RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummer: 16/994003-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 februari 2013
[verdachte]
geboren op [1953] te [woonplaats],
wonende te [adres], [woonplaats].
Raadsman mr. C. van der Mark, advocaat te Houten.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 21 januari 2013, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: al dan niet samen met anderen gebruik heeft gemaakt van valselijk opgemaakte documenten.
Feit 2: al dan niet samen met anderen gebruik heeft gemaakt van valselijk opgemaakte documenten.
Feit 3: al dan niet samen met anderen onroerend goed heeft witgewassen.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de aan verdachte ten laste gelegde feiten en dat verdachte van deze feiten dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd:
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
Verdachte heeft de jaarstukken van Handelsonderneming [medeverdachte 1] opgemaakt op basis van de door medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) verstrekte gegevens. Deze jaarstukken zijn deels op aannames gebaseerd, maar wel naar eer en geweten opgesteld. Ook de jaarrekeningen van [verdachte] ([verdachte]) zoals in feit 2 vermeld zijn aannames mede gebaseerd op cijfers betreffende voorgaande jaren.
De jaarstukken betroffen concepten, prognosecijfers, gedeeltelijk gebaseerd op verwachtingen. Verdachte had op de jaarstukken ‘concept’ moeten zetten. Dit is niet gebeurd, maar daarmee is het opzet van verdachte niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft geen opzet gehad op het opzettelijk gebruik maken van valselijk opgemaakte jaarstukken. Verdachte heeft enkel de jaarstukken aangeleverd, maar heeft geen formulieren betreffende aanvragen van hypotheken ingevuld. [naam] (hierna: [naam]) deed dit en had dienaangaande ook kennis van zaken. Verdachte ging ervan uit dat een en ander op juiste wijze was aangevraagd.
Daarbij zijn de hypotheken uiteindelijk met de juiste cijfers overgesloten van woninghypotheken naar beleggingshypotheken. Dus ook met het verstrekken van de juiste/definitieve gegevens waren de hypotheken verkregen.
Verdachte dient van hetgeen aan hem onder feit 1 en 2 ten laste is gelegd te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3
Niet kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte de onroerende zaken heeft witgewassen. Verdachte heeft niet meer gedaan dan deze onroerende zaken voorhanden hebben. Het enkele voorhanden hebben door verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf, kan niet als witwassen gekwalificeerd worden. Voor een bewezenverklaring van witwassen moet er sprake zijn van een gedraging die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst gericht karakter heeft. Daarvan is geen sprake. Verdachte dient van hetgeen aan hem onder feit 3 ten laste is gelegd te worden vrijgesproken.
Subsidiair dient verdachte vrij te worden gesproken van het gewoonte maken van witwassen, nu hierop het opzet ontbreekt.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte de aan hem onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De vindplaatsvermeldingen die in de navolgende bewijsoverwegingen voorkomen, verwijzen – voor zover niet anders vermeld – naar de schriftelijke stukken die zijn opgenomen in het proces-verbaal van de FIOD-ECD kantoor Amsterdam, dossiernummer 41067, opgemaakt door verbalisant [verbalisant].
4.3.1 De vrijspraak ten aanzien van feit 3
De rechtbank is, evenals de verdediging, van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is om verdachte te veroordelen wegens het witwassen van onroerend goed.
Door de Hoge Raad (zie Hoge Raad 26 oktober 2010, LJN: BM4440) is beslist dat wanneer witwassen een voorwerp betreft dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf en hem het voorhanden hebben daarvan verweten wordt, in beginsel van de witwasser een handeling gevergd wordt die erop gericht is zijn criminele opbrengst veilig te stellen. Hieraan is op 8 januari 2013 door de Hoge Raad (Hoge Raad 8 januari 2013, LJN: BM4449) toegevoegd dat in dergelijke gevallen sprake moet zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft.
Verdachte heeft hypotheken, voor de aankoop van panden zoals opgesomd in de tenlastelegging, verkregen door het plegen van valsheid in geschrift. De hypotheken zijn derhalve verkregen door het plegen van misdrijven, maar zijn onmiskenbaar verbonden aan het verkrijgen van de diverse panden. Het verkrijgen van de hypotheken en het aankopen van de panden dient dan ook gezien te worden als één feitelijke handeling. Van een specifieke gedraging gericht op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de diverse panden is echter in onderhavige zaak geen sprake. Gelet op het hiervoor geschetste criterium van de Hoge Raad, kan dan ook niet gesproken worden van witwassen van de diverse panden nu deze zijn verkregen door misdrijven die verdachte zelf heeft begaan.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van hetgeen aan hem onder feit 3 ten laste is gelegd.
Het bewijs ten aanzien van feit 1
Op naam van de handelsonderneming van medeverdachte [medeverdachte 1], genaamd ‘Handelsonderneming [medeverdachte 1]’, zijn in de tenlastegelegde periode jaarstukken aangaande de handelsonderneming opgemaakt. Het betreft de volgende jaarstukken:
- Jaarrekening 2004, waarin een bedrijfsresultaat van € 40.457,00 is opgenomen en een omzet van € 46.286,00.
- Jaarrekening 2005, waarin een bedrijfsresultaat van € 64.414,00 is opgenomen en een bruto winst van € 68.825,00.
- Jaarrekening 2006, waarin een bedrijfsresultaat van € 57.208,00 is opgenomen en een bruto winst van € 66.840,00.
De jaarstukken van de Handelsonderneming [medeverdachte 1] over jaar 2004 zijn aangetroffen in de hypotheekdossiers betreffende de hypotheekaanvraag d.d. 22 maart 2006 voor het pand [adres] te [woonplaats] en de hypotheekaanvraag van 22 januari 2007 voor de [adres] te [woonplaats].
De jaarstukken van de Handelsonderneming [medeverdachte 1] over jaar 2005 zijn aangetroffen in de hypotheekdossiers betreffende de hypotheekaanvraag d.d. 22 maart 2006 voor het pand [adres] te [woonplaats] en de hypotheekaanvraag van 22 januari 2007 voor de [adres] te [woonplaats] en de hypotheekaanvraag d.d. 10 juli 2007 voor [adres] te [woonplaats] en de hypotheekaanvraag d.d. 29 augustus 2007 voor de [adres] te [woonplaats], alsmede de hypotheekaanvraag d.d. 10 juli 2007 en [adres] te [woonplaats].
De jaarstukken van de Handelsonderneming [medeverdachte 1] over jaar 2006 zijn aangetroffen in de hypotheekdossiers betreffende de hypotheekaanvraag d.d. 10 juli 2007 voor [adres] te [woonplaats] en de hypotheekaanvraag d.d. 29 augustus 2007 voor de [adres] te [woonplaats], alsmede de hypotheekaanvraag d.d. 10 juli 2007 en [adres] te [woonplaats].
Verdachte heeft verklaard dat hij de jaarstukken van Handelsonderneming [medeverdachte 1] over het jaar 2004 heeft opgemaakt aan de hand van gegevens die hij van medeverdachte [medeverdachte 1] had gekregen. De omzet die hierin is opgenomen is € 20.000,00 hoger dan de winstaangifte 2004 die bij de Belastingdienst is ingediend. Verdachte heeft verklaard dat hij de cijfers beter heeft voorgesteld om de hypotheek te verkrijgen.
De jaarstukken van Handelsonderneming [medeverdachte 1] over het jaar 2005 zijn eveneens door verdachte opgemaakt. De cijfers zijn door verdachte ingevuld op voorspraak van medeverdachte [medeverdachte 1]. Medeverdachte [medeverdachte 1] belde de cijfers door. Verdachte beschikte niet over onderliggende administratie voor het opmaken van deze jaarstukken. De cijfers waren bij hem nog niet bekend. De omzet die hierin is opgenomen is € 68.825,00 hoger dan de omzet die is opgenomen in de aangifte omzetbelasting over 2005. [verdachte] heeft verklaard dat de cijfers in de jaarstukken zijn gefingeerd om een hypotheek te verkrijgen.
Ook de jaarstukken van Handelsonderneming [medeverdachte 1] over het jaar 2006 zijn door verdachte opgemaakt, waarbij verdachte zich bij het opstellen van de jaarstukken heeft gebaseerd op de gefingeerde jaarstukken over jet jaar 2005. De omzet die hierin is opgenomen is € 57.005,00 hoger dan de omzet die is vermeld in de aangifte inkomstenbelasting over 2006.
Verdachte heeft verklaard dat de cijfers over 2006 eveneens gefingeerd zijn. De cijfers over 2006 waren nog niet bekend toen verdachte de jaarstukken opmaakte.
[verdachte] heeft over het opmaken van deze jaarstukken verder verklaard dat [medeverdachte 1] hem de omzetcijfers aanleverde welke moesten worden vermeld in de stukken en dat [medeverdachte 1] op de hoogte van het gebruik van gefingeerde cijfers. [medeverdachte 1] heeft hem bij de aankoop van hun tweede pand gevraagd of hij wederom gefingeerde jaarstukken kon maken, gebaseerd op gegevens uit eerdere jaren.
Het bewijs ten aanzien van feit 2
Op naam van de eenmanszaak van verdachte, genaamd ‘[verdachte]’, zijn in de tenlastegelegde periode jaarstukken aangaande deze eenmanszaak opgemaakt. Het betreft de volgende jaarstukken:
- Jaarrekening 2004, waarin een bedrijfsresultaat van € 73.607,00 is opgenomen en een omzet van € 131.072,00.
- Jaarrekening 2005, waarin een bedrijfsresultaat van € 101.171,00 is opgenomen en een bruto winst van € 164.656,00.
- Jaarrekening 2006, waarin een bedrijfsresultaat van € 84.925,00 is opgenomen en een bruto winst van € 149.611,00.
De jaarstukken van eenmanszaak [verdachte] over jaar 2004 zijn aangetroffen in het hypotheekdossier betreffende de hypotheekaanvraag d.d. 22 maart 2006 voor het pand [adres] te [woonplaats].
De jaarstukken van eenmanszaak [verdachte] over jaar 2005 zijn aangetroffen in de hypotheekdossiers betreffende de hypotheekaanvraag d.d. 22 maart 2006 voor het pand [adres] te [woonplaats] en de hypotheekaanvraag van 22 januari 2007 voor de [adres] te [woonplaats] en de hypotheekaanvraag d.d. 10 juli 2007 voor [adres] te [woonplaats] en de hypotheekaanvraag d.d. 29 augustus 2007 voor de [adres] te [woonplaats].
De jaarstukken van eenmanszaak [verdachte] over jaar 2006 zijn aangetroffen in de hypotheekdossiers betreffende de hypotheekaanvraag d.d. 10 juli 2007 voor [adres] te [woonplaats] en de hypotheekaanvraag d.d. 29 augustus 2007 voor de [adres] te [woonplaats].
Verdachte heeft verklaard dat de jaarstukken over het jaar 2004 zijn ‘opgeleukt’ met het doel om de hypotheekaanvraag rond te krijgen. De omzet die hierin is opgenomen is € 36.192,00 hoger dan de omzet die is opgenomen in de belastingaangifte van [verdachte] over belastingjaar 2004. Dit geldt ook voor de jaarstukken over 2005. Ook hierin is een hoger bedrag aan winst uit onderneming opgenomen dan feitelijk aan de belastingdienst is opgegeven.
Ten aanzien van de jaarstukken van [verdachte] over 2006 heeft verdachte verklaard dat dit hetzelfde verhaal is als over de jaren 2004 en 2005.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte opzettelijk valse jaarstukken heeft opgemaakt voor zijn eenmanszaak. Verdachte heeft deze jaarstukken ingediend bij diverse hypotheekaanvragen als ware deze jaarstukken echt. De verklaring van verdachte dat het ging om prognose-cijfers doet aan dit oordeel niets af. Op de jaarstukken was immers niet vermeld dat het ging om prognosecijfers dan wel conceptcijfers.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op tijdstippen in de periode van 22 maart 2006 tot en met 14 november 2008 in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk gebruik heeft laten maken van valse geschriften, als ware deze echt en onvervalst,
te weten:
-een jaarrekening van de handelsonderneming [medeverdachte 1] over het jaar 2004, en
-een jaarrekening van de handelsonderneming [medeverdachte 1] over het jaar 2005, en
-een jaarrekening van de handelsonderneming [medeverdachte 1] over het jaar 2006,
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
bestaande die valsheid hierin dat valselijk en in strijd met de waarheid in de hierboven genoemde jaarrekeningen is opgenomen dat:
-de handelsonderneming [medeverdachte 1] in het jaar 2004 een bedrijfsresultaat van 40.457,- euro en een omzet van 46.286,- euro heeft gehad, terwijl in werkelijkheid de omzet lager was, en
-de handelsonderneming [medeverdachte 1] in het jaar 2005 een bedrijfsresultaat van 64.414,- euro en een "bruto winst" van 68.825,- euro heeft gehad, terwijl in werkelijkheid de omzet lager was, en
-de handelsonderneming [medeverdachte 1] in het jaar 2006 een bedrijfsresultaat van 57.208,- euro en een "bruto winst" van 66.840,- euro heeft gehad, terwijl in werkelijkheid de omzet lager was,
en bestaande dit gebruik hieruit dat de volgende geschriften zijn overlegd bij de aanvraag van hypothecaire financiering van de volgende panden:
-de jaarrekening van de handelsonderneming [medeverdachte 1] over het jaar 2004 bij de aanvraag van hypothecaire financiering van:
- [adres] te [woonplaats], en
- [adres] te [woonplaats], en
-de jaarrekening van de handelsonderneming [medeverdachte 1] over het jaar 2005 bij de aanvraag van hypothecaire financiering van:
- [adres] te [woonplaats], en
- [adres] te [woonplaats], en
- [adres] te [woonplaats], en
- [adres] te [woonplaats], en
- [adres] te [woonplaats], en;
-de jaarrekening van de handelsonderneming [medeverdachte 1] over het jaar 2006 bij de aanvraag van hypothecaire financiering van:
- [adres] te [woonplaats], en
- [adres] te [woonplaats], en
- [adres] te [woonplaats].
2.
op tijdstippen in de periode van 22 maart 2006 tot en met 01 september 2007, in
Nederland, telkens opzettelijk gebruik heeft doen of laten maken van valse geschriften,
als ware deze echt en onvervalst, te weten:
-een jaarrekening van [verdachte] ([verdachte]) over het jaar
2004, en
-een jaarrekening van [verdachte] ([verdachte]) over het jaar
2005, en
-een jaarrekening van [verdachte] ([verdachte]) over het jaar
2006,
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
bestaande die valsheid hierin dat valselijk en in strijd met de waarheid in de hierboven genoemde jaarrekeningen is opgenomen dat:
-[verdachte] in het jaar 2004 een bedrijfsresultaat van 73.607,- en een netto omzet van 131.072,-heeft gehad, terwijl in werkelijkheid de omzet lager was, en
-[verdachte] in het jaar 2005 een bedrijfsresultaat van 101.171,- en een "bruto winst" van 164.656,- heeft gehad, terwijl in werkelijkheid de omzet lager was, en
-[verdachte] in het jaar 2006 een bedrijfsresultaat van 84.925,- en een "bruto winst" van 149.611,- heeft gehad, terwijl in werkelijkheid het bedrijfsresultaat de omzet lager
was,
en bestaande dit gebruik hieruit dat de volgende geschriften zijn overlegd bij de aanvraag van hypothecaire financiering van de volgende panden:
-de jaarrekening van [verdachte] ([verdachte]) over het jaar 2004 bij de aanvraag van hypothecaire financiering van:
- [adres] te [woonplaats], en
-de jaarrekening van [verdachte] ([verdachte]) over het jaar 2005 bij de aanvraag van hypothecaire financiering van:
- [adres] te [woonplaats], en
- [adres] te [woonplaats], en
- [adres] te [woonplaats], en
- [adres] te [woonplaats], en
-de jaarrekening van [verdachte] ([verdachte]) over het jaar 2006 bij de aanvraag van hypothecaire financiering van:
- [adres] te [woonplaats], en
- [adres] te [woonplaats].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: Medeplegen van valsheid in geschrifte, meermalen gepleegd.
Feit 2: Valsheid in geschrifte, meermalen gepleegd.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van het voorarrest.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integraal vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van de strafmaat heeft de raadsman de volgende punten aangevoerd, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het bepalen van de op te leggen straf:
- verdachte is er niet beter op geworden. De vijf panden die verdachte bezit zijn allen verliesgevend. Voor drie van deze vijf panden dient een omzettingsvergunning aangevraagd te worden, waarvan de kosten € 20.000,00 à € 25.000,00 per pand bedragen;
- de overschrijding van de redelijke termijn. Vier jaar na het eerste verhoor van verdachte is de zaak inhoudelijk behandeld. Deze lange duur kan niet aan de verdediging worden toegerekend;
- het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is niet te verenigen van de medische toestand van verdachte. Daarbij zal verdachte zijn onderneming en inkomen verliezen wanneer hij gedetineerd raakt;
- de zaak tegen [naam] is geseponeerd wegens onvoldoende bewijs. [naam] is echter de persoon die alles bedacht heeft en voor het overgrote deel alles geregeld heeft. Daarbij is [naam] eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld en hij heeft op meerdere punten gelogen tijdens zijn verhoren. Er is sprake van rechtsongelijkheid nu verdachte wel en [naam] niet vervolgd wordt;
- er bestaat geen recidivegevaar.
Gelet op bovenstaande omstandigheden heeft de raadsman bepleit een taakstraf aan verdachte op te leggen met daaraan gekoppeld eventueel een voorwaardelijk strafdeel.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift om zo hypotheken te verkrijgen voor het aankopen van diverse woningen als beleggingspanden. Door op een dergelijke wijze te handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met een bewijsbestelling. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Verdachte had in zijn functie als boekhouder beter moeten weten. Ten voordele van verdachte laat de rechtbank evenwel meewegen dat de strafbare feiten lange tijd geleden zijn begaan.
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdacht rekening gehouden met het hem betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 13 december 2012, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Verdachte heeft ter terechtzitting geen persoonlijke omstandigheden naar voren gebracht die moeten leiden tot matiging van de bij dit soort delicten gebruikelijk op te leggen straf.
Door de verdediging is aangevoerd dat bij het bepalen van de strafmaat in matigende zin rekening gehouden dient te worden met de omstandigheid dat vier jaren zijn verstreken tussen de het eerste verhoor van verdachte en de start van de inhoudelijke behandeling. De redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is hierdoor overschreden, aldus de verdediging.
Vooropgesteld moet worden dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Als omstandigheden waarvan de redelijkheid van de duur van een zaak afhankelijk is hebben onder meer te gelden de ingewikkeldheid van een zaak, waartoe ook de omvang van het verrichte onderzoek en de gelijktijdige berechting van zaken tegen medeverdachten wordt gerekend, de invloed van verdachte en zijn raadsman op het procesverloop alsmede de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank ziet in de concrete omstandigheden van deze zaak aanleiding te bepalen dat de termijn een aanvang heeft genomen op het eerste moment waarop verdachte door de opsporingsambtenaren van de FIOD-ECD is gehoord, te weten 20 januari 2009. Daarom kan met de verdediging worden vastgesteld dat op het moment dat in eerste aanleg vonnis wordt gewezen, de vervolging van verdachte meer dan vier jaar in beslag heeft genomen. De rechtbank acht deze duur onredelijk. Zij neemt daarbij in de eerste plaats in aanmerking dat alhoewel de omvang van het door de FIOD-ECD verrichte onderzoek groot is, het onderzoek zich voor het overgrote deel heeft afgespeeld voorafgaand aan het eerste verhoor van verdachte. Het eindproces-verbaal was op 14 december 2009 al gereed. Hierna heeft het onderzoek, om voor de rechtbank onduidelijke redenen, kennelijk lange tijd stilgelegen. Pas op 10 april 2012 heeft een eerste regiezitting plaatsgevonden, waarbij diverse verzoeken van de verdediging zijn toegewezen. Uiteindelijk heeft dit ertoe geleid dat de zaak inhoudelijk behandeld kon worden op 21 januari 2013. Er zijn zodoende vier jaren verstreken sinds het eerste verhoor van verdachte en de start van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak, welke lange duur met name gelegen is in de periode tussen het indienen van het eindproces-verbaal en het op zitting aanbrengen van de strafzaak. Dit kan niet aan de verdediging worden toegerekend. De rechtbank zal hiermee dan ook in strafmatigende zin rekening houden.
Hoewel de rechtbank, gelet op de ernst van de feiten, een gevangenisstraf een passende straf acht, zal zij tot het opleggen daarvan niet overgaan. De gedateerdheid van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn maakt het opleggen van een gevangenisstraf niet langer opportuun. Om die reden zal de rechtbank overgaan tot het opleggen van een forse geldboete, hetgeen de rechtbank gelet op de ernst van de feiten passend en geboden vindt.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 23, 24, 24c, 47, 57, 63 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: Medeplegen van valsheid in geschrifte, meermalen gepleegd.
Feit 2: Valsheid in geschrifte, meermalen gepleegd.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 25.000,= (zegge vijfentwintigduizend euro);
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 160 dagen.;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde geldboete naar rato van € 50,= per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Maanen, voorzitter, mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn en mr. M.H.L. Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P. Stapel, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 4 februari 2013.
Mr. M.H.L. Schoenmakers is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.