RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
zaaknummers: SBR 11/4032 en 13/492
uitspraak van de meervoudige kamer van 8 februari 2013 in de zaak tussen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiseres], te [vestigingsplaats] in België, eiseres
(gemachtigde: mr. O.P. van der Linden, advocaat te Utrecht),
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder
(gemachtigden: mr. S. Ramdoelare Tewari, A. Sloeserwij en N. Horning, allen werkzaam bij de gemeente Utrecht).
Bij besluit van 14 april 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres gelast voor 1 augustus 2011 aan de [adres] de in de bijlage bij het primaire besluit genoemde maatregelen te treffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 20.000,- ineens.
Bij besluit van 26 oktober 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van
eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep
ingesteld.
Bij besluit van 28 september 2011 heeft verweerder besloten tot invordering van de, krachtens de last onder dwangsom van 14 april 2011, van rechtswege verbeurde dwangsom van € 20.000,-.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2012. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigden.
1. Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. De in beroep bestreden besluiten zijn namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
Last onder dwangsom, besluit op bezwaar 26 oktober 2011
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres is eigenaar van het pand [adres] te [woonplaats]. Haar directeur en enig aandeelhouder is [naam]. Het primaire dwangsombesluit is gedateerd op 14 april 2011. Volgens verweerder is het besluit per reguliere en aangetekende post aan het juiste adres verzonden.
3. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet- ontvankelijk heeft verklaard.
4. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken. In artikel 6:8, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift ingaat op de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt en in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb dat de bekendmaking van tot een of meer belanghebbenden gerichte besluiten geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is, ingevolge het tweede lid, van artikel 6:9 van de Awb het bezwaar of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
5. Er ligt een groot aantal soortgelijke zaken van [eiseres], dan wel van haar directeur [naam], voor bij deze rechtbank, waarvan er 23 ter zitting van 30 oktober 2012 zijn behandeld. In vrijwel al die zaken is een termijnoverschrijding voor het aanwenden van rechtsmiddelen aan de orde, en wordt de (tijdige) ontvangst van besluiten en andere belangrijke documenten betwist. [eiseres]/[naam] heeft in beroep (in sommige zaken voor het eerst ter zitting) in alle zaken waarin een termijnoverschrijding dan wel ontvangstbetwisting aan de orde is, aangevoerd dat verweerder niet, overeenkomstig de uitspraak van deze rechtbank van 20 april 2012 (SBR 10/2249v), heeft aangetoond dat het bewuste besluit (of ander van belang zijnd document) door verweerder is verzonden. Verweerder heeft evenmin aangetoond dat het besluit daadwerkelijk is aangeboden door de Belgische posterijen, bijvoorbeeld door kopieën over te leggen van de aanbiedingsbewijzen. Het door verweerder overgelegde bewijs toont slechts aan dat het besluit [eiseres]/[naam] niet heeft bereikt. [eiseres]/[naam] heeft ook naar voren gebracht dat haar/hem een beroep op verschoonbare termijnoverschrijding toekomt. Zo heeft [eiseres]/[naam] in een groot aantal zaken aangevoerd dat de post niet ontvangen is, omdat de brievenbus in [vestigingsplaats] door de plaatselijke bevolking was gevandaliseerd. Ook heeft [eiseres]/[naam] naar voren gebracht dat zij/hij op enig moment een groot pakket post van de buren in [vestigingsplaats] had ontvangen, waaronder een aantal besluiten van verweerder, waartegen vervolgens in de eerste helft van oktober 2011 door de gemachtigde van [eiseres]/[naam] rechtsmiddelen zijn aangewend. Ook zat bij dat pakket een brief van de Belgische posterijen, waarbij [eiseres]/[naam] wordt gewezen op het gegeven dat er geen brievenbus is.
6. Verweerder heeft in algemene zin gesteld dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat alle bewuste stukken aan [eiseres]/[naam] zijn verzonden. Alle post heeft als adressering “[adres], [vestigingsplaats], België”. Een aantal besluiten en brieven is uitsluitend per gewone post verzonden aan dit adres. Een groot aantal besluiten is zowel per gewone post als per aangetekende post verzonden naar bovengenoemd adres. Niet betwist is dat dit het correcte adres van [eiseres]/[naam] is, waarmee het vermoeden van ontvangst van deze besluiten en brieven is gerechtvaardigd. Daarmee ligt het vervolgens op de weg van [eiseres]/[naam] om voormeld vermoeden te ontzenuwen. Daartoe dient [eiseres]/[naam] feiten te stellen.
7. De rechtbank is van oordeel dat indien sprake is van een evident ongeloofwaardige ontkenning van de ontvangst van een besluit of ander belangrijk document, de ontvangst van dat besluit of document evenals - zonder nader bewijs - de verzending daarvan genoegzaam aannemelijk wordt geacht. Van een dergelijke situatie is naar het oordeel van de rechtbank ook in deze zaak sprake.
8. Uit de bij de rechtbank ter zitting van 30 oktober 2012 behandelde beroepsdossiers is het beeld ontstaan dat [eiseres]/[naam] post van verweerder wel degelijk heeft ontvangen, maar daar slechts selectief op heeft gereageerd. In de brieven [eiseres]/[naam] aan verweerder beklaagt [eiseres]/[naam] zich steevast over de vloed (“tsunami”) aan brieven die zij/hij van verweerder ontvangt ten aanzien van haar/zijn panden in [woonplaats]. Zo staat in een brief van 10 februari 2011: “Het aantal brieven dat ik inmiddels van de gemeente [woonplaats] heb gekregen is opgelopen tot het getal 93.” De brief van 28 juli 2010 bevat de tekst: “(…) maakten ambtenaren van Uw dienst Bouwen en Wonen, op een schandalige wijze, gebruik om [eiseres] 25 a 30 dreigbrieven te sturen met bouwopdrachten (…)”. En in de brief van 6 september 2010: “(…) deel ik U mede dat ik hierbij wederom en uitdrukkelijk bezwaar maak tegen de niet te stoppen diarree van inmiddels 45 brieven die ik van U binnen een tijdsbestek van amper twee maanden heb ontvangen over mijn twee bovenwoningen aan de [adres] en [adres] in [woonplaats]”. In de brief van 5 augustus 2011 schrijft [eiseres]/[naam]: “Met uw brief van 31 mei die ik gisteren bij toeval vond tussen de oude kranten beschuldigt u mij op nieuw van allerlei zaken…”.
Hiermee staat voor de rechtbank vast dat [eiseres]/[naam] in elk geval een grote hoeveelheid post wel heeft ontvangen, maar daaraan niet steeds aandacht heeft besteed of heeft willen besteden dan wel daar anderszins adequaat op heeft gereageerd. Pas eind september/oktober 2011 wendt [eiseres]/[naam] zich dan kennelijk tot haar/zijn gemachtigde, die vanaf dat moment tracht orde op zaken te stellen in de veelheid aan aanschrijvingen en invorderingen van verweerder.
9. De rechtbank stelt vast dat [eiseres]/[naam] ten aanzien van de ontvangst van besluiten of andere documenten in de diverse bezwaar- en beroepschriften vervolgens verschillende, met elkaar tegenstrijdige, standpunten heeft ingenomen ook binnen dezelfde zaak. In een aantal zaken is in de bezwaarprocedure de vraag of [eiseres]/[naam] het besluit had ontvangen geen punt van geschil geweest. In die zaken heeft de discussie zich beperkt tot de vraag of het buiten de termijn indienen van het bezwaarschrift verschoonbaar was. In beroep is vervolgens, naast het herhaalde standpunt ten aanzien van de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding, in alle zaken categorisch het standpunt ingenomen dat door verweerder niet is aangetoond dat het besluit daadwerkelijk is verzonden en is bovendien categorisch uitdrukkelijk betwist dat de besluiten/documenten zijn ontvangen. Nu pas eerst in beroep is betoogd dat besluiten of andere documenten niet zijn ontvangen, in sommige gevallen dus eerst ter zitting, terwijl blijkens vele bezwaarschriften/beroepschriften van de hand van de gemachtigde de aanleiding voor het instellen van dat rechtsmiddel juist was het onlangs ontvangen van het besluit in een stapeltje door de buren afgegeven post, waarvan dan ook nog een kopie bij het bezwaar/beroep is gevoegd, en waarvan bovendien vaststaat dat in een aantal zaken door [eiseres]/[naam] zelf al veel eerder een rechtsmiddel was aangewend, acht de rechtbank de betwisting van de ontvangst in alle zaken waarin een termijnoverschrijding speelt, evident ongeloofwaardig, dus ook in deze zaak.
10. Dat eiseres ook in onderhavige zaak het besluit heeft ontvangen is daarom genoegzaam aannemelijk. Nu aannemelijk is dat eiseres het bewuste besluit wel degelijk heeft ontvangen, kan dus – anders dan eiseres betoogt – van de verzending aan het juiste adres door verweerder worden uitgegaan.
11. De rechtbank merkt daarbij nog op dat zij –anders dan [eiseres]/[naam]– gelet op de door verweerder ter zitting uitgebreid toegelichte en onderbouwde “Werkwijze verzending poststukken gemeente Utrecht Stadsontwikkeling” en verweerders interne registratiesysteem de verzending van vooraankondigingen en primaire besluiten door de Dienst Stadsontwikkeling aan het juiste adres bovendien aannemelijk acht. Verder zij nog opgemerkt dat een groot aantal primaire en in beroep bestreden besluiten – naast de verzending per gewone post – ook op aangetekende wijze is verzonden, zoals ook in de onderhavige zaak, waarbij verweerder het besluit retour heeft ontvangen en het originele exemplaar van de retourenvelop ter zitting heeft getoond.
12. Voor zover [eiseres]/[naam] heeft willen betogen dat het besluit wel is ontvangen maar niet tijdig, overweegt de rechtbank als volgt. De algemene stelling ten aanzien van de recent – dat wil zeggen kennelijk kort voor het indienen van het rechtsmiddel – van de buren ontvangen stapel post is niet onderbouwd met concrete feiten of omstandigheden. Zo heeft [eiseres]/[naam] niet geconcretiseerd op welke datum de stapel post van de buren is ontvangen dan wel welke stukken zich allemaal bij de stapel post bevonden. De gestelde vandalisering van de brievenbus is ook niet met concrete tijdstippen of periodes onderbouwd. De ter zitting genoemde periode van eind 2010 tot oktober 2011 is zodanig ruim dat daaraan geen waarde kan worden gehecht. De door [eiseres]/[naam] overgelegde brief van de Belgische posterijen ondersteunt evenmin haar/zijn standpunt, nu uit die brief alleen maar blijkt dat er geen brievenbus is. Dat [eiseres]/[naam] het besluit pas in het najaar van 2011 heeft ontvangen is dan ook op geen enkele wijze aannemelijk geworden. De rechtbank komt daardoor tot de slotsom dat voor alle zaken waarin een termijnoverschrijding aan de orde is, de ontvangst van de besluiten kort na de verzending daarvan genoegzaam aannemelijk is. Dat geldt dus ook voor het onderhavige besluit van 14 april 2011. Tussen partijen is verder niet in geschil dat het rechtsmiddel daartegen na de termijn is ingediend.
13. In hetgeen [eiseres]/[naam] naar voren heeft gebracht heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden om te oordelen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Zelfs al had [eiseres]/[naam] aannemelijk gemaakt dat de problemen rondom de ontvangst van de post zich hebben voorgedaan zoals zij/hij stelt, dan leidt dat nog niet tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Immers, het is aan [eiseres]/[naam] om zorg te dragen voor een deugdelijke brievenbus dan wel een bereikbaar (post)adres waarop poststukken haar/hem in beginsel probleemloos kunnen bereiken. Ook indien ervan zou moeten worden uitgegaan dat de brievenbus op het adres in [vestigingsplaats] – al dan niet door de beweerde vandalisering – niet functioneerde, dan geldt dat dat voor rekening en risico van [eiseres]/[naam] komt. Hoe dan ook mocht van [eiseres]/[naam] worden verlangd dat zij/hij bij het aanhouden van een postadres in het buitenland zorg draagt voor de betrouwbaarheid daarvan alsmede voor het regelmatig ophalen van aldaar bezorgde post. Dat [eiseres]/[naam] dat – zeker gezien de lange periode dat de beweerdelijke problemen zich zouden hebben voorgedaan – heeft nagelaten kan zij/hij niet afwentelen op verweerder. Ook komt het voor haar/zijn rekening dat aangetekende post op dat postadres kennelijk, naar zij/hij stelt, op problematische aflevering stuit. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (o.a. de uitspraken van 16 december 2009, LJN:BK6718 en 18 april 2006, 200600453/4) komt het niet afhalen van een aangetekend stuk en het daardoor niet kennisnemen daarvan voor risico van de geadresseerde. Het beroep op verschoonbare termijnoverschrijding slaagt daarom niet.
14. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 14 april 2011 terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep tegen het besluit op bezwaar van 26 oktober 2011, voor zover dat is gericht tegen de last onder dwangsom, slaagt niet.
Invordering last onder dwangsom, besluit 28 september 2011
15. Ambtshalve overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 5:39, eerste lid, van de Awb, voor zover thans van belang, heeft het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de last onder dwangsom mede betrekking op een beschikking die strekt tot invordering van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist. Dit artikel heeft in zoverre een vergelijkbare werking als artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. De rechtbank verwijst naar vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (o.a. de uitspraak van 28 november 2012, LJN: BY4458).
16. Het beroep tegen de last onder dwangsom moet dus mede gericht worden geacht tegen de invorderingsbeschikking van 28 september 2011, nu deze wordt betwist. Verweerder heeft bij besluit van 28 september 2011 de verbeurde dwangsom ingevorderd. Verweerder had uit de gronden die zijn gericht tegen de last onder dwangsom moeten begrijpen dat de bezwaren mede gericht zijn op de invordering van de dwangsom. Verweerder heeft bij het besluit van 26 oktober 2011 dan ook ten onrechte niet mede beslist op het bezwaar dat van rechtswege tegen het besluit van 28 september 2011 is ontstaan.
17. Het beroep is om deze reden gegrond. Het bestreden besluit van 26 oktober 2011 dient te worden vernietigd, voor zover verweerder heeft nagelaten te beslissen op de van rechtswege ontstane bezwaren tegen het invorderingsbesluit van 28 september 2011. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en overweegt daartoe als volgt.
18. Tussen partijen is niet in geschil dat niet aan de last is voldaan en dat de dwangsom is verbeurd. In deze zaak kan slechts nog aan de orde zijn de vraag of er sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder geheel of gedeeltelijk van (het besluit tot) invordering had moeten afzien. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden die verweerder hiertoe aanleiding hadden moeten geven.
19. De rechtbank zal – zelf in de zaak voorziend – het van rechtswege ontstane bezwaar tegen het besluit van 28 september 2011 ongegrond verklaren en bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 26 oktober 2011, voor zover dat is vernietigd.
20. Gelet op het voorgaande bestaat er geen grond om gehoor te geven aan het verzoek van eiseres om het van rechtswege ontstane bezwaar ingevolge artikel 5:39, tweede lid, van de Awb ter behandeling te verwijzen naar verweerder.
21. Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiseres in beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 944,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, € 472,- per punt) als kosten voor verleende rechtsbijstand. Verweerder dient eveneens het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 26 oktober 2011 voor zover verweerder in dat besluit heeft nagelaten te beslissen op het van rechtswege ontstane bezwaar tegen het besluit van 28 september 2011;
- verklaart het bezwaar tegen het besluit van 28 september 2011 ongegrond;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 26 oktober 2011, voor zover dat is vernietigd;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de gemaakte kosten in beroep tot een bedrag van € 944,-, te betalen aan eiseres;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 302,- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Willems, voorzitter, en mr. J.R. van Es-de Vries en mr. J.W. Veenendaal, leden, in aanwezigheid van mr. L.N. Foppen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.