RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/653124-12 (Promis)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 29 januari 2013, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [1996],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], [woonplaats], en aldaar feitelijk verblijvende.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 januari 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de advocaat, mr. M.H.H. Meulemeesters, naar voren hebben gebracht.
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 8 april 2012 zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan diefstal met braak. Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als vernieling van een deur van een kelderbox;
feit 2: op 24 december 2011 zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan diefstal met braak;
feit 3: op 4 januari 2012 zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan diefstal met braak;
feit 4: in de periode van 25 december 2011 tot en met 26 december 2011 zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan diefstal met braak;
feit 5: op 5 maart 2012 zich samen met een ander heeft schuldig gemaakt aan diefstal met braak, welke diefstal werd vergezeld van geweld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer].
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
Ten aanzien van het onder 1, primair en subsidiair en 4 ten laste gelegde
De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsman - van oordeel dat er ten aanzien van deze feiten onvoldoende aanwijzingen zijn dat verdachte als mededader bij deze woninginbraken betrokken is geweest. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs.
5. Waardering van het bewijs
5.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van het onder 2, 3 en 5 ten laste gelegde
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat deze feiten wettig en overtuigen bewezen kunnen worden. De officier van justitie verwijst hiertoe naar de betreffende aangiftes, de bekennende verklaringen van verdachte en de verklaringen die de medeverdachte [medeverdachte 1] hieromtrent heeft afgelegd.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde verwijst de officier van justitie tevens naar de verklaring van de getuige [slachtoffer], die verdachte op heterdaad betrapt en herkend heeft. Met betrekking tot het door verdachte aangevoerde alibi, dat hij met deze medeverdachte aan het eten was, merkt de officier van justitie op dat deze verklaring niet kan kloppen; van deze verdachte zijn immers vingerafdrukken aangetroffen op een in deze woning aangetroffen gereedschapsdoos.
5.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde woninginbraak gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de onder 3 ten laste gelegde woninginbraak heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Verdachte heeft dit feit niet bekend. Juist het feit dat de woning is gelegen in het portiek waar ook zijn opa en oma wonen, was dit juist een reden voor verdachte om juist daar niet in te breken. De verklaring die [medeverdachte 1] hierover heeft afgelegd, staat op zich en wordt niet gesteund door enig ander bewijsmiddel waaruit de betrokkenheid van verdachte blijkt.
Ook ten aanzien van de onder 5 ten laste gelegde diefstal met geweld heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Verdachte ontkent betrokkenheid bij dit feit. Verdachte betwist de herkenning door de getuige [slachtoffer]. Subsidiair verzoekt de raadman, indien wel tot een bewezenverklaring wordt gekomen, om verdachte vrij te spreken van het onderdeel geweld. [slachtoffer] verklaart dat de dader 4, waarvan hij denkt dat het verdachte is, een ovenschaal in zijn richting slingerde. Dat verbalisanten en aangeefster een ovenschaal op de grond zien liggen biedt geen steun aan deze verklaring. Evenmin is er letsel bij [slachtoffer], terwijl hij wel stelt geraakt te zijn. Aannemelijk is dat de schaal is gevallen, wellicht door [slachtoffer] (onterecht) opgevat als een aanval, aldus de raadsman.
5.3. Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Nu verdachte dit ten laste gelegde feit heeft bekend en de raadsman hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit, kan, op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering met hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
1. Een proces-verbaal met nummer 2011292990-1 van 26 januari 2012, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], inhoudende de aangifte inbraak woning door [aangever 1], mede namens de benadeelden [benadeelde 1] en [benadeelde 2], alsmede de bijlage weggenomen goederen.
2. Een proces-verbaal met nummer 2012079704-13 van 25 april 2012, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3], inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
3. Een proces-verbaal met nummer PL09002010 van 7 mei 2012, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4], inhoudende de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1].
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 4 januari 2012 deed [aangever 2] aangifte terzake woninginbraak, mede namens de benadeelde [benadeelde 3]. [aangever 2] verklaarde dat hij op 4 januari 2012 de woning aan de [adres] te [woonplaats] rond 11.00 uur had afgesloten en verlaten. Toen hij die dag rond 18.00 uur thuiskwam, zag hij dat de berging was opengebroken, waarna de daders toegang tot de woning hadden. Aangever zag dat de verschillende kamers waren doorzocht en er diverse goederen waren weggenomen, waaronder een televisie, spelcomputers, diverse spellen en een beeldscherm.
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft ten aanzien van deze inbraak verklaard dat het klopt dat ze met zijn vijven, dus met [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], hijzelf en verdachte hebben ingebroken naast de woning van de oma van verdachte. [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat het kan kloppen dat dit perceel nummer 20 is.
Gelet op het vorengaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte als medepleger betrokken is geweest bij deze woninginbraak.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde
Op 5 maart 2012 deed [aangever 3] aangifte terzake woninginbraak, mede namens de benadeelden [benadeelde 4], [benadeelde 5] en [benadeelde 6]. Aangeefster verklaarde dat zij samen met de andere benadeelden woonachtig is aan de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats]. Op 5 maart 2012 had aangeefster de woning verlaten en afgesloten. Toen zij omstreeks 18.30 uur thuiskwam, bleek er te zijn ingebroken. De keukendeur was opengebroken. Aangeefster miste twee concerttickets met een waarde van zestig euro. Aangeefster hoorde van [benadeelde 4] dat haar flatscreen televisie vernield was. Benadeelde [benadeelde 6] miste haar digitale fotocamera en het tasje met accu van de camera. Aangeefster hoorde van de politie dat er meer spullen waren meegenomen, maar dat de buurman de daders had overlopen en dat de goederen hierdoor in de tuin waren achtergelaten. Aangeefster hoorde van een agent dat er buiten in de tuin een groene portemonnee was gevonden. Deze portemonnee was het eigendom van aangeefster. Tijdens het daarop volgende forensische onderzoek naar sporen werd in de keuken een gereedschapsdoos in een tas aangetroffen. Op deze doos werden dactyloscopische sporen veiliggesteld voor nader onderzoek. De twee op de gereedschapsdoos aangetroffen (vingerafdrukken) bleken afkomstig te zijn van de medeverdachte [medeverdachte 4].
De getuige [slachtoffer] verklaarde dat hij op 5 maart 2012 omstreeks 16.30 uur thuis was op de [adres] te [woonplaats]. De getuige had vanuit deze woning zicht op de voordeur van de buren, [adres]. Omstreeks 16.30 uur zag de getuige dat een jongen daar aanbelde bij de voordeur en wegrende. Getuige vond dat vreemd en is naar de woonkamer gelopen van waaruit hij zicht had op de tuindeur van de buren. Deze tuindeur werd opengedaan en de getuige zag twee jongens staan. De jongens zagen de getuige ook staan, waarna de getuige riep dat de jongens moesten wegwezen. Getuige zag de jongens daarop wegrennen. Ongeveer een half uurtje later zag getuige weer beweging achter de matglazen tuindeur van de buren. Getuige is toen via een gat in de heg in de tuin van de buren gekomen. Getuige forceerde de tuindeur en zag direct dat de achterdeur van de woning openstond. Verdachte zag een jongen wegrennen richting het gat in de heg en zag hem richting de Prins Claus Brug rennen. Getuige hoorde dat hij iets schreeuwde, waarschijnlijk om de rest te waarschuwen. Op dat moment hoorde getuige mensen in de woning en zag hij twee jongens staan. Wat later zag getuige een vierde jongen uit een kamer komen. Getuige zag direct dat dit verdachte was; getuige kende hem goed. Verdachte liep naar de keuken en pakte opeens een ovenschaal met eten. Getuige zag dat verdachte die ovenschaal achteruit in zijn richting slingerde. Getuige dook weg, maar voelde dat de ovenschaal hem raakte op de linkerkant van zijn hoofd. Op het moment dat de schaal gegooid werd, zag de getuige dat alle drie de jongens wegrenden. Getuige rende hen achterna. Op een zeker moment gooide een van de jongens een steen in de richting van de getuige. Getuige hoorde ook een stem roepen: “Hier merk je nog wel wat van”. Getuige zag in de tuin, direct tegen het gat in de heg, twee tassen liggen. Getuige heeft deze twee tassen in de bijkeuken neergezet.
Gelet op het vorengaande acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met braak en daarnaast geweld heeft gebruikt tegen de getuige [slachtoffer].
De rechtbank merkt ten overvloede het volgende op. Naar aanleiding van het onderhavige dossier worden naast verdachte nog aan vier andere verdachten feiten te lastegelegd onder andere een of meer dezelfde en soortgelijke woninginbraken in een bepaalde periode zoals de aan verdachte ten laste gelegde feiten. Drie verdachten hebben zich op hun zwijgrecht beroepen, één medeverdachte heeft bij de politie bekennende verklaringen afgelegd. Verdachte heeft deels bekend bij de politie. In de zaak van de bekennende medeverdachte levert zijn eigen verklaring in samenhang met andere bewijsmiddelen op zich toereikend bewijs op voor een bewezenverklaring. De drie overige – ontkennende - verdachten zullen grotendeels van de tegen hen geuite beschuldigingen worden vrijgesproken omdat de hen belastende verklaringen van de bekennende medeverdachten wegens schending van artikel 6 EVRM niet aan het bewijs kunnen bijdragen.
In de onderhavige zaak van [verdachte], een deels bekennende verdachte, levert zijn eigen verklaring niet toereikend bewijs op maar nu de verdediging in deze zaak geen beroep heeft gedaan op schending van artikel 6 EVRM zal de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] derhalve niet van het bewijs worden uitgesloten.
Hoewel de rechtbank deze gang van zaken zeer onbevredigend vindt, ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid dan deze gang van zaken bij onderhavige verdachte mee te wegen in de strafmaat.
De rechtbank acht op grond van de onder 5. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 24 december 2011 te Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen een flatscreen en een spelcomputer met afstandsbedieningen en diverse spellen, toebehorende aan [aangever 1] en/of [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak van een deur van een aan voornoemde woning toebehorende kelderbox.
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 4 januari 2012 te Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen televisies en spelcomputers en diverse spellen en een beeldscherm, toebehorende aan [aangever 2] en/of [benadeelde 3], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak van een deur van een aan voornoemde woning toebehorende kelderbox.
ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde:
op 5 maart 2012 te Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen meer tassen en concertkaarten en een fotocamera en een portemonnee, toebehorende aan [benadeelde 6] en/of [aangever 3], in elk geval aan anderen dan aan verdachte en zijn mededaders, waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak van een keukendeur van die woning, en welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte en/of zijn mededaders, met kracht een ovenschaal naar het hoofd van die [slachtoffer] hebben gegooid en een steen in de richting van die [slachtoffer] hebben gegooid en voornoemde [slachtoffer] daarbij heeft toegevoegd: “Hier merk je nog wel wat van”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
7. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als
Ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 5 bewezen verklaarde:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak,vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
8. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
9. Motivering van de straffen en maatregelen
9.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 2, 3 en 5 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 160 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 80 dagen, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een
jeugddetentie van 1 maand, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde dat de maatregel Hulp en Steun zal worden opgelegd.
9.2. Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft geen specifiek strafmaatverweer gevoerd.
9.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan drie woninginbraken. Woninginbraken zijn nare feiten, die naast schade, overlast en angst bij de slachtoffers, onrust in de samenleving teweeg brengen. Een woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig moet kunnen voelen. Bij een van de drie bewezenverklaarde woninginbraken heeft verdachte zelfs geweld gebruikt om te kunnen vluchten. Het is de rechtbank duidelijk dat verdachte alleen aan zichzelf en aan eigen gewin heeft gedacht.
Verdachte heeft een blanco strafblad. In het voordeel van verdachte zal de rechtbank ook meenemen dat verdachte zegt schoon schip te hebben willen maken. Hij heeft vier woninginbraken bekend hoewel niet precies duidelijk is geworden om welke inbraken het gaat. De inbraak met geweld heeft hij overigens ontkend. Ook houdt de rechtbank rekening met de onbevredigende consequenties in dit dossier van een beroep op schending van artikel 6 EVRM door een aantal medeverdachten zoals eerder onder 5.3. verwoord.
Daarnaast heeft verdachte mede dankzij de bij schorsing van de voorlopige hechtenis opgelegde ITB Criem een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Dit wordt beschreven in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 3 januari 2013 en mondeling bevestigd door de medewerkster van Bureau Jeugdzorg, mevrouw Feenstra. Het aanvankelijke advies van Bureau Jeugdzorg om de ITB Criem te verlengen heeft zij ter zitting aangepast en in overeenstemming gebracht met het laatste advies van de Raad. Begeleiding door Bureau jeugdzorg in de vorm van Hulp en Steun is toereikend nu verdachte een positieve en meewerkende houding laat zien. De rechtbank waardeert deze positieve houding en ontwikkeling en zal dit ook in de strafmaat tot uiting laten komen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
- 1.00 STK Handschoen, kleur: zwart (593331).
Verbeurdverklaring
Het voorwerp behoort aan verdachte toe. Nu met behulp van dit voorwerp de opsporing van het onder 2 bewezen geachte is belemmerd, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.
Ten aanzien van de benadeelden partij en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [aangever 1] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 250 (zegge: tweehonderdenvijftig euro) aan immateriële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [aangever 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [aangever 3] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor 5 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 317 (zegge: driehonderdenzeventien euro), bestaande uit € 69 aan materiële schade en € 250 aan immateriële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [aangever 3] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
Nu niet is gebleken dat het bewezen geachte feit [aangever 3] voor het overige rechtstreeks schade heeft toegebracht, is de benadeelde partij voor dat deel van de vordering niet-ontvankelijk.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 47, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 en 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2, 3 en 5 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 5 bewezen verklaarde:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak,vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 80 (tachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 40 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Veroordeelt verdachte voorts tot een jeugddetentie van 1 (een) maand.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als verdachte tijdens de proeftijd de volgende bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- De verdachte moet zich gedurende de proeftijd gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die in het kader van de maatregel Hulp en Steun worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg.
- De rechtbank draagt die instelling op om de verdachte hulp en steun te verlenen bij het naleven van de bijzondere voorwaarden.
- De verdachte wordt verplicht [benadeelde 4] een bedrag van € 122 (zegge: honderdtweeentwintig euro) te betalen. (zijnde de gevorderde kosten voor de vernielde televisie).
Ten aanzien van de benadeelde partijen
Wijst de vordering van [aangever 1], wonende te [woonplaats], toe tot € 250 (zegge: tweehonderdenvijftig euro) aan immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever 1] € 125 (zegge: honderdvijfentwintig euro) aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door jeugddetentie van 1 dag. De toepassing van die jeugddetentie heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [aangever 3], wonende te [woonplaats], toe tot € 317 (zegge: driehonderdenzeventien euro). (€ 69 materiële schade en € 250 immateriële schade).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever 3] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever 3] aan de Staat € 158,50 (zegge: honderdachtenvijftig euro en vijftig eurocent) te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door jeugddetentie van 1 dag vervangen. De toepassing van die jeugddetentie heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.W.G. de Beer, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. E.A.A. van Kalveen en P.P.C.M. Waarts, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Gardenier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 januari 2013.