RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummers: 16-656327-12,
21-002861-09 (tul) 21-002641-11 (tul), 16-106914-12 (tul) [P]
vonnis van de meervoudige strafkamer van 17 januari 2013
[verdachte]
geboren op [1973] te [geboorteplaats] (Marokko)
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht
1 Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 3 januari 2013, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter terechtzitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 29 september 2012 te Utrecht (primair) [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, dan wel (subsidiair) heeft gepoogd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen of (meer subsidiair) hem heeft mishandeld.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan. Hij is daarom van mening dat verdachte van die feiten moet worden vrijgesproken. De officier van justitie acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Hij baseert zich hierbij op de aangifte van [benadeelde], op de getuigenverklaringen van [getuige] en [getuige 2] en op de geneeskundige verklaring van mw. [getuige 3], tandarts.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. De raadsman wijst er hiertoe op dat niet bewezen kan worden dat het ontstane letsel een gevolg is van het handelen van verdachte. Bovendien is geen sprake van opzet bij verdachte, ook niet in voorwaardelijke zin, nu hij de kans dat hij letsel zou toebrengen niet bewust heeft aanvaard, aldus de verdediging.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan. Hiertoe overweegt zij dat het bij [benadeelde] ontstane letsel – een gedeeltelijk afgebroken voortand – niet is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank acht evenmin wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan. Hiertoe overweegt zij dat in casu niet kan worden vastgesteld dat bij verdachte het opzet bestond om aan [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Gelet hierop zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
4.3.2 Het bewijs ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde
De rechtbank overweegt omtrent het meer subsidiair ten laste gelegde feit het volgende .
Verdachte was op 29 september 2012 in een café in Utrecht. Aangever [benadeelde] heeft verklaard dat hij vanuit het niets door verdachte met kracht tegen zijn linkervoortand werd geslagen, dat hij daardoor pijn voelde en dat hij vervolgens een stuk tand los in zijn mond voelde bewegen. Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij verdachte een duw tegen het gezicht van [benadeelde] zag geven en dat daarna over en weer door verdachte en [benadeelde] is geduwd, waarna verdachte tegen de bar is gevallen. Bij [benadeelde] is een stuk van zijn linkervoortand afgebroken.
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt op grond van de verklaringen van aangever [benadeelde] en getuige [getuige], in samenhang met het als gevolg hiervan ontstane letsel vast dat verdachte [benadeelde] in het gezicht heeft geslagen.
De rechtbank verwerpt het standpunt van de verdediging dat verdachte de aanmerkelijke kans op het ontstaan van pijn of letsel bij [benadeelde] niet welbewust heeft aanvaard.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door met kracht tegen het gezicht van [benadeelde] te slaan wel degelijk het risico genomen dat het slachtoffer pijn of letsel zou bekomen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 29 september 2012 te Utrecht, opzettelijk mishandelend [benadeelde] met kracht in het gezicht heeft geslagen, waardoor voornoemde [benadeelde] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer. Hiertoe overweegt zij dat uit de bewezenverklaring volgt dat, wat ook zij van agressieve uitingen van [benadeelde] jegens verdachte, verdachte hem als eerste heeft geslagen. Onder deze omstandigheden was geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [benadeelde] jegens verdachte, zodat reeds hierom geen sprake was van een noodweersituatie.
Er zijn geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op: mishandeling.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat geen sprake was van een noodweersituatie, verwerpt zij eveneens het beroep op noodweerexces.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de pro justitia-rapportage van 21 december 2012 door drs. T.E.G.A. Oosterhof, psycholoog, die is opgesteld naar aanleiding van het ten laste gelegde feit. In deze rapportage wordt geconstateerd dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale, afhankelijke en ontwijkende trekken. Daarbij is sprake van alcoholmisbruik. In de rapportage wordt geadviseerd om verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare. Overeenkomstig deze conclusie kan niet worden gezegd dat verdachte niet strafbaar is.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van overige omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 53 dagen, waarvan 40 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en met een proeftijd van 2 jaar. Aan het voorwaardelijke deel van deze straf dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden dat verdachte zich meldt en blijft melden bij de reclassering, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, dat hij wordt behandeld bij Altrecht, forensische polikliniek Kade 17 of een soortgelijke ambulante forensische zorginstelling en dat hij meewerkt aan urinecontroles door de reclassering, alles conform het reclasseringsadvies van 7 december 2012. De officier van justitie heeft gevorderd deze bijzondere voorwaarden eveneens te verbinden aan de voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 16-106914-12, onder wijziging van de huidige voorwaarden.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van oordeel dat een voorwaardelijke straf met de voorwaarden zoals beschreven in het reclasseringsadvies van 7 december 2012 passend is. Een onvoorwaardelijke strafoplegging dient achterwege te blijven, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft [benadeelde] in het gezicht geslagen en heeft daarmee inbreuk gemaakt op diens lichamelijke integriteit. Het slachtoffer heeft daardoor pijn ondervonden en diens voortand is gedeeltelijk afgebroken. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij door zijn handelen tijdens een zaterdagavond in het centrum van Utrecht omstanders heeft geconfronteerd met een geweldsdelict, wat bijdraagt aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank voorts kennis genomen van het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 15 november 2012, waaruit blijkt dat verdachte een groot aantal malen is veroordeeld, onder meer vanwege geweldsdelicten. Dit heeft hem er niet van weerhouden opnieuw een dergelijk strafbaar feit te plegen.
Hier staat tegenover dat verdachte overeenkomstig hetgeen hiervoor onder 5.2 is overwogen, als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. De rechtbank acht het van belang dat verdachte behandeld wordt, zoals is voorgesteld in het reclasseringsadvies. De betreffende voorwaarden kunnen echter in het kader van de vorderingen tot tenuitvoerlegging worden opgelegd, zodat de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf daartoe niet noodzakelijk acht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week passend en geboden is.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 955,74, te vermeerderen met de wettelijke rente, bestaande uit een gedeelte van € 355,74 aan materiële schade en een gedeelte van € 600,- aan immateriële schade.
7.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat de vordering voldoende is onderbouwd voor wat betreft de materiële schade en is van mening dat deze in zoverre dient te worden toegewezen. Ten aanzien van de immateriële schade is de officier van justitie van oordeel dat, nu het verlies van een gebitselement niet vaststaat, deze dient te worden beperkt tot € 200,-. De grondslag voor toewijzing van dit bedrag is gelegen in de door [benadeelde] geleden pijn. De vordering dient ook in zoverre te worden toegewezen en voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard. Voorts dient te wettelijke rente te worden vergoed en dient te schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd. Alles aldus de officier van justitie.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich primair op het standpunt dat de gehele vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat deze tot een onevenredige belasting van het strafgeding leidt, nu niet eenvoudig kan worden vastgesteld in hoeverre de benadeelde partij zelf schuld heeft aan de ontstane schade.
Subsidiair is de raadsman van oordeel dat de vordering met betrekking tot de kosten vanwege in verband met tandheelkundige behandelingen opgenomen vakantie-uren ter hoogte van € 229,20 moet worden afgewezen, nu geen sprake is van daadwerkelijk geleden schade. De kosten van treinkaartjes komen voorts niet voor vergoeding in aanmerking, nu deze niet direct kunnen worden gerelateerd aan het bewezenverklaarde. Ten slotte dient de vordering met betrekking tot de immateriële schade eveneens te worden afgewezen, nu op dit moment geen sprake is van schade als gevolg van het verlies van een gebitselement, aldus de raadsman.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de immateriële schade van € 600,- is de rechtbank van oordeel dat de grondslag van dit gedeelte van de vordering, het verlies van een gebitselement, niet vaststaat. In die zin is er derhalve vooralsnog geen sprake van als gevolg van het bewezenverklaarde rechtstreeks toegebrachte schade, zodat de vordering in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Voor toewijzing van de vordering tot vergoeding van immateriële schade op een andere grond is geen plaats, omdat [benadeelde] ter onderbouwing van een andere grond (dan het verlies van een gebitselement) niets heeft gesteld.
Met betrekking tot de schade van € 229,20 door inkomensderving vanwege opgenomen vakantie-uren is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gemotiveerd dat daardoor daadwerkelijk schade is ontstaan. Hiertoe overweegt de rechtbank dat niet aannemelijk is gemaakt dat de benadeelde partij daadwerkelijk extra vakantie-uren heeft moeten opnemen waarover hij niet kon beschikken en daardoor minder loon heeft ontvangen. De vordering zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat de overige gevorderde materiële schade van € 126,54 een rechtstreeks gevolg is van het ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt. De rechtbank zal de vordering in zoverre derhalve toewijzen, evenals de wettelijke rente vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8 De vorderingen tot tenuitvoerlegging
8.1 Het standpunt van de officier van justitie
Ter zitting heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen met parketnummers 21-002861-09 en 21-002641-11 dienen te worden toegewezen en dat de bij arresten van 1 juni 2010 en 26 januari 2012 opgelegde gevangenisstraffen van respectievelijk 2 weken en 3 weken worden omgezet in werkstraffen van respectievelijk 28 en 42 uur. Ten aanzien van de vordering met parketnummer 16-106914-12 heeft de officier van justitie ter terechtzitting gevorderd de proeftijd van de voorwaardelijke veroordeling met 1 jaar te verlengen, onder wijziging van de daarbij geldende voorwaarden, conform het reclasseringsadvies van 7 december 2012.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van oordeel dat de vorderingen dienen te worden afgewezen, dan wel dat de proeftijd bij de voorwaardelijke veroordelingen wordt verlengd of de bijzondere voorwaarden worden gewijzigd, gelet op de reclasseringsmogelijkheden.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van parketnummers 21-002861-09 en 21-002641-11
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijden schuldig heeft
gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde van de
voorwaardelijke veroordelingen heeft overtreden. De vorderingen tot tenuitvoerlegging zullen worden toegewezen. De rechtbank acht het echter ongewenst dat een behandeling van verdachte, waaraan de rechtbank belang hecht, wordt doorkruist door een gevangenisstraf. Gelet hierop zal de rechtbank de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraffen vervangen door werkstraffen van respectievelijk 28 en 42 uur, subsidiair respectievelijk 14 en 21 dagen vervangende hechtenis.
Ten aanzien van parketnummer 16-106914-12
Uit het reclasseringsadvies van 7 december 2012 volgt dat verdachte zich gemotiveerd toont zijn situatie te verbeteren en dat hij zich openstelt voor hulpverlening. Deze hulpverlening kan blijkens het advies plaatsvinden bij Altrecht, forensische polikliniek Kade 17. De reclassering acht een behandelverplichting, een meldingsgebod en urinecontroles gewenst.
De rechtbank acht het met de reclassering van belang dat verdachte verplicht wordt zich te laten behandelen op die wijze die op dit moment het beste perspectief biedt. Gelet hierop zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen, zal zij de bijzondere voorwaarden wijzigen conform de in het reclasseringsadvies voorgestelde voorwaarden en zal zij de proeftijd met een jaar verlengen.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14f, 14g, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert: mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 1 week;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Voorlopige hechtenis
heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop dit vonnis onherroepelijk wordt;
Vorderingen tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij arrest van het gerechtshof Arnhem van 26 januari 2012 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 21-002641-11 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten gevangenisstraf voor de duur van 3 weken en gelast in plaats hiervan een werkstraf van 42 uur;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 21 dagen;
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij arrest van het gerechtshof Arnhem van 1 juni 2010 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 21-002861-09 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten gevangenisstraf voor de duur van 2 weken en gelast in plaats hiervan een werkstraf van 28 uur;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 14 dagen;
- wijst de vordering met parketnummer 16-106914-12 af;
- verlengt de proeftijd van deze voorwaardelijke veroordeling met een jaar;
- bepaalt dat de bijzondere voorwaarden bij deze voorwaardelijke veroordeling worden gewijzigd en als volgt komen te luiden:
- dat verdachte zich binnen 5 dagen na onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij Reclassering Nederland op het volgende adres: Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht. Hierna moet hij zich gedurende een door Reclassering Nederland te bepalen periode blijven melden zo frequent als Reclassering Nederland dat noodzakelijk acht;
- dat verdachte wordt verplicht om zich te laten behandelen bij Altrecht, forensische polikliniek Kade 17, of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van Reclassering Nederland, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- dat verdachte medewerking verleent aan urinecontroles op middelengebruik;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van € 126,54 ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 29 september 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de vordering van [benadeelde] voor het overige niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde] € 126,54 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente, berekend vanaf 29 september 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 2 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P.H. van Driel van Wageningen, voorzitter, mr. P. Bender en mr. J.P.W. Helmonds, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. de Meulder, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 17 januari 2013.