RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummers: 16/653126-12 (zaak A) en 16/512687-11 (zaak B) (Promis)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 29 januari 2013, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [1996],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], [woonplaats] en aldaar feitelijk verblijvende.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 januari 2013.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de advocaat, mr. H.J. Veen, naar voren hebben gebracht.
De tenlasteleggingen zijn als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Zaak A:
feit 1: op 24 december 2011 zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan diefstal met braak;
feit 2: op 4 januari 2012 zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan diefstal met braak;
feit 3: in de periode van 31 december 2011 tot en met 2 januari 2012 zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan diefstal met braak;
feit 4: op 19 december 2011 zich schuldig gemaakt aan diefstal met braak;
Zaak B:
Feit 1: op 28 december 2011 zich samen met (een) ander(en) heeft schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 1];
Feit 2: op 8 november 2011 [slachtoffer 2] heeft mishandeld;
Feit 3: op 8 december 2011 [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
Ten aanzien van het in zaak B, onder 1 ten laste gelegde:
De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsman - van oordeel dat de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen, waaronder de herkenning van verdachte op camerabeelden door slechts één verbalisant, gelet op de stellige ontkenning van verdachte dat hij bij dit feit betrokken was en de ondersteunende verklaring hieromtrent van zijn broer, ruimte laten voor twijfel of verdachte als de dader van deze openlijke geweldpleging moet worden aangemerkt. Verdachte wordt daarvan wegens onvoldoende overtuiging dan ook vrijgesproken.
5. Waardering van het bewijs
5.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Zaak A
De officier van justitie acht de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde woninginbraken wettig en overtuigend bewezen en verwijst daartoe naar de betreffende aangiftes en de bekennende verklaring van verdachte met betrekking tot al deze feiten. De officier van justitie merkt op dat er bij alle woninginbraken sprake was van een dermate nauwe samenwerking tussen de verschillende betrokkenen dat in al deze gevallen sprake is geweest van medeplegen.
Zaak B
Ten aanzien van de onder 2 en 3 ten laste gelegde en door de officier van justitie bewezen geachte mishandeling en bedreiging verwijst de officier van justitie naar de aangifte, de verklaring van de getuige [getuige] en de camerabeelden.
5.2. Het standpunt van de verdediging
Zaak A
Met betrekking tot de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde woninginbraken refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de onder 4 ten laste gelegde woninginbraak verzoekt de raadsman de rechtbank om nauwkeurig te kijken naar de nauwe en bewuste samenwerking. Duidelijk is dat verdachte een beetje een meeloper is, een jongen met beperkingen die moeilijk nee kon zeggen en ook wel een beetje bang was voor de andere jongens. Verdachte is nooit de initiator geweest. Ook de camerabeelden bevestigen dat verdachte steeds pas als laatste zichtbaar is en er verder een beetje omheen drentelt. Als hier niet gesproken kan worden van een nauwe en bewuste samenwerking, dient vrijspraak te volgen, aldus de raadsman.
De verdediging heeft geen bewaar tegen het meenemen van de op de dagvaarding genoemde ad informandum feiten; verdachte heeft deze feiten bekend.
Zaak B
Ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde merkt de raadsman op dat op de beelden slechts een snelle beweging te zien is, waarvoor verdachte zelf een reden heeft gegeven; hij heeft niet geslagen, wel geduwd. Verdachte erkent ook dat hij wel hoer heeft gezegd. Wat verdachte verder in het Berbers gezegd zou hebben, betreft een interpretatie van gegevens die niet per definitie als bedreigend opgevat zouden hoeven worden.
5.3. Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het in zaak A onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde
Nu verdachte deze ten laste gelegde feiten heeft bekend en de raadsman hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit, kan, op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering met hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
1. Een proces-verbaal met nummer 2011292990-1 van 26 januari 2012, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], inhoudende de aangifte inbraak woning door [aangever 1], mede namens de benadeelden [benadeelde 1] en [benadeelde 2], alsmede de bijlage weggenomen goederen.
2. De bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting van 14 januari 2013 heeft afgelegd.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
1. Een proces-verbaal met nummer 2012003836-1 van 5 januari 2012, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], inhoudende de aangifte inbraak woning op 4 januari 2012 door [benadeelde 3], mede namens de benadeelden [benadeelde 4] en [benadeelde 5], alsmede de bijlage weggenomen goederen.
2. De bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting van 14 januari 2013 heeft afgelegd.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
1. Een proces-verbaal met nummer 2012002144-1 van 2 januari 2012, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3], inhoudende de aangifte inbraak woning in de periode 31 december 2011 en 2 januari 2012 door [benadeelde 6], mede namens de benadeelden[benadeelde 7], [benadeelde 8] en [benadeelde 9], alsmede de bijlage weggenomen goederen.
2. De bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting van 14 januari 2013 heeft afgelegd.
Ten aanzien van het in zaak A onder 4, ten laste gelegde
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 19 december 2011 deed [aangever 2] aangifte terzake woninginbraak, mede namens de benadeelde [benadeelde 10]. Op deze datum kwam aangever samen met zijn huisgenoot thuis bij hun woning aan de [adres] te [woonplaats]. Aangever zag dat de woning helemaal overhoop was gehaald en dat de televisie, tweemaal een Xbox spelcomputer, zijn Macbook Pro en het beeldscherm van de computer waren verdwenen. Aangever hoorde zijn huisgenot zeggen dat hij zijn zwarte iPod touch miste. Ook werden twee verwarmingselementen vermist. Via de inpandige trap liep aangever naar beneden, in de richting van de kelderboxen. Aangever zag dat de toegangdeur compleet uit de deurpost lag en dat de deurpost ernstig beschadigd was.
Verdachte verklaarde dat hij wist dat vier personen deze woning waren binnengegaan, te weten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]. Later zag verdachte [medeverdachte 2] met een grote televisie door de straat lopen. Ook zag hij dat [medeverdachte 4] een laptop had die hij onder zijn jas verstopte. Verdachte verklaarde voorts dat het hem opviel dat hij in het schuurtje waar hij en de jongens de dag voor de inbraak nog waren geweest geen verwarming had zien staan. Toen verdachte de dag na de inbraak weer in dit schuurtje kwam, zag hij twee verwarmingen staan. De rol van verdachte bestond uit het op de uitkijk staan en roepen als de politie zou komen. Ter terechtzitting van 15 januari 2013 heeft verdachte verklaard dat hij zich deze inbraak nog wel kan herinneren. Verdachte verklaarde dat [medeverdachte 1] die verwarmingen nodig had voor de schuur die zij hadden om daar te kunnen chillen. Die verwarmingen waren gestolen vanuit deze woning.
Op grond van het vorengaande in samenhang met andere verklaringen van verdachte hoe de woninginbraken verliepen waar hij bij betrokken was , is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging. Gelet op bovengenoemde gang van zaken duidt de rechtbank het handelen van verdachte aldus dat er sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders, waarbij verdachte weliswaar niet in de woning is geweest, maar zijn rol in het geheel bestond uit het buiten op de uitkijk staan om de binnen aanwezige mededaders tijdig te kunnen waarschuwen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
De rechtbank merkt ten overvloede het volgende op. Naar aanleiding van het onderhavige dossier worden naast verdachte nog aan vier andere verdachten feiten te lastegelegd, onder andere een of meer dezelfde en soortgelijke woninginbraken in een bepaalde periode zoals de bij deze verdachte ten laste gelegde feiten. Van de onderhavige bekennende verdachte is de eigen verklaring in samenhang met andere bewijsmiddelen op zich toereikend voor een bewezenverklaring. De overige – ontkennende - verdachten zullen grotendeels van de tegen hen geuite beschuldigingen worden vrijgesproken omdat de hen belastende verklaringen van de bekennende medeverdachten wegens schending van artikel 6 EVRM niet aan het bewijs kunnen bijdragen.
Hoewel de rechtbank deze gang van zaken zeer onbevredigend vindt, ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid dan deze gang van zaken bij onderhavige verdachte mee te wegen in de strafmaat.
Ten aanzien van het in zaak B, onder 2 en 3 ten laste gelegde
Op 10 november 2011 werd door [naam] namens de welzijnsorganisatie JOU aangifte gedaan terzake mishandeling en bedreiging van een personeelslid door verdachte. Aangeefster had van een begeleidster van de groep, [slachtoffer 2], vernomen dat zij op 8 november 2011 tegen verdachte had gezegd dat hij niet meer in het clubhuis mocht komen omdat hij vanwege eerdere overtredingen een verbod had gekregen om deel te nemen aan de inloopactiviteiten aldaar. Hierop vertelde [slachtoffer 2] aangeefster dat verdachte begon te schelden en bedreigingen uitte in haar richting. [slachtoffer 2] vertelde dat verdachte vervolgens dicht bij haar ging staan en haar met zijn vlakke hand een klap in het gezicht gaf. Aangeefster zag dat de wang van [slachtoffer 2] erg rood werd, vlak nadat zij de klap had gekregen. Aangeefster hoorde [slachtoffer 2] zeggen dat zij erg geschrokken was van het incident en dat zij zich nu bedreigd voelde.
Het slachtoffer [slachtoffer 2] verklaarde dat zij op 8 november 2011 werkzaam was als jongerenwerker bij welzijnsorganisatie JOU. Zij zag verdachte aan komen lopen. Verdachte was vanwege eerder wangedrag niet welkom in het buurthuis. [slachtoffer 2] weigerde verdachte de toegang tot het buurthuis, waarna zij verdachte tegen haar hoorde zeggen dat hij haar af zou maken. [slachtoffer 2] zag dat verdachte plotseling zijn rechterarm ophief en met zijn vlakke hand met kracht tegen haar linkerwang sloeg. Hierdoor voelde zij direct pijn. Haar wang was rood en opgezet.
Ook [getuige] verklaarde dat hij hoorde dat verdachte in het Berbers tegen [slachtoffer 2] zei dat hij haar ging sturen. Dit kan veel betekenen, onder andere dat je iets gewelddadigs gaat doen en de ander de dood in stuurt. [getuige] zag dat verdachte dicht bij [slachtoffer 2] kwam staan en dat hij ineens met zijn vlakke hand uithaalde naar het gezicht van [slachtoffer 2] en haar ook daadwerkelijk raakte op haar linkerwang.
Ook op de camerabeelden van die betreffende datum en tijdstip was waar te nemen dat verdachte zijn arm ophief en zijn hand met snelheid richting de wang van [slachtoffer 2] bracht.
Op grond van het vorengaande stelt de rechtbank vast dat zowel wettig als overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en bedreiging van [slachtoffer 2]. De lezing van verdachte dat hij alleen heeft geduwd vind geen enkele steun in de bewijsmiddelen en is ook overigens niet aannemelijk geworden. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat een in het Berbers geuite bedreiging wellicht enige interpretatie behoeft, er niet aan afdoet dat aangeefster door verdachte is bedreigd. [slachtoffer 2] heeft deze bedreiging immers opgevat als “dat hij haar af zou maken”. Daarnaast is ook door de aangeefster namens [slachtoffer 2] aangegeven dat zij zich door deze uitlating van verdachte bedreigd voelde.
De rechtbank acht op grond van de onder 5. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
onder 1 ten laste gelegde
op 24 december 2011 te Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen een flatscreen en een spelcomputer met afstandsbedieningen en diverse spellen, toebehorende aan [aangever 1] en/of [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak van een deur van een aan voornoemde woning toebehorende kelderbox.
onder 2 ten laste gelegde
op 4 januari 2012 te Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen televisies en spelcomputers en diverse spellen en een beeldscherm, toebehorende aan [benadeelde 3] en/of [benadeelde 5], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak van een deur van een aan voornoemde woning toebehorende kelderbox.
onder 3 ten laste gelegde
in de periode van 31 december 2011 tot en met 2 januari 2012 te Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen computers en een flatscreen en een spelcomputer en een fotocamera, toebehorende aan [benadeelde 8] en/of [benadeelde 6], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak van een raam van die woning.
onder 4 ten laste gelegde
op 19 december 2011 te Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen een flatscreen en een laptop en een spelcomputer en een beeldscherm en een mp3 speler, toebehorende aan [benadeelde 10] en/of [aangever 2], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak van een deur van een aan voornoemde woning toebehorende kelderbox.
onder 2 ten laste gelegde
op 8 november 2011 te Utrecht opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] (jongerenwerker organisatie JOU) eenmaal in het gezicht heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] pijn heeft ondervonden.
onder 3 ten laste gelegde
op 8 november 2011 te Utrecht [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigende de woorden toegevoegd: “Ik maak je af”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
7. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1, 2, 3, en 4 bewezen verklaarde:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd.
Zaak B
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Mishandeling.
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
8. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
9. Motivering van de straffen en maatregelen
9.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar in zaak A, onder 1, 2, 3 en 4 en in zaak B onder 2 en 3 bewezen geachte feiten en rekening houdend met de ad informandum gevoegde feiten zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 220 uren, met aftrek van voorarrest, met bevel, voor het geval de verdachte de werkstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 110 dagen, alsmede tot een jeugddetentie van 2 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde dat de maatregel Hulp en Steun zal worden opgelegd. Zo nodig kan nog rekening worden gehouden met de ondergane So-Cooltraining.
9.2. Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft opgemerkt dat verdachte al een heel traject achter de rug heeft. Duidelijk is dat al deze gedragsveranderende maatregelen voor verdachte ook gewerkt hebben; verdachte is op de goede weg. Verdachte is uit zijn oude wijk verhuisd en heeft geen contact meer met die jongens. Het gaat goed met verdachte op school. Ook loopt verdachte stage en heeft hij een bijbaan. De So-Cool training heeft verdachte heel positief afgerond. Verdachte doet het goed en wil graag op een goede manier verder met zijn leven. De raadsman vraagt zich af hoe zinvol het is en wat de meerwaarde is van het nu nog opleggen van een (forse) werkstraf bij deze jeugdige temeer daar het jeugdstrafrecht meer gericht is op gedragsverandering dan leedtoevoeging. De gedragsveranderingen hebben bij verdachte duidelijk positieve resultaten laten zien. De raadsman stelt voor om strafrechtelijk nu ook af te ronden met een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijke straf, met hieraan gekoppeld ondersteuning vanuit de jeugdreclassering.
9.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan vier woninginbraken. Woninginbraken zijn nare feiten, die naast schade, overlast en angst bij de slachtoffers, onrust in de samenleving teweeg brengen. Een woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig moet kunnen voelen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling en bedreiging. Verdachte heeft het slachtoffer hiermee pijn aangedaan en schrik aangejaagd.
Daarnaast heeft de rechtbank bij de strafoplegging rekening gehouden met de volgende door verdachte bekende en als ad informandum op de dagvaarding vermelde strafbare feiten:
poging tot diefstal in vereniging uit een woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] op 20 januari 2012;
poging tot diefstal in vereniging uit een woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] op 26 december 2011.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ter terechtzitting van 15 januari 2013 heeft de jeugdreclasseringswerker mevrouw G. Rahaoui de rapportage van de William Schrikker Jeugdreclassering van 30 oktober 2012 nader toegelicht en het volgende over verdachte opgemerkt. In het verleden vertoonde verdachte veel problematisch gedrag en er was dan ook een OTS uitgesproken over verdachte om ouders te ondersteunen in zijn opvoeding. De thuissituatie lijkt inmiddels stabieler en ouders hebben meer grip op verdachte. Verdachte heeft nu ook meer structuur in zijn leven door school, stage en werk. Daarnaast is de Jeugdreclassering op 2 juni 2012 al feitelijk gestart met de uitvoering van ITB Plus. Ook heeft verdachte een So-Cooltraining gevolgd, die hij inmiddels heel positief heeft afgerond. Jeugdreclassering constateert in de rapportage van 30 oktober 2012 dat door de inzet van ITB Plus bij verdachte veel is bereikt in korte tijd; jeugdreclassering heeft dat in nauwe samenwerking met verdachte, zijn broer en vader bereikt. Jeugdreclassering verwacht dan ook dat als de ITB Plus stopt, er voldoende structuur is in het leven van verdachte om nieuwe strafbare feiten te voorkomen. Vader en zijn broer zullen hem blijven ondersteunen.
Ter terechtzitting heeft mevrouw Rahaoui nog opgemerkt dat de ITB Plus inmiddels is afgerond. Verdachte doet het heel goed, ook op school. Verdachte heeft een zeer betrokken vader en broer, maar zelf heeft hij het ook heel goed gedaan. Er is niets negatiefs over verdachte te melden. Geadviseerd wordt dan ook verdachte een detentie op te leggen gelijk aan het voorarrest. Mevrouw Rahaoui meent wel dat het goed is als er de komende tijd een maatregel Hulp en Steun blijft om de positieve ontwikkelingen bij verdachte te ondersteunen en te bekrachtigen.
De rechtbank zal dit advies volgen. In het voordeel van verdachte zal de rechtbank ook meenemen dat verdachte schoon schip heeft gemaakt. Verdachte heeft open kaart gespeeld en duidelijke verklaringen afgelegd, ook al is hem dit niet altijd in dank afgenomen door de omgeving waarin hij toen nog verkeerde. Bovendien houdt de rechtbank ook rekening met de onbevredigende consequenties in dit dossier van een beroep op schending van artikel 6 EVRM door een aantal medeverdachten zoals eerder onder 5.3. verwoord.
Daarnaast heeft verdachte ook duidelijk een verandering ten goede in gedrag laten zien en heeft hij, met behulp van jeugdreclassering en zijn naaste familieleden, een draai kunnen geven aan zijn leven en laten zien dat het hem ernst is zijn leven op een positieve manier vorm te geven. De rechtbank waardeert dit en zal dit ook in de strafmaat tot uiting laten komen. Ook zal de rechtbank rekening houden met het feit dat verdachte tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis een So-Cool training heeft gevolgd. Dit betreft een leerstraf waar 40 uren voor staan.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hiervoor genoemde persoonlijke situatie van verdachte aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [aangever 1] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in zaak A onder 1 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 250 (zegge: tweehonderdenvijftig euro) aan immateriële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Omdat anderen mogelijk hebben bijgedragen aan de schade zal de rechtbank het bevel tot betaling van dit bedrag hoofdelijk opleggen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [aangever 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 285 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B, onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A, onder 1, 2, 3 en 4 en in zaak B, onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1, 2, 3, en 4 bewezen verklaarde:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd.
Zaak B
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Mishandeling.
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 80 (tachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 40 dagen, met bevel dat de tijd die door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij verdachte zich voor het einde van de op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als veroordeelde tijdens de proeftijd de volgende bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- De verdachte moet zich gedurende de proeftijd gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die in het kader van de maatregel Hulp en Steun worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg.
- De rechtbank draagt die instelling op om de verdachte hulp en steun te verlenen bij het naleven van de bijzondere voorwaarden.
Wijst de vordering van [aangever 1], wonende te [woonplaats], toe tot € 250 (zegge: tweehonderdenvijftig euro) aan immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever 1] € 125 (zegge: honderdvijfentwintig euro) aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door jeugddetentie van 1 dag. De toepassing van die jeugddetentie heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. P.W.G. de Beer en E.A.A. van Kalveen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Gardenier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 januari 2013.