RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummer: 16/994001-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 februari 2013
[verdachte]
geboren op [1967] te [geboorteplaats],
wonende te [adres][naam][adres], [woonplaats].
Raadsman mr. R. Zilver, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 21 januari 2013, waarbij de officier van justitie, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: al dan niet samen met anderen in authentieke akten valse opgaven heeft doen opnemen.
Feit 2, primair : al dan niet samen met anderen valsheid in geschrift heeft gepleegd.
Feit 2, subsidiair: al dan niet samen met anderen gebruik heeft gemaakt van valselijk opgemaakte documenten.
Feit 3: al dan niet samen met anderen onroerend goed heeft witgewassen.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle aan haar ten laste gelegde feiten heeft begaan, met uitzondering van het medeplegen van gewoontewitwassen van het pand [adres] te [woonplaats]. Er is geen wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig waaruit blijkt dat verdachte wist dat dit pand van misdrijf afkomstig was. Verdachte dient van dit onderdeel van feit 3 vrij te worden gesproken, aldus de officier van justitie.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten. Hiertoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd:
Ten aanzien van feit 1
Verdachte is niet aanwezig geweest bij de bespreking die vooraf is gegaan aan het passeren van de leverings- en hypotheekakten voor het pand aan de [adres] te [woonplaats]. Voor zover er besprekingen in de woning van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] plaats hebben gevonden, nam verdachte daaraan geen deel. Verdachte heeft enkel meegetekend voor de aankoop van de panden, omdat zij in gemeenschap van goederen is getrouwd met [medeverdachte 1]. Dat deed zij ongelezen. Daarbij heeft [medeverdachte 1] op advies van [naam] (hierna: [naam]) gehandeld, omdat hij zelf geen verstand heeft van verzekeringen en hypotheken. [naam] daarentegen heeft een opleiding gevolgd tot hypotheekadviseur en beschikt over jarenlange ervaring als hypotheekadviseur. Het was [naam] die [medeverdachte 1] voorlichtte en adviseerde omtrent de aankoop van de verschillende panden. [naam] had hierover zelfs informatie ingewonnen bij de NHG en verdachte daarover ingelicht. Bij de aankoop van de panden zijn verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] afgegaan op het advies van [naam] die terzake deskundig was, over ruime ervaring beschikte en navraag had gedaan bij de NHG. Van opzet aan de zijde van verdachte is geen sprake. Verdachte dient van het aan haar onder 1 ten laste gelegde feit dan ook te worden vrijgesproken. De verdediging voert in dit verband verder aan dat verdachte een beroep op de schulduitsluitingsgrond afwezigheid van alle schuld (hierna: a.v.a.s.) toekomt nu zij heeft gedwaald in de juridische toelaatbaarheid van haar handelen door af te gaan op het advies van [naam].
Subsidiair dient verdachte vrij te worden gesproken van de valsheid in authentieke akte betreffende de [adres] te [woonplaats], [adres] te [woonplaats] en [adres] te [woonplaats]. Het besluit tot het passeren van deze akten is buiten de wetenschap van verdachte genomen door medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) en [naam].
Ten aanzien van feit 3
Niet kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte de onroerende zaken heeft witgewassen. Verdachte heeft niet meer gedaan dan deze onroerende zaken voorhanden hebben. Het enkele voorhanden hebben door verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door haarzelf begaan misdrijf, kan niet als witwassen gekwalificeerd worden. Voor een bewezenverklaring van witwassen moet er sprake zijn van een gedraging die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst gericht karakter heeft. Daarvan is geen sprake. Verdachte dient van hetgeen aan haar onder feit 3 ten laste is gelegd te worden vrijgesproken.
Subsidiair dient verdachte vrij te worden gesproken van het gewoonte maken van witwassen, nu hierop het opzet ontbreekt.
Ten aanzien van feit 2 op de tenlastelegging heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, nu verdachte het begaan van dit strafbare feit aldus de raadsman niet betwist.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte de aan haar onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De vindplaatsvermeldingen die in de navolgende bewijsoverwegingen voorkomen, verwijzen – voor zover niet anders vermeld – naar de schriftelijke stukken die zijn opgenomen in het proces-verbaal van de FIOD-ECD kantoor Amsterdam, dossiernummer 41067, opgemaakt door verbalisant [verbalisant].
4.3.1 De vrijspraak ten aanzien van feit 3
De rechtbank is, evenals de verdediging, van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is om verdachte te veroordelen wegens het witwassen van onroerend goed.
Door de Hoge Raad (zie Hoge Raad 26 oktober 2010, LJN: BM4440) is beslist dat wanneer witwassen een voorwerp betreft dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf en hem het voorhanden hebben daarvan verweten wordt, in beginsel van de witwasser een handeling gevergd wordt die erop gericht is zijn criminele opbrengst veilig te stellen. Hieraan is op 8 januari 2013 door de Hoge Raad (Hoge Raad 8 januari 2013, LJN: BM4449) toegevoegd dat in dergelijke gevallen sprake moet zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft.
Verdachte heeft hypotheken, voor de aankoop van panden zoals opgesomd in de tenlastelegging, verkregen door het plegen van valsheid in geschrift dan wel het doen van onjuiste opgaven in authentieke akten. De hypotheken zijn derhalve verkregen door het plegen van misdrijven, maar zijn onmiskenbaar verbonden aan het verkrijgen van de diverse panden. Het verkrijgen van de hypotheken en het aankopen van de panden dient dan ook gezien te worden als één feitelijke handeling. Van een specifieke gedraging gericht op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de diverse panden is echter in onderhavige zaak geen sprake. Gelet op het hiervoor geschetste criterium van de Hoge Raad, kan dan ook niet gesproken worden van witwassen van de diverse panden nu deze zijn verkregen door misdrijven die verdachte zelf heeft begaan.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van hetgeen aan haar onder feit 3 ten laste is gelegd.
Het bewijs ten aanzien van feit 1
Door verdachte en haar medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) zijn de volgende panden gekocht:
- [adres] te [woonplaats], volgens de leveringsakte aangekocht op 2 januari 2006, welke leveringsakte is opgemaakt door notaris [A] te [woonplaats], en waarin is opgenomen dat het verkochte door koper is te gebruiken als woonhuis.
- [adres] te [woonplaats], volgens de leveringsakte aangekocht op 5 januari 2006, welke leveringsakte is opgemaakt door notaris [B] te [woonplaats], en waarin is opgenomen dat het verkocht door koper is te gebruiken als woonhuis. Voorts is in de hypotheekakte van de [adres] te [woonplaats], welke eveneens is opgemaakt door notaris [B] te [woonplaats], opgenomen dat verdachte en haar medeverdachte [medeverdachte 1] er jegens schuldeisers voor in staan dat het registergoed geheel voor zelfbewoning wordt gebruikt casu quo gebruikt gaat worden.
- [adres] te [woonplaats], volgens de leveringsakte aangekocht op 16 januari 2006, welke leveringsakte is opgemaakt door notaris [C] te [woonplaats], en waarin is opgenomen dat koper het registergoed zal gebruiken voor eigen bewoning. Voorts is in de hypotheekakte betreffende [adres] te [woonplaats], welke eveneens is opgemaakt door notaris [C] te [woonplaats], opgenomen dat verdachte en haar medeverdachte [medeverdachte 1] er jegens de hypotheekbank voor in staan dat het onderpand niet is verhuurd noch anderszins aan derden in gebruik of genot is afgestaan en dat het dient voor zelfbewoning.
- [adres] te [woonplaats], volgens de leveringsakte aangekocht op 20 januari 2006, welke leveringsakte is opgemaakt door notaris [D] te [woonplaats], en waarin is opgenomen dat kopers voornemens zijn het gekochte zelf te gaan bewonen en dat het verkochte door kopers is te gebruiken als woonhuis. Voorts is in de hypotheekakte betreffende de [adres] te [woonplaats], welke eveneens is opgemaakt door notaris [D] te [woonplaats], opgenomen dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] verklaren dat het registergoed uitsluitend is en blijft bestemd voor eigen bewoning.
Verdachte heeft verklaard dat de reden om het pand [adres] te [woonplaats] te kopen was om er huurders in te zetten. Dit wat eveneens de reden om de panden [adres] te [woonplaats], [adres] te [woonplaats] en [adres] te [woonplaats] te kopen. Ook medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat de panden werden aangekocht om er huurders in te doen. Het was nooit de bedoeling geweest om er zelf in te gaan wonen. Verdachte wilde samen met medeverdachte [medeverdachte 1] van de huuropbrengsten gaan leven. Medeverdachte [medeverdachte 1] vroeg verdachte mee te tekenen voor de aankoop van deze panden, omdat zij in gemeenschap van goederen zijn getrouwd.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte opzettelijk onjuiste gegevens in de genoemde akten heeft doen opnemen, nu verdachte van meet af aan wist dat de panden niet voor eigen bewoning werden gekocht, maar voor de verhuur werden gekocht.
Het bewijs ten aanzien van feit 2 primair:
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan haar onder feit 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, nu de gemachtigd raadsman van verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven dat verdachte zich (overigens evenals haar medeverdachte [medeverdachte 1]) op het standpunt stelt dat de arbeidsovereenkomst zoals opgenomen onder feit 2 inderdaad een valse arbeidsovereenkomst is die is opgesteld om een hypotheek aan te vragen en dat er geen werkzaamheden hebben plaatsgevonden. Om die reden volstaat de rechtbank voor de bewezenverklaring van feit 2 met een opsomming van het volgende:
- De verklaring van de gemachtigde raadsman van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 21 januari 2013.
- Het geschrift, te weten een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tussen verdachte en Oris Project Support BA.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op tijdstippen in de periode van 2 januari 2006 tot en met 20 januari 2006 te [woonplaats] en [woonplaats] en [woonplaats] en [woonplaats], tezamen en in vereniging met een ander, in nader te noemen authentieke aktes, te weten leveringsakten en hypotheekakten, een valse opgave hebben doen opnemen aangaande een feit van welks waarheid die aktes moeten doen blijken,
met het oogmerk om die aktes te gebruiken of door anderen te doen gebruiken
als ware deze opgave in overeenstemming met de waarheid, hebbende zij, verdachte en haar mededader, toen en daar, met voornoemd oogmerk in de volgende authentieke aktes
valselijk en in strijd met de waarheid, doen opnemen:
-in de akte van levering inzake de [adres] te [woonplaats] opgemaakt door notaris mr. [A]s dat het verkochte door verdachte en mevrouw [verdachte] is te gebruiken als woonhuis en
-in de akte van levering inzake de [adres] te [woonplaats] opgemaakt door notaris mr. [B] dat het verkochte door verdachte en mevrouw [verdachte] is te gebruiken als woonhuis en
-in de akte van hypotheek inzake de [adres] te [woonplaats] opgemaakt door notaris mr. [B] dat verdachte en mevrouw [verdachte] er jegens schuldeisers voor in staan dat zij voormeld registergoed geheel voor zelfbewoning gebruikten casu quo gaan gebruiken en
-in de akte van levering inzake de [adres] te [woonplaats] opgemaakt door notaris mr. [C] dat verdachte en mevrouw [verdachte] voormeld registergoed zullen gebruiken voor eigen bewoning en
-in de akte van hypotheek inzake de [adres] te [woonplaats] opgemaakt door notaris mr. [C] dat verdachte en mevrouw [verdachte] verklaarden er jegens de hypotheekbank voor in te staan dat het onderpand niet is verhuurd noch anderszins aan derden in gebruik of genot is afgestaan en dat het dient voor zelfbewoning en
-in de akte van levering inzake de [adres] te [woonplaats] opgemaakt door notaris mr. [D] dat verdachte en mevrouw [verdachte] voornemens zijn het gekochte zelf te gaan bewonen;
en het verkochte door verdachte en mevrouw [verdachte] is te
gebruiken als woonhuis en
-in de akte van hypotheek inzake de [adres] te [woonplaats] opgemaakt door notaris mr. [D] dat verdachte en mevrouw [verdachte] verklaren dat het registergoed uitsluitend bestemd is en blijft voor eigen gebruik.
op 30 september 2005, in de gemeente Amsterdam, een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tussen [bedrijf] en [verdachte], zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt of heeft vervalst, immers heeft zij, verdachte,
-valselijk en in strijd met de waarheid in voornoemd geschrift opgenomen dat [bedrijf] en [verdachte] een arbeidsovereenkomst voor de vernoemde periode waren aangegaan, terwijl in werkelijkheid er geen arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen en het in werkelijkheid niet de bedoeling is geweest om een arbeidsovereenkomst tot stand te laten komen, en
-valselijk en in strijd met de waarheid in voornoemd geschrift opgenomen dat de werkzaamheden "het t.b.v. onze organisatie ondersteunen van de administratie en backoffice" betreffen, terwijl verdachte in werkelijkheid deze werkzaamheden niet heeft verricht en het in werkelijkheid ook niet de bedoeling is geweest dat verdachte deze werkzaamheden zou gaan verrichten, een en ander met het oogmerk dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door een anderen te doen gebruiken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: Medeplegen van in een authentieke akte een valse opgave doen opnemen aangaande een feit, van welks waarheid die akte moet doen blijken met het oogmerk om die akte te gebruiken of door anderen te doen gebruiken als ware haar opgave in overeenstemming met de waarheid, meermalen gepleegd.
Feit 2, primair: Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
De raadsman heeft bepleit dat verdachte ten aanzien van hetgeen aan haar onder feit 1 ten laste is gelegd verontschuldigbaar heeft gedwaald voor zover zij op de hoogte was van de aankoop van de panden als omschreven in de tenlastelegging. Verdachte heeft op verzoek van medeverdachte [medeverdachte 1] meegetekend, omdat zij in gemeenschap van goederen zijn getrouwd. Medeverdachte [medeverdachte 1] is op zijn beurt afgegaan op het advies van [naam], aan wie zodanig gezag valt toe te kennen, dat zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte 1] in redelijkheid op de deugdelijkheid van dat advies mochten vertrouwen, aldus de raadsman.
Zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte 1] hebben verklaard dat zij telkens voornemens waren de betreffende panden aan te kopen om vervolgens te verhuren. Verdachte wist zodoende dat het niet correct was dat zij tekende voor de aankoop van panden bestemd voor eigen bewoning. Of verdachte deze onjuiste voorstelling van zaken al dan niet op aanraden van [naam] heeft gegeven doet hieraan niets af. Verdachte had immers niet mogen vertrouwen op een advies waarvan zij wist dat het een leugen betrof.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte strafbaar is, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 110 dagen vervangende hechtenis, alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van het voorarrest.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de onder 1, 2 en 4 aan verdachte ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van de strafmaat heeft de raadsman de volgende punten aangevoerd, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het bepalen van de op te leggen straf:
- verdachte is er niet beter op geworden. De vijf panden die verdachte bezit zijn allen verliesgevend. Voor drie van deze vijf panden dient een omzettingsvergunning aangevraagd te worden, waarvan de kosten € 20.000,00 à € 25.000,00 per pand bedragen;
- de spanning en stress die onderhavige strafzaak met zich meegebracht hebben, zijn debet geweest aan de hartklachten waaraan verdachte thans lijdt;
- de overschrijding van de redelijke termijn. Vier jaar na het eerste verhoor van verdachte is de zaak inhoudelijk behandeld. Deze lange duur kan niet aan de verdediging worden toegerekend;
- de zaak tegen [naam] is geseponeerd wegens onvoldoende bewijs. [naam] is echter de persoon die alles bedacht heeft en voor het overgrote deel alles geregeld heeft. Daarbij is [naam] eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld en hij heeft op meerdere punten gelogen tijdens zijn verhoren. Gelet hierop is het uitermate wrang dat verdachte wel vervolgd wordt. Het voorgaande dient strafmatigend te werken.
Gelet op bovenstaande omstandigheden heeft de raadsman bepleit een geheel voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich samen met haar medeverdachten schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift en het valselijk doen opmaken van authentieke akten om zo hypotheken te verkrijgen voor het aankopen van diverse woningen als beleggingspanden. Door op een dergelijke wijze te handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met een bewijsbestelling, alsmede in authentieke akten. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Ten voordele van verdachte laat de rechtbank meewegen dat de strafbare feiten lange tijd geleden zijn begaan.
Verdachte is evenwel niet de instigator geweest van het valselijk opmaken van documenten en het valselijk doen opmaken van authentieke akten. Het was medeverdachte [medeverdachte 1] die panden wilde kopen om voor de verhuur te gebruiken. Omdat verdachte in gemeenschap van goederen is getrouwd met verdachte [medeverdachte 1], werd zij geacht mee te tekenen voor de aankoop van de diverse panden. Dit heeft zij ook gedaan. Bij het bepalen van de op te leggen straf zal de rechtbank rekening houden met de relatief kleine rol die verdachte in het geheel heeft gehad.
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdacht rekening gehouden met het haar betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 13 december 2012, waaruit blijkt dat verdachte geen noemenswaardige documentatie heeft.
Door de raadsman van verdachte zijn ter terechtzitting geen persoonlijke omstandigheden naar voren gebracht die moeten leiden tot matiging van de bij dit soort delicten gebruikelijk op te leggen straf.
Door de verdediging is aangevoerd dat bij het bepalen van de strafmaat in matigende zin rekening gehouden dient te worden met de omstandigheid dat vier jaren zijn verstreken tussen de het eerste verhoor van verdachte en de start van de inhoudelijke behandeling. De redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is hierdoor overschreden, aldus de verdediging.
Vooropgesteld moet worden dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Als omstandigheden waarvan de redelijkheid van de duur van een zaak afhankelijk is hebben onder meer te gelden de ingewikkeldheid van een zaak, waartoe ook de omvang van het verrichte onderzoek en de gelijktijdige berechting van zaken tegen medeverdachten wordt gerekend, de invloed van verdachte en zijn raadsman op het procesverloop alsmede de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank ziet in de concrete omstandigheden van deze zaak aanleiding te bepalen dat de termijn een aanvang heeft genomen op het eerste moment waarop verdachte door de opsporingsambtenaren van de FIOD-ECD is gehoord, te weten 27 januari 2009. Daarom kan met de verdediging worden vastgesteld dat op het moment dat in eerste aanleg vonnis wordt gewezen, de vervolging van verdachte meer dan vier jaar in beslag heeft genomen. De rechtbank acht deze duur onredelijk. Zij neemt daarbij in de eerste plaats in aanmerking dat alhoewel de omvang van het door de FIOD-ECD verrichte onderzoek groot is, het onderzoek zich voor het overgrote deel heeft afgespeeld voorafgaand aan het eerste verhoor van verdachte. Het eindproces-verbaal was op 14 december 2009 al gereed. Hierna heeft het onderzoek, om voor de rechtbank onduidelijke redenen, kennelijk lange tijd stilgelegen. Pas op 10 april 2012 heeft een eerste regiezitting plaatsgevonden, waarbij diverse verzoeken van de verdediging zijn toegewezen. Uiteindelijk heeft dit ertoe geleid dat de zaak inhoudelijk behandeld kon worden op 21 januari 2013. Er zijn zodoende nagenoeg vier jaren verstreken sinds het eerste verhoor van verdachte en de start van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak, welke lange duur met name gelegen is in de periode tussen het indienen van het eindproces-verbaal en het op zitting aanbrengen van de strafzaak. Dit kan niet aan de verdediging worden toegerekend. De rechtbank zal hiermee dan ook in strafmatigende zin rekening houden.
Hoewel de rechtbank, gelet op de ernst van de feiten, een werkstraf een passende straf acht, zal zij tot het opleggen daarvan niet overgaan. De gedateerdheid van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn,maakt het opleggen van die straf niet langer opportuun. Om die reden zal de rechtbank overgaan tot het opleggen van een forse geldboete, hetgeen de rechtbank gelet op de ernst van de feiten passend en geboden vindt.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 23, 24, 24c, 47, 57, 225 en 227 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: Medeplegen van in een authentieke akte een valse opgave doen opnemen aangaande een feit, van welks waarheid die akte moet doen blijken met het oogmerk om die akte te gebruiken of door anderen te doen gebruiken als ware haar opgave in overeenstemming met de waarheid, meermalen gepleegd.
Feit 2, primair: Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 5.000, = (zegge vijfduizend euro);
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen.;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde geldboete naar rato van € 50, = per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Maanen, voorzitter, mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn en mr. M.H.L. Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P. Stapel, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 4 februari 2013.
Mr. M.H.L. Schoenmakers is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.