RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/655920-12 (P)
vonnis van de meervoudige strafkamer van 23 januari 2013
[verdachte],
geboren op [1959] te [woonplaats],
gedetineerd in Den Haag PPC, ‘s-Gravenhage.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 januari 2013. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen verdachte en de raadsman van verdachte, mr. C.A. Jonkers, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 10 juni 2012 te Maarn [slachtoffer ] opzettelijk en met voorbedachte raad heeft gedood, dan wel dat verdachte [slachtoffer ] opzettelijk heeft gedood.
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het impliciet primair ten laste gelegde (moord) heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het – voor de bewezenverklaring van moord vereiste – bestanddeel voorbedachte raad. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat bij verdachte die bewuste avond sprake was van een doorbraak van opgehoopte agressie (een plotselinge gemoedsopwelling) en dat geen sprake was van een tevoren opgezet plan. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst de raadsman naar het psychiatrisch rapport dat over verdachte is opgemaakt, diverse verklaringen van familieleden, buren en collega’s en naar recente jurisprudentie over moord dan wel doodslag. Volgens de raadsman leidt de strengere lijn van de Hoge Raad aangaande de bewezenverklaring van voorbedachte raad er vooral in de lagere rechtspraak toe dat in strafzaken waarin sprake is van partnerdoding niet tot een bewezenverklaring van moord wordt gekomen. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat de bevindingen van de patholoog anatoom ten aanzien van het letsel op de hals van het slachtoffer niet in tegenspraak hoeven te zijn met de verklaringen van verdachte over dat letsel. Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte pas tijdens de uitvoering van het delict gedurende zeer korte tijd de gelegenheid heeft gehad om zich rekenschap te geven van hetgeen waar hij mee bezig was. Naar het oordeel van de raadsman dient verdachte te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde moord en kan alleen een bewezenverklaring van doodslag volgen.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De nacht van 10 juni 2012
Op 10 juni 2012 heeft een onbekende man om 04.20 uur de meldkamer van de politie gebeld omdat hij ‘een moord wil aangeven’. Na zijn aanhouding heeft de man geweigerd om zijn identiteit bekend te maken. Via het telefoonnummer dat is gebruikt om de meldkamer te bellen kan worden vastgesteld dat de man [verdachte] (verder: verdachte) is, wonende op het adres [adres] in [woonplaats]. In de slaapkamer op de bovenverdieping van deze woning is vervolgens het lichaam van [slachtoffer ] (verder: [slachtoffer ]) liggend op haar rechterzij in bed aangetroffen. Het overlijden van [slachtoffer ] is vastgesteld.
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer ] meermalen met een koevoet op het hoofd en de hals heeft geslagen terwijl zij in bed lag. Volgens verdachte sloegen bij hem de stoppen door nadat hij door zijn vrouw was geslagen. Nadien heeft hij met de koevoet onder de douche gestaan waarna hij deze heeft opgeruimd in de schuur van de woning.
Forensisch onderzoek
In de schuur bij de woning aan de [adres] in [woonplaats] is een koevoet (AAEX8018NL) in beslag genomen. Op de koevoet is bloed aangetroffen in de bemonstering met kenmerk AAEX8018NL#01. Het celmateriaal in deze bemonstering heeft een onvolledig DNA-profiel opgeleverd dat van [slachtoffer ] afkomstig kan zijn. In een bemonstering van het uiteinde van het breekijzer (het spoor met kenmerk AAEX8018NL#04) is het DNA-profiel van [slachtoffer ] gevonden met een kans van kleiner dan één op één miljard dat een willekeurig gekozen andere persoon matcht met het DNA-profiel in dit spoor.
De bevindingen van de patholoog anatoom
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer ] zijn letsels aan het hoofd vastgesteld die het gevolg waren van de inwerking van heftig, uitwendig, mechanisch, mogelijk kantig, botsend geweld op het hoofd. Uit onderzoek naar letseldatering is gebleken dat deze letsels enkele uren voor het overlijden zijn ontstaan. Hierbij is het zeer aannemelijk gebleken dat dit geweld heeft geleid tot vermindering of verlies van handelingsbekwaamheid door bewustzijnsverlies, maar van letsels aan de hersenen was geen sprake.
Daarnaast zijn bloeduitstortingen in de oppervlakkige en diepere halsspieren aan de linkerzijde en kleine bloeduitstortingen in de diepere spieren hoog in de hals aan de rechterzijde gezien. Deze bloeduitstortingen in de hals waren het gevolg van de inwerking van uitwendig mechanisch samendrukkend of botsend geweld op de hals. Deze letsels in de hals waren zeer kort voor of tijdens het proces van overlijden ontstaan.
Er was voorts sprake van een verhoogde spiegel van het hormoon thyreoglobuline in het bloed, hetgeen geheel of voor het grootste gedeelte het gevolg is van het op de hals toegepaste geweld. Het neuropathologisch onderzoek van de hersenen heeft zuurstoftekort aangetoond. Dit zuurstoftekort is kort voor het overlijden opgetreden.
Het overlijden van [slachtoffer ] kan zondermeer worden verklaard door samendrukkend geweld op de hals (wurging) al dan niet in combinatie met eerder toegebrachte ernstige letsels aan het hoofd.
De patholoog anatoom heeft ter terechtzitting verklaard dat de letsels aan het hoofd en in de hals in tijd en ontstaanswijze van elkaar verschillen. De patholoog-anatoom heeft hierover verklaard dat de letsels aan het hoofd, gelet op de bevindingen die zijn gedaan tijdens het onderzoek naar letseldatering, minimaal één of enkele uren voor het overlijden zijn ontstaan en zeer waarschijnlijk overleefbaar waren indien behandeling daarvan had plaatsgevonden. De letsels aan de hals zijn enkele minuten voor het overlijden ontstaan. Omdat er geen sprake was van bloeduitstortingen op de hals (huidkneuzingen), maar wel van bloeduitstortingen in de diepere spierlagen van de hals is samendrukkend geweld als oorzaak voor deze letsels in de hals, volgens de patholoog anatoom, waarschijnlijker dan dat er botsend geweld zou zijn toegepast op de hals van [slachtoffer ]. Bij deze bevindingen acht de patholoog anatoom van belang dat de letsels aan de rechterzijde van de hals volstrekt losstaand (de rechtbank begrijpt: geïsoleerd) zijn van de letsels die zijn waargenomen aan de linkerzijde van de hals omdat de letsels in de linkerzijde van de hals ook wel overgingen in bloeduitstortingen die waren ontstaan door letsel aan de kaak. De letsels in de hals passen bij het uitoefenen van samendrukkend geweld op de hals, hetgeen volgens de patholoog anatoom de technische benaming is voor het verrichten van een wurghandeling. De vastgestelde verhoogde waarde van het schildklierhormoon thyreoglobuline past eveneens binnen deze bevindingen.
Het vorenstaande duidt – naar het oordeel van de rechtbank en anders dan verdachte heeft verklaard – op twee afzonderlijke momenten waarop aan [slachtoffer ] letsel is toegebracht, waartussen sprake is van een verschil van minimaal een uur tussen enerzijds het ontstaan van de letsels op het hoofd als gevolg van het slaan met de koevoet op het hoofd en anderzijds het ontstaan van de letsels op de hals als het gevolg van het toepassen van samendrukkend geweld op de hals. Hoewel de slagen met de koevoet fors letsel opleverden, was dit letsel niet dodelijk. Vorenstaande bevindingen van de patholoog anatoom rechtvaardigen – naar het oordeel van de rechtbank – ten slotte de conclusie dat [slachtoffer ] als gevolg van het verrichten van een wurghandeling is overleden.
Voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet – ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad – komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Uit recente arresten van de Hoge Raad volgt voorts dat de vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het voorgenomen besluit weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing vormt dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar dat deze vaststelling er niet aan in de weg hoeft te staan dat aan contra-indicaties een zwaarder gewicht wordt toegekend.
Met betrekking tot de onderhavige zaak overweegt de rechtbank hierover als volgt.
De rechtbank acht niet uitgesloten dat verdachte de slagen met de koevoet in een opwelling heeft toegebracht. Nu echter is komen vast te staan dat deze slagen geen dodelijk letsel hebben veroorzaakt en bovendien een uur tot enkele uren voorafgaand aan het overlijden zijn toegebracht, is de rechtbank van oordeel dat verdachte in de tijdsspanne die is gelegen tussen het toebrengen van de slagen en het toepassen van het geweld op de keel en/of hals van het slachtoffer, welke tijdsspanne ingevolge het rapport van de patholoog anatoom kan worden geraamd op een periode van één tot drie uren, voldoende tijd en gelegenheid had om zich te beraden op het te nemen of genomen besluit om [slachtoffer ] van het leven te beroven. Verdachte heeft er desondanks voor gekozen om [slachtoffer ] te verwurgen. Met betrekking tot dit tweede moment waarop letsel is toegebracht overweegt de rechtbank dat niet is gebleken van contra-indicaties die aan een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad in de weg zouden kunnen staan.
Nu, naar het oordeel van de rechtbank, het beslissende moment ligt in het samendrukken van de hals/ keel van [slachtoffer ], van welk moment vast staat dat dit is gelegen vlak voor het overlijden, terwijl de overige letsels in de uren ervoor zijn toegebracht, is niet relevant op welke tijdstippen de letsels precies zijn toegebracht noch op welk moment verdachte de koevoet ter hand nam, hetgeen evenzeer geldt voor de plek waar verdachte de koevoet heeft gevonden dan wel heeft gehaald.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk en met voorbedachte raad zijn echtgenote om het leven heeft gebracht door haar te wurgen. De rechtbank zal verdachte dan ook voor dit feit (moord) veroordelen.
5. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 10 juni 2012 te Maarn opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer ] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg de keel en/of de hals van die [slachtoffer ] samengedrukt en/of de keel en/of de hals van die [slachtoffer ] samengedrukt gehouden tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer ] is overleden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
6.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert het navolgende strafbare feit op: moord.
6.2. De strafbaarheid van verdachte
In de over verdachte uitgebrachte tripelrapportage Pro Justitia van drs. P.E. Geurkink (forensisch psycholoog) en J.M.J.F. Offermans (psychiater) van 1 oktober 2012 wordt verdachte omschreven als een intelligente, onthechte en gevoelsarme man die lijdt aan alexithymie. Daarnaast is sprake van affectisolatie die, in combinatie met de bij verdachte ook vastgestelde beperkte copingvaardigheden, waarbij vooral vermijding en passiviteit centraal staan, ertoe leidt dat verdachte makkelijk onder druk komt te staan met een ophoping van boosheid en frustraties. Naar het oordeel van de deskundigen zijn er geen aanwijzingen voor psychiatrische problematiek in engere zin. Evenmin is sprake van een persoonlijkheidsstoornis. Wel menen de rapporteurs dat sprake is van (karakter)neurotische problematiek die (onder andere) tot uiting komt in de omgang met emoties en hechting. Dit zou in enige mate hebben bijgedragen aan de uiteindelijke escalatie in de vorm van het ten laste gelegde delict. De doorwerking van deze gebrekkige ontwikkeling in het ten laste gelegde is niet geheel afwezig, maar is ook niet heel groot geweest. Beide deskundigen concluderen en adviseren de rechtbank om verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank maakt de conclusies van voornoemde deskundigen tot de hare en zal verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.
7.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien jaren met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat kan worden volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijk kortere duur dan door de officier van justitie is gevorderd. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat hij, anders dan de officier van justitie, uitgaat van een bewezenverklaring van doodslag in plaats van moord. Verdachte is door het gebeurde niet alleen zijn vrouw, maar ook zijn kinderen kwijtgeraakt. De raadsman heeft daarnaast ook verzocht rekening te houden met het blanco strafblad van verdachte, zijn bereidwillige en coöperatieve houding tijdens het opsporingsonderzoek en het feit dat verdachte door de psychiater en de psycholoog als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar wordt beschouwd.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft op gruwelijke wijze zijn echtgenote om het leven gebracht. Nadat verdachte zijn vrouw zeer ernstig had verwond, heeft hij haar achtergelaten om haar op een later moment te wurgen. Het aanvankelijk toegebrachte hoofdletsel was ernstig, maar had niet tot de dood van [slachtoffer ] hoeven te leiden. Indien behandeling van deze letsels had plaatsgevonden, had van [slachtoffer ] nu nog geleefd. Uit de slachtofferverklaringen van twee van de kinderen van verdachte blijkt van het onverminderd grote verdriet dat de dood van hun moeder teweeg heeft gebracht waarbij de wetenschap dat hun vader deze dood heeft veroorzaakt minstens net zoveel verdriet heeft veroorzaakt. Met name voor de dochter van verdachte en [slachtoffer ] zijn de gevolgen van het gebeurde zeer ingrijpend geweest nu zij vanwege haar minderjarigheid in een pleeggezin is geplaatst. Verdachte heeft ter terechtzitting zijn verontschuldigingen aangeboden aan zijn kinderen. Hier staat echter tegenover dat verdachte naar het oordeel van de rechtbank nog altijd geen volledige openheid van zaken heeft gegeven over hetgeen zich in de nacht van 10 juni 2012 precies in de echtelijke woning heeft afgespeeld.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 augustus 2012 waaruit volgt dat verdachte niet eerder voor het plegen van strafbare feiten is veroordeeld en de (hiervoor reeds besproken) inhoud van de tripelrapportage Pro Justitia van drs. P.E. Geurkink (forensisch psycholoog) en J.M.J.F. Offermans (psychiater).
Naar het oordeel van de rechtbank vormt het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan ook de enige passende reactie op het bewezen verklaarde feit. De rechtbank ziet geen aanleiding om over te gaan tot het opleggen van een andere straf of een vrijheidsstraf van kortere duur. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van de straf die door de officier van justitie is gevorderd.
Hierbij heeft de rechtbank mede acht geslagen op de straffen die in soortgelijke zaken door deze en andere rechtbanken zijn opgelegd.
8. De vordering van de benadeelde partij
8.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 44.285,30 met oplegging van de schadevergoedings¬maatregel. De gevraagde vergoeding van de kosten voor het onderhoud van het woonhuis en de kosten voor de notaris zijn naar de mening van de officier van justitie onvoldoende onderbouwd, terwijl van de verkoop van het huis bovendien nog geen sprake is, zodat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. Alle overige genoemde kosten komen voor vergoeding in aanmerking.
8.2. Het standpunt van de verdediging
Volgens de raadsman is de vordering van de benadeelde partij onvoldoende duidelijk zodat deze zich niet leent voor behandeling binnen het strafproces.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van benadeelde partij [benadeelde] (te weten: de gevraagde vergoeding voor de grafsteen, de kosten voor de begrafenis en de bloemen) geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 14.285,30 (veertienduizend tweehonderd vijfentachtig euro en dertig eurocent) aan materiële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ten aanzien van de gevraagde vergoeding voor gederfde inkomsten, de kosten voor het onderhoud en de verkoop van de woning en de kosten voor de notaris overweegt de rechtbank dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank verklaart de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 289 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op: moord.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van vijftien jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van benadeelde partij [benadeelde] toe tot een bedrag van
€ 14.285,30 (veertienduizend tweehonderd vijfentachtig euro en dertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 juni 2012 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde] € 14.285,30 (veertienduizend tweehonderd vijfentachtig euro en dertig eurocent) aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 106 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalings¬verplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Krol, voorzitter, mrs. N.E.M. Kranenbroek en R.P.G.L.M. Verbunt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.J. Verborg, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 januari 2013.