riolering. De werkzaamheden zijn uitgevoerd door GSU Eneco installatiebedrijven. Eiser heeft volstaan met het plaatsen van niet onderbouwde vraagtekens bij de facturen. Op grond van de gedingstukken en de ter zitting gegeven toelichting acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat de in het besluit van 22 juli 2011 opgenomen werkzaamheden daadwerkelijk zijn uitgevoerd en dat voor die werkzaamheden in totaal een bedrag van € 847,49 in rekening is gebracht. Ook zijn er geen aanknopingspunten om de kosten voor de uitgevoerde werkzaamheden als buitensporig hoog aan te merken. Verweerder heeft voorts in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat geen sprake is van omstandigheden waardoor de kosten niet ten laste van eiser zouden moeten komen. De gronden slagen niet.
16. De rechtbank zal – zelf in de zaak voorziend en doende hetgeen verweerder had behoren te doen – het van rechtswege ontstane bezwaar tegen het besluit van 6 december 2011 ongegrond verklaren en bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 16 februari 2012, voor zover dat is vernietigd.
17. Gelet op het voorgaande bestaat er geen grond om gehoor te geven aan eisers verzoek om het bezwaarschrift van 19 januari 2012 ingevolge artikel 5:31c, tweede lid, van de Awb ter behandeling te verwijzen naar verweerder.
18. Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiser in beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 944,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, € 472,- per punt) als kosten voor verleende rechtsbijstand. Verweerder dient eveneens het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 16 februari 2012 voor zover verweerder in dat besluit heeft nagelaten te beslissen op het van rechtswege ontstane bezwaar tegen het besluit van 6 december 2011;
- verklaart het bezwaar tegen het besluit van 6 december 2011 ongegrond;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 16 februari 2012, voor zover dat is vernietigd;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de gemaakte kosten in beroep tot een bedrag van € 944,-, te betalen aan eiser;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Willems, voorzitter, en mr. J.R. van Es-de Vries en mr. J.W. Veenendaal, leden, in aanwezigheid van mr. L.N. Foppen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.