ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ1031

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 11/3285 en SBR 13/489
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsprocedures van eigenaar van studentenpanden tegen handhavings- en invorderingsbesluiten

In deze zaak gaat het om een reeks beroepsprocedures van een eigenaar van studentenpanden in Utrecht tegen verschillende handhavings- en invorderingsbesluiten van de gemeente Utrecht. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 8 februari 2013 uitspraak gedaan in deze meervoudige kamer. De eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid gevestigd in België, heeft tegen de besluiten van 30 mei 2011 en 6 juni 2011 beroep ingesteld. Deze besluiten betroffen een last onder dwangsom en de invordering van verbeurde dwangsommen wegens achterstallig onderhoud en illegale kamerverhuur. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres stelselmatig de ontvangst van besluiten en andere documenten heeft betwist, maar deze betwisting werd door de rechtbank als ongeloofwaardig beschouwd. De rechtbank heeft in verschillende zaken inhoudelijk de gronden beoordeeld die gericht waren tegen de lengte van de begunstigingstermijn, de hoogte van de dwangsom en het vermeende misbruik van handhavingsbevoegdheid door de gemeente.

De rechtbank concludeert dat de eiseres niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de invorderingsbeschikking en dat de overschrijding van de termijn niet verschoonbaar is. De rechtbank wijst erop dat het aan de eiseres is om zorg te dragen voor een deugdelijke brievenbus en een bereikbaar postadres. De rechtbank verklaart het beroep tegen de besluiten niet-ontvankelijk, omdat de eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de besluiten niet heeft ontvangen. De rechtbank benadrukt dat de stelselmatige ontkenning van de ontvangst van post ongeloofwaardig is en dat de eiseres niet heeft voldaan aan haar verplichtingen om de post tijdig te ontvangen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 8 februari 2013.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: SBR 11/3285 en SBR 13/489
uitspraak van de meervoudige kamer van 8 februari 2013 in de zaak tussen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats], België, eiseres
(gemachtigde: mr. O.P. van der Linden, advocaat te Utrecht)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder
(gemachtigden: mr. S. Ramdoelare Tewari, A. Sloeserwij en N. Horning, allen werkzaam bij de gemeente Utrecht).
Procesverloop
Bij besluit van 3 januari 2011 heeft verweerder aan eiseres:
- een last onder dwangsom opgelegd inhoudende dat eiseres vóór 1 april 2011 de maatregelen als vermeld in de bijlage bij het besluit dient te treffen, bij gebreke waarvan zij een eenmalige dwangsom van € 3.000,- zal verbeuren;
- een last onder dwangsom opgelegd inhoudende dat eiseres vóór 1 april 2011 het gebruik van de woning aan de [adres] te [woonplaats]ten behoeve van kamerverhuur dient te (doen) staken en gestaakte dient te (doen) houden, bij gebreke waarvan zij een eenmalige dwangsom van € 7.500,- zal verbeuren.
Bij besluit van 30 mei 2011, verzonden op 31 mei 2011 (het bestreden besluit), heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld op 10 oktober 2011.
Bij besluit van 6 juni 2011 heeft verweerder besloten tot invordering van de krachtens last onder dwangsom van 3 januari 2011 van rechtswege verbeurde dwangsom van € 10.500,-.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Het bezwaarschrift is door verweerder doorgezonden aan deze rechtbank teneinde dat te betrekken bij de behandeling van het beroep tegen het besluit van 30 mei 2011.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2012. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, voornoemd.
Overwegingen
1. Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. De in beroep bestreden besluiten zijn namelijk bekend gemaakt voor 1 januari 2013.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiseres is eigenaar van de woning aan de [adres] te [woonplaats]. Haar directeur, enig aandeelhouder is [naam].
Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiseres twee lasten onder dwangsom opgelegd omdat de inspecteur van de afdeling Toezicht & Handhaving van de Sector Publieke Diensten op 29 september 2010 heeft geconstateerd dat de woning niet voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit 2003 en dat er in de woning sprake is van kamergewijze verhuur zonder de daarvoor benodigde omzettingsvergunning.
Last onder dwangsom, besluit op bezwaar 30 mei 2011
3. De rechtbank dient allereerst te beoordelen of het op 10 oktober 2011 tegen dit besluit ingediende beroep tijdig is, dan wel of de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken. In artikel 6:8, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift ingaat op de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt en in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb dat de bekendmaking van tot een of meer belanghebbenden gerichte besluiten geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is, ingevolge het tweede lid, van artikel 6:9 van de Awb het bezwaar of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
5. Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (o.a. in de uitspraken van 10 mei 2011, LJN: BQ4617 en 7 maart 2012, LJN: BV8078) is bij niet aangetekende verzending van een besluit of ander rechtens van belang zijnd document, uitgangspunt dat het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit of ander relevant document op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Indien het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde voormeld vermoeden te ontzenuwen.
6. Er ligt een groot aantal soortgelijke zaken van [eiseres], dan wel van haar directeur [naam], voor bij deze rechtbank, waarvan er 23 ter zitting van 30 oktober 2012 zijn behandeld. In vrijwel al die zaken is een termijnoverschrijding voor het aanwenden van rechtsmiddelen aan de orde, en wordt de (tijdige) ontvangst van besluiten en andere belangrijke documenten betwist. [eiseres]/[naam] heeft in beroep (in sommige zaken voor het eerst ter zitting) in alle zaken waarin een termijnoverschrijding dan wel ontvangstbetwisting aan de orde is, aangevoerd dat verweerder niet, overeenkomstig de uitspraak van deze rechtbank van 20 april 2012 (SBR 10/2249v), heeft aangetoond dat het bewuste besluit (of een ander van belang zijnd document) door verweerder is verzonden. Verweerder heeft evenmin aangetoond dat het besluit daadwerkelijk is aangeboden door de Belgische posterijen, bijvoorbeeld door kopieën over te leggen van de aanbiedingsbewijzen. Het door verweerder overgelegde bewijs toont slechts aan dat het besluit [eiseres]/[naam] niet heeft bereikt. [eiseres]/[naam] heeft ook naar voren gebracht dat haar/hem een beroep op verschoonbare termijnoverschrijding toekomt. Zo heeft [eiseres]/[naam] in een groot aantal zaken aangevoerd dat de post niet ontvangen is, omdat de brievenbus in [vestigingsplaats] door de plaatselijke bevolking was gevandaliseerd. Ook heeft [eiseres]/[naam] naar voren gebracht dat zij/hij op enig moment een groot pakket post van de buren in [vestigingsplaats] had ontvangen, waaronder een aantal besluiten van verweerder, waartegen vervolgens in de eerste helft van oktober 2011 door de gemachtigde van [eiseres]/[naam] rechtsmiddelen zijn aangewend. Ook zat bij dat pakket een brief van de Belgische posterijen, waarbij [eiseres]/[naam] wordt gewezen op het gegeven dat er geen brievenbus is.
7. Verweerder heeft in algemene zin gesteld dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat alle bewuste stukken aan [eiseres]/[naam] zijn verzonden. Alle post heeft als adressering “[adres], [vestigingsplaats], Belgie”. Een aantal besluiten en brieven is uitsluitend per gewone post verzonden aan dit adres. Een groot aantal besluiten is zowel per gewone post als per aangetekende post verzonden naar bovengenoemd adres. Niet betwist is dat dit het correcte adres is van [eiseres]/[naam], waarmee het vermoeden van ontvangst is gerechtvaardigd. Daarmee ligt het vervolgens op de weg van [eiseres]/[naam] om het voormeld vermoeden te ontzenuwen. Daartoe dient [eiseres]/[naam] feiten te stellen.
8. De rechtbank is van oordeel dat, indien sprake is van een evident ongeloofwaardige ontkenning van de ontvangst van een besluit of ander belangrijk document, de ontvangst van dat besluit of document evenals - zonder nader bewijs - de verzending daarvan genoegzaam aannemelijk wordt geacht. Van een dergelijke situatie is naar het oordeel van de rechtbank ook in deze zaak sprake.
9. Uit de bij de rechtbank ter zitting van 30 oktober 2012 behandelde beroepsdossiers blijkt dat [eiseres]/[naam] post van verweerder wel degelijk heeft ontvangen, maar dat daarop slechts selectief is gereageerd. In de brieven van [eiseres]/[naam] aan verweerder beklaagt zij/hij zich steevast over de vloed (“tsunami”) aan brieven die zij/hij van verweerder ontvangt ten aanzien van de panden in [woonplaats].
Zo staat in een brief van 10 februari 2011: “ Het aantal brieven dat ik inmiddels van de gemeente Utrecht heb gekregen is opgelopen tot het getal 93.” De brief van 28 juli 2010 bevat de tekst: “ (…) maakten ambtenaren van Uw dienst Bouwen en Wonen, op een schandalige wijze, gebruik om [eiseres] 25 à 30 dreigbrieven te sturen met bouwopdrachten (…)” En in de brief van 6 september 2010: “(..) deel ik U mede dat ik hierbij wederom en uitdrukkelijk bezwaar maak tegen de niet te stoppen diarree van inmiddels 45 brieven die ik van U binnen een tijdsbestek van amper twee maanden heb ontvangen over mijn twee bovenwoningen aan de [adres] en [adres] in [woonplaats]”. In de brief van 5 augustus 2011, betreffende de woning [adres], schrijft [eiseres]/[naam]: “Met uw brief van 31 mei die ik gisteren bij toeval vond tussen de oude kranten beschuldigt u mij op nieuw van allerlei zaken…”.
Hiermee staat voor de rechtbank vast dat [eiseres]/[naam] in elk geval een grote hoeveelheid post wel heeft ontvangen, maar daaraan niet steeds aandacht heeft besteed of heeft willen besteden of anderszins adequaat op heeft gereageerd. Pas eind september/oktober 2011 wendt [naam] zich mede namens [eiseres] dan kennelijk tot zijn gemachtigde, die vanaf dat moment tracht orde op zaken te stellen in de veelheid aan aanschrijvingen en invorderingen van verweerder.
10. De rechtbank stelt vast dat [eiseres]/[naam] ten aanzien van de ontvangst van besluiten of andere documenten in de diverse bezwaar- en beroepschriften vervolgens verschillende, met elkaar tegenstrijdige, standpunten heeft ingenomen ook binnen dezelfde zaak. In een aantal zaken is in de bezwaarprocedure de vraag of [eiseres]/[naam] het besluit had ontvangen geen punt van geschil geweest. In die zaken heeft de discussie zich beperkt tot de vraag of het buiten de termijn indienen van het bezwaarschrift verschoonbaar was. In beroep is vervolgens, naast het herhaalde standpunt ten aanzien van de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding, in alle zaken categorisch het standpunt ingenomen dat door verweerder niet is aangetoond dat het besluit daadwerkelijk is verzonden en is bovendien categorisch uitdrukkelijk betwist dat de besluiten/documenten zijn ontvangen. Nu pas eerst in beroep is betoogd dat besluiten of andere documenten niet zijn ontvangen, in sommige gevallen dus eerst ter zitting, terwijl blijkens vele bezwaarschriften/beroepschriften van de hand van de gemachtigde de aanleiding voor het instellen van dat rechtsmiddel juist was het onlangs ontvangen van het besluit in een stapeltje door de buren afgegeven post, waarvan dan ook nog een kopie bij het bezwaar/beroep is gevoegd, en waarvan bovendien vaststaat dat in een aantal zaken door [eiseres]/[naam] zelf al veel eerder een rechtsmiddel was aangewend, acht de rechtbank de betwisting van de ontvangst van besluiten of documenten in alle zaken waarin een termijnoverschrijding speelt, evident ongeloofwaardig, dus ook in deze zaak.
11. Dat eiseres ook in onderhavige zaak het bestreden besluit heeft ontvangen is daarom genoegzaam aannemelijk gemaakt. Nu aannemelijk is dat eiseres de bewuste besluiten of documenten wel degelijk heeft ontvangen, kan dus – anders dan eiseres betoogt – van de verzending aan het juiste adres door verweerder worden uitgegaan.
12. De rechtbank merkt daarbij nog op dat zij – anders dan [eiseres]/[naam] – gelet op de door verweerder ter zitting uitgebreid toegelichte en onderbouwde “Werkwijze verzending poststukken gemeente Utrecht Stadsontwikkeling” en verweerders interne registratiesysteem de verzending van vooraankondigingen en primaire besluiten door de Dienst Stadsontwikkeling aan het juiste adres bovendien aannemelijk acht. Verder zij nog opgemerkt dat een groot aantal primaire en in beroep bestreden besluiten – naast de verzending per gewone post – ook op aangetekende wijze is verzonden, waarbij verweerder het besluit retour heeft ontvangen en het originele exemplaar van de retourenvelop ter zitting heeft getoond.
13. Voor zover [eiseres]/[naam] heeft willen betogen dat het besluit wel is ontvangen maar niet tijdig, overweegt de rechtbank als volgt. De algemene stelling ten aanzien van de recent - dat wil zeggen kennelijk kort voor het indienen van het rechtsmiddel - van de buren ontvangen stapel post is niet onderbouwd met concrete feiten of omstandigheden. Zo heeft [eiseres]/[naam] niet geconcretiseerd op welke datum de stapel post van de buren is ontvangen dan wel welke stukken zich allemaal bij de stapel post bevonden. De gestelde vandalisering van de brievenbus is ook niet met concrete tijdstippen of periodes onderbouwd. De ter zitting genoemde periode van eind 2010 tot oktober 2011 is zodanig ruim dat daaraan geen waarde kan worden gehecht. De door [eiseres]/[naam] overgelegde brief van de Belgische posterijen ondersteunt evenmin haar standpunt, nu uit die brief alleen maar blijkt dat er in augustus 2011 geen brievenbus is. Dat [eiseres]/[naam] het bestreden besluit pas in het najaar van 2011 heeft ontvangen is dan ook op geen enkele wijze aannemelijk geworden. De rechtbank komt daardoor tot de slotsom dat voor alle zaken waarin een termijnoverschrijding aan de orde is, de ontvangst van de besluiten kort na de verzending daarvan genoegzaam aannemelijk is. Dat geldt dus ook voor het onderhavige besluit. Tussen partijen is verder niet in geschil dat het rechtsmiddel daartegen na de termijn is ingediend.
14. In hetgeen [eiseres]/[naam] naar voren heeft gebracht heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden om te oordelen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
Zelfs al had [eiseres]/[naam] aannemelijk gemaakt dat de problemen rondom de ontvangst van de post zich hebben voorgedaan zoals zij/hij stelt, dan leidt dat nog niet tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Immers, het is aan [eiseres]/[naam] om zorg te dragen voor een deugdelijke brievenbus dan wel een bereikbaar (post)adres waarop poststukken haar/hem in beginsel probleemloos kunnen bereiken. Ook indien ervan zou moeten worden uitgegaan dat de brievenbus op het adres in [vestigingsplaats] – al dan niet door de beweerde vandalisering – niet functioneerde, dan geldt dat dat voor rekening en risico van [eiseres]/[naam] komt. Hoe dan ook mocht van [eiseres]/[naam] worden verlangd dat zij/hij bij het aanhouden van een postadres in het buitenland zorg draagt voor de betrouwbaarheid daarvan alsmede voor het regelmatig ophalen van aldaar bezorgde post. Dat [eiseres]/[naam] dat – zeker gezien de lange periode dat de beweerdelijke problemen zich zouden hebben voorgedaan – heeft nagelaten kan zij/hij niet afwentelen op verweerder. Ook komt het voor haar/zijn rekening dat aangetekende post op dat postadres kennelijk op problematische aflevering stuit. Volgens vaste jurisprudentie van de ABRS (o.a. de uitspraken van 16 december 2009, LJN: BK6718 en 18 april 2006, 200600453/4) komt het niet afhalen van een aangetekend stuk en het daardoor niet kennisnemen daarvan voor risico van de geadresseerde. Het beroep op verschoonbare termijnoverschrijding slaagt daarom niet.
15. Uit het voorgaande volgt dat het beroep voor zover gericht tegen het besluit op bezwaar van 30 mei 2011 niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Invordering dwangsom, besluit 6 juni 2011
16. De rechtbank overweegt (ambtshalve) als volgt.
Ingevolge artikel 5:39, eerste lid, van de Awb heeft, voor zover thans van belang, het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de last onder dwangsom mede betrekking op een beschikking die strekt tot invordering van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist. Dit artikel heeft in zoverre een vergelijkbare werking als artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. De rechtbank verwijst naar vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (o.a. de uitspraak van 28 november 2012, LJN: BY4458). Het beroep tegen de last onder dwangsom moet dus mede gericht worden geacht tegen de invorderingsbeschikking van 6 juni 2011, nu deze wordt betwist.
17. Het beroep tegen de last onder dwangsom wordt, zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, niet-ontvankelijk verklaard. In zoverre volgt het beroep, voor zover het van rechtswege mede betrekking heeft op de invorderingsbeschikking, het lot van het beroep tegen de last onder dwangsom en zal het niet-ontvankelijk worden verklaard.
18. Eiseres heeft tegen de invorderingsbeschikking echter ook afzonderlijk bezwaar gemaakt door middel van een bezwaarschrift dat op 7 oktober 2011 door verweerder is ontvangen. Verweerder heeft dit bezwaarschrift op 25 oktober 2011 doorgezonden aan deze rechtbank. De rechtbank is van oordeel dat indien dat bezwaar ten opzichte van de invorderingsbeschikking tijdig is gemaakt (en ook overigens ontvankelijk is) de niet-ontvankelijkheid van het inleidende beroep tegen de last onder dwangsom, gegeven doel en strekking van artikel 5:39 van de Awb, niet aan inhoudelijke bespreking daarvan in dit beroep in de weg staat. Om die reden zal de rechtbank beoordelen of eiseres tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de invorderingsbeschikking van 6 juni 2011.
19. Verweerder heeft meegedeeld dat de invorderingsbeschikking op 8 juni 2011 per aangetekende post aan eiseres is verzonden en ongeopend retour is gekomen.
20. Eiseres heeft in haar bezwaarschrift een beroep gedaan op verschoonbare termijnoverschrijding. Hiertoe heeft zij hetzelfde aangevoerd als ten aanzien van het opleggen van de last onder dwangsom.
21. Daarmee komt de rechtbank thans toe aan beantwoording van de vraag of de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
22. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift ver na het verstrijken van de bezwaartermijn is ontvangen door verweerder. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd kan er niet toe leiden dat de overschrijding van deze termijn verschoonbaar is. De rechtbank overweegt hiertoe dat de invorderingsbeschikking aangetekend aan eiseres is verzonden en ongeopend retour is gekomen. Dat, zoals eiseres heeft betoogd, het betreffende besluit niet zou zijn verzonden is dan ook niet aannemelijk geworden. Voorts is niet in geschil dat de beschikking aan het juiste adres is verzonden. Het is vaste praktijk van TNT Post dat, indien uitreiking van een aangetekend stuk aan de geadresseerde niet mogelijk blijkt, in de brievenbus van de geadresseerde een kennisgeving wordt achtergelaten dat het stuk gedurende een zekere termijn op het postkantoor kan worden afgehaald. Dat dit bij postbezorging in België anders is, is niet gebleken. Ter zitting is immers naar voren gekomen dat eiser een aantal keren een afhaalbericht heeft ontvangen en het betreffende poststuk heeft opgehaald. De enkele stelling van eiser dat, wanneer hij ook in dit geval een afhaalbericht had gevonden, de brief zou hebben opgehaald, is onvoldoende om aannemelijk te achten dat eiser (het afhaalbericht betreffende) de invorderingsbeschikking niet heeft ontvangen. (ABRS 18 april 2006, nr. 200600453/4).
Volgens vaste jurisprudentie van de ABRS is de enkele stelling dat een dergelijke kennisgeving niet is ontvangen immers onvoldoende om de ontvangst daarvan niet aannemelijk te achten (ABRS 30 december 2009, LJN: BK7989). Eiseres heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan aannemelijk is dat er geen kennisgeving op haar adres is achtergelaten. Zoals de rechtbank ten aanzien van het besluit van 30 mei 2011 heeft overwogen, wordt de stelselmatige ontkenning van alle post, aangetekende post daaronder begrepen, ongeloofwaardig geacht, zodat de rechtbank er vanuit gaat dat een dergelijke kennisgeving eiseres heeft bereikt.
23. Volgens vaste jurisprudentie van de ABRS (o.a. in de uitspraken van 16 december 2009, LJN: BK6718 en 18 april 2006, 200600453/4) komt het niet afhalen van een aangetekend stuk en het daardoor niet kennisnemen daarvan voor risico van de geadresseerde. Het beroep op verschoonbare termijnoverschrijding slaagt daarom niet.
24. Uit het voorgaande volgt dat zowel het beroep, voor zover dat van rechtswege gericht is tegen de invorderingsbeschikking, als het doorgezonden bezwaar niet-ontvankelijk zullen worden verklaard. Eiseres heeft, voor het geval het beroep ongegrond zou worden verklaard (en naar de rechtbank aanneemt ook in het geval van niet-ontvankelijkverklaring), verzocht om terugverwijzing van het bezwaar tegen de invorderingsbeschikking naar verweerder teneinde volledige rechtsbescherming te verkrijgen. De rechtbank ziet in het onderhavige geval geen aanleiding het bezwaarschrift overeenkomstig het bepaalde in artikel 5:39, tweede lid, van de Awb terug te verwijzen naar verweerder opdat hij alsnog kan beslissen op het bezwaar.
25. In deze zaak bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep tegen de besluiten van 30 mei 2011 en 6 juni 2011 niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Willems, voorzitter, en mr. J.R. van Es - De Vries en mr. J.W. Veenendaal, leden, in aanwezigheid van mr. E.T. Timmerman-Roosjen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.