ECLI:NL:RBMNE:2013:BY9645

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 12/2583, SBR 12/2584 en SBR 12/2585
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslagen voor staangeld woonwagenstandplaats en dwangsom wegens niet tijdig beslissen

In deze zaak hebben eisers, wonende te [woonplaats], beroep ingesteld tegen de besluiten van de heffingsambtenaar van de gemeente Vianen, die hen op 5 september 2011 aanslagen voor staangeld voor een woonwagen op respectievelijk [adres 1], [adres 2] en [adres 3] hebben opgelegd. De aanslagen betroffen de periode van 1 januari 2011 tot 1 januari 2012. De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van eisers tegen deze aanslagen op 22 juni 2012 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de beroepen, die zijn behandeld onder de zaaknummers SBR 12/2583, SBR 12/2584 en SBR 12/2585, op 22 januari 2013 gegrond verklaard voor zover zij betrekking hebben op de besluiten van 22 november 2012. De rechtbank heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar ten onrechte heeft gesteld dat hij geen dwangsom verschuldigd is wegens het niet tijdig beslissen op de bezwaren van eisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers op 5 juni 2012 schriftelijk in gebreke hebben gesteld, waardoor de heffingsambtenaar vanaf 19 juni 2012 een dwangsom verschuldigd is. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van een dwangsom van in totaal € 360,- aan eisers en heeft bepaald dat het door eisers betaalde griffierecht van in totaal € 126,- aan hen vergoed dient te worden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: SBR 12/2583, SBR 12/2584 en SBR 12/2585
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 januari 2013 in de zaak tussen
[eiser 1],
[eiser 2],
[eiser 3],
allen wonende te [woonplaats], eisers,
gemachtigde: [gemachtigde],
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Vianen, verweerder,
gemachtigde: [A] en [B], beiden werkzaam bij de gemeente Vianen.
Procesverloop
Bij een drietal beschikkingen van 5 september 2011 heeft verweerder aan [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] een aanslag opgelegd voor het staangeld voor een woonwagen op een woonwagenstandplaats op respectievelijk [adres 1], [adres 2] en [adres 3] te [woonplaats], voor de periode van 1 januari 2011 tot 1 januari 2012. Bij een drietal uitspraken op bezwaar van 22 juni 2012, verzonden 25 juni 2012, heeft verweerder de tegen deze beschikkingen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. De door eisers daartegen ingestelde beroepen worden respectievelijk behandeld onder de zaaknummers SBR 12/2584, SBR 12/2583 en SBR 12/2585.
De beroepen zijn ter zitting van 27 september 2012, gevoegd met de beroepen met de zaaknummers SBR 11/1448, SBR 11/1449, SBR 11/1450 en SBR 11/1925, behandeld. Eisers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
Bij tussenuitspraak van 8 november 2012, verzonden 9 november 2012, heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsommen vast te stellen omdat hij, naar eisers hebben gesteld, niet tijdig heeft beslist op de bezwaren tegen de beschikkingen van 5 september 2011.
Bij een drietal besluiten van 22 november 2012 heeft verweerder aan eisers medegedeeld dat hij geen dwangsom op grond van artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verschuldigd is in verband met het niet tijdig beslissen op door hen gemaakte bezwaren. De reden is dat eisers verweerder niet in gebreke hebben gesteld.
Eisers hebben bij ongedateerde brief, ontvangen 27 november 2012, aangevuld bij brief van 29 november 2012, gereageerd. Eisers hebben als bijlage bij hun reactie onder meer een brief overgelegd van 4 juni 2012, gericht aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vianen.
Bij brief van 4 december 2012 heeft de rechtbank verweerder verzocht te kennen gegeven of hij de ontvangst van de brief van 4 juni van eisers betwist.
Verweerder heeft bij brief van 7 december 2012 op deze brief gereageerd.
De rechtbank heeft bij brief van 11 december 2012 aan partijen medegedeeld dat zij uitspraak zal doen.
Overwegingen
1. Op grond van artikel 4:19, eerste lid, van de Awb heeft het beroep tegen de beschikking op de aanvraag mede betrekking op een beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom, voorzover de belanghebbende deze beschikking betwist.
2. Eisers hebben de besluiten van 22 november 2012 betwist. Dit betekent dat de door hen ingestelde beroepen op grond van artikel 4:19, eerst lid, van de Awb ook op deze besluiten betrekking hebben.
3. Verweerder had, zoals in de tussenuitspraak onder 36 is overwogen, op 29 november 2011 op de bezwaarschriften van eisers moeten beslissen.
4. Op grond van artikel 4:17, eerste lid, eerste volzin, van de Awb verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. Op grond van het tweede lid van dit artikel bedraagt de dwangsom de eerste veertien dagen € 20,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30,- per dag en de overige dagen € 40,- per dag. In het derde lid van dit artikel is bepaald dat de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag is waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. Voor de toepassing van artikel 4:17 van de Awb moet een bezwaarschrift worden gelijk gesteld met een aanvraag.
5. Verweerder heeft gesteld dat hij de brief van eisers van 30 januari 2012 (onderwerp bewaarschriften [adres 2]-[adres 1]-[adres 3]), die de rechtbank in de tussenuitspraak als ingebrekestelling heeft aangemerkt, niet heeft ontvangen. Hij heeft toegelicht dat uit het postregistratiesysteem van de gemeente blijkt dat op 30 januari 2012 slechts één brief van eisers is ontvangen. Dit betreft een brief, eveneens gedateerd 30 januari 2012, met als onderwerp een verzoek tot schadeloosstelling. De brief van 30 januari 2012 met als onderwerp bezwaarschriften [adres 2]-[adres 1]-[adres 3] is niet in de postregistratie ingeboekt en er is dan ook geen registratienummer van bekend. Er is voor deze brief dan ook geen ontvangstbevestiging gestuurd, hetgeen in de gemeente Vianen gebruikelijk is.
6. De gemachtigde van eisers heeft gesteld dat hij de eerste brief van 30 januari 2012, met als onderwerp bezwaarschriften [adres 2]-[adres 1]-[adres 3], op zondag 29 januari 2012 bij de gemeente in de buitenbrievenbus heeft gedaan. Over de tweede brief van 30 januari 2012, met als onderwerp een verzoek tot schadeloosstelling, heeft de gemachtigde van eisers gesteld dat hij deze in de ochtend van maandag 30 januari 2012 heeft opgesteld en diezelfde ochtend aan de gemeente heeft doen toekomen.
7. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat eisers de brief van 30 januari 2012 met als onderwerp bezwaarschriften [adres 2]-[adres 1]-[adres 3] naar verweerder hebben verzonden. Zij overweegt daartoe dat eisers geen enkel bewijs hebben overgelegd dat hun gemachtigde deze brief, zoals hij stelt, op 29 januari 2012 bij de gemeente in de buitenbrievenbus heeft gedaan en bovendien dat verweerder de ontvangst van deze brief ontkent. Het risico voor het ontbreken van een bewijs van verzending komt voor rekening van de verzender, in dit geval eisers. De rechtbank stelt overigens vast dat eisers in de dossiers met de zaaknummers SBR 11/1448, SBR 11/1449, SBR 11/1450 en SBR 11/1925 een door verweerder verzonden ontvangstbevestiging hebben overgelegd van hun brief van 30 januari 2012 met als onderwerp verzoek tot schadeloosstelling. Zij ziet hierin een bevestiging van de juistheid van het betoog van verweerder dat ook het feit dat eisers geen ontvangstbevestiging kunnen overleggen er op duidt dat de brief van 30 januari 2012 met als onderwerp bezwaarschriften [adres 2]-[adres 1]-[adres 3] door verweerder niet is ontvangen.
8. De rechtbank gaat er, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van uit dat verweerder op 30 januari 2012 niet in gebreke is gesteld.
9. De rechtbank stelt verder vast dat eisers op 4 juni 2012 een klacht hebben ingediend vanwege vanwege het overschrijden van de termijn bij het beslissen op de door hen tegen de beschikkingen van 5 september 2011 ingediende bezwaarschriften. Aangezien verweerder de ontvangst van deze brief, ook desgevraagd, niet heeft ontkend, gaat de rechtbank er van uit dat hij deze brief op 5 juni 2012 heeft ontvangen. De rechtbank stelt, onder verwijzing naar de Memorie van Toelichting bij de Wet dwangsom bij niet tijdig beslissen (TK 2004-2005, 29934, nr. 6, p. 12), vast dat door het indienen van een schriftelijke klacht over het niet tijdig beslissen op bezwaar tevens is voldaan aan het vereiste van een schriftelijke ingebrekestelling. Dit betekent dat verweerder op 5 juni 2012 door eisers schriftelijk in gebreke is gesteld.
10. Na deze ingebrekestelling is verweerder op grond van artikel 4:17, derde lid, van de Awb een dwangsom verschuldigd vanaf 19 juni 2012, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de ontvangst ervan. De termijn van de verschuldigde dwangsom loopt derhalve van 19 juni 2012 tot en met 25 juni 2012, de datum waarop verweerder het besluit van 22 juni 2012 overeenkomstig artikel 3:41, eerste lid, van de Awb aan eisers bekend heeft gemaakt. Dit betekent dat verweerder gedurende zes dagen in gebreke is geweest en dat de verschuldigde dwangsom (6 * € 20,- =) € 120,- per ingediend bezwaarschrift bedraagt.
11. In de besluiten van 22 november 2012 heeft verweerder dus een onjuiste toepassing gegeven aan artikel 4:17 van de Awb en ten onrechte gesteld dat hij geen dwangsom verschuldigd is. De beroepen SBR 12/2583, SBR 12/2584 en SBR 12/2585 zijn dan ook, voor zover gericht tegen de besluiten van 22 november 2012, gegrond. De rechtbank ziet aanleiding gebruik te maken van haar bevoegdheid om op grond van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en bepaalt dat verweerder in deze zaken op grond van artikel 4:17 van de Awb in totaal een dwangsom van (3 * 120 =) € 360,- aan eisers verschuldigd is.
12. De rechtbank is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Het griffierecht dient verweerder op grond van artikel 8:74 van de Awb aan eisers te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen SBR 12/2583, SBR 12/2584 en SBR 12/2585 gegrond voor zover zij mede betrekking hebben op de besluiten van 22 november 2012;
- vernietigt de besluiten van 22 november 2012;
- veroordeelt verweerder op grond van artikel 4:17 van de Awb tot betaling van een dwangsom van in totaal
€ 360,- aan eisers;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde besluiten van 22 november 2012;
- bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van in totaal (3 * 42 =) € 126,- aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavicevic, rechter, in aanwezigheid van mr. J.K. van de Poel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.