ECLI:NL:RBMNE:2013:BY8991

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16.600959-11 en 16/600934-09 tul [P]
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging doodslag en mishandeling met geslaagd beroep op noodweer

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 18 januari 2013, stond de verdachte terecht voor poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden geacht het ten laste gelegde feit te hebben begaan. De verdachte werd vrijgesproken van de poging tot doodslag en zware mishandeling, maar werd wel schuldig bevonden aan mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat hij zich verdedigde tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door de aangever, die met een mes op hem afkwam. De rechtbank concludeerde dat de verdediging van de verdachte in redelijke verhouding stond tot de ernst van de aanranding. De rechtbank merkte op dat de verdachte weliswaar een kwalijke rol had gespeeld door onaangekondigd naar de woning van zijn ex-vrouw te gaan, maar dat dit niet voldoende was om hem strafbaar te achten voor de feiten waarvoor hij was aangeklaagd. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd afgewezen, en de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van de feiten die aan de schade ten grondslag lagen. Het vonnis werd uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, A. Heijboer.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummers: 16.600959-11 en 16/600934-09 tul [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 januari 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1969] te [geboorteplaats]
wonende te [adres] te [woonplaats]
raadsvrouw mr. W.J. de Vries-Mulder, advocaat te Driebergen-Rijsenburg
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 4 januari 2013, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. op 29 september 2011 heeft geprobeerd [benadeelde] van het leven te beroven, dan wel zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, dan wel heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door [benadeelde] meermalen met een mes in zijn bil te steken;
2. op 29 september 2011, samen met een ander, [benadeelde] heeft mishandeld.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de subsidiair onder 1 en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan. Voor het primair onder 1 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie om vrijspraak verzocht.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank ten aanzien van feit 1 niet tot een bewezenverklaring kan komen omdat - samengevat - onduidelijk is wat er is gebeurd en door wie [benadeelde] is gestoken.
Met betrekking tot feit 2 heeft de verdediging betoogd dat verdachte met één doel [benadeelde] heeft geslagen en gestompt, namelijk om het mes, dat [benadeelde] in zijn hand had, van [benadeelde] af te pakken.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt van de volgende relevante feiten en omstandigheden.
[benadeelde], aangever, heeft sedert 2007 een relatie met de ex-vrouw van verdachte, [naam]. Zij wonen in [woonplaats] op een galerijflat samen met twee kinderen: [kind 1] en [kind 2]. Verdachte heeft een relatie met [getuige] en elk weekend verblijven zijn kinderen,[kind 1]en [kind 2], bij verdachte en zijn nieuwe partner.
Op 29 september 2011, rond 22:00 uur, brachten verdachte en zijn partner onaangekondigd een bezoek aan de woning van aangever en [naam], om te praten over de kinderen. Direct nadat er was aangebeld en [naam] de deur van de galerijflat had geopend, vond er een handgemeen plaats tussen [naam] en [getuige] dat eindigde in de keuken van de flat. Wat daarna precies is gebeurd is moeilijk te bepalen omdat de verklaringen daarover uiteenlopen.
Vaststaat dat er een confrontatie heeft plaatsgevonden tussen aangever en verdachte.Voorts staat vast dat aangever 4 steekwonden in zijn linkerbil heeft opgelopen, dat hij ernstig bloedverlies heeft geleden en dat als gevolg van één van de steken een zenuw is beschadigd.
Volgens aangever kreeg hij van verdachte een vuistslag, zag hij dat verdachte een groot mes in zijn hand had en voelde hij direct daarop een prik in zijn bil. Aangever voelde toen voor de tweede keer een steek in zijn linker bil, werd met de vuist geslagen en voelde dat hij nog tweemaal werd gestoken in zijn linkerbil.
Verdachte heeft vanaf het begin en consequent en consistent ontkend dat hij aangever heeft gestoken. Verdachte heeft verklaard dat hij geen mes bij zich had, dat hij met zijn dochter [kind 1] op de galerij stond te praten, dat zijn partner naar buiten kwam en hem waarschuwde dat aangever een mes bij zich had, dat hij zag dat aangever in zijn richting liep en dat hij, verdachte, bij het afpakken van het mes van aangever verwondingen aan zijn linkerhand heeft opgelopen en dat hij, verdachte, met zijn rechtervuist aangever heeft geslagen omdat hij wilde dat aangever het mes losliet.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij na de vechtpartij met [naam] weer op de galerij van de flat kwam, dat zij toen aangever via de keuken naar verdachte en haar zag komen lopen en dat zij zag dat aangever een mes in zijn handen had. Getuige heeft verdachte toen gewaarschuwd dat aangever een mes in zijn hand had, getuige zag dat verdachte naar binnen ging en is achter verdachte aan ook naar binnen gegaan. Getuige heeft verklaard dat zij zag dat verdachte met zijn ene hand de hand van aangever vast had, waarin aangever het mes vasthad, en met de andere hand op aangever insloeg. Getuige heeft verklaard dat verdachte niemand heeft gestoken en dat zij niet weet hoe aangever aan zijn steekwonden in zijn bil komt.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de dossierstukken meerdere scenario’s denkbaar zijn voor het antwoord op de vraag wie aangever viermaal in zijn linkerbil heeft gestoken. Dat aangever zichzelf heeft gestoken acht de rechtbank overigens buitengewoon onwaarschijnlijk gelet op de aard en ernst van de verwondingen. Ook de door verdachte ter terechtzitting gedane suggestie dat de vrouw van aangever zou hebben gestoken acht de rechtbank zeer ongeloofwaardig. Zij had geen motief en was ten tijde van het steekincident samen met haar dochter in één van de slaapkamers. Dan blijven er twee personen over, te weten verdachte en diens partner. Deze twee waren immers beiden in de directe omgeving van aangever toen hij werd gestoken. De rechtbank heeft op grond van de dossierstukken en het verhandelde ter terechtzitting niet de overtuiging dat verdachte de betreffende steekwonden heeft toegebracht. Verdachte heeft nadat aangever is gestoken nog een gesprek gevoerd met de buren op de galerij, waarbij hij excuses heeft gemaakt voor de overlast. Verdachte vertoonde daarbij geen haast om weg te komen. Dit zou wel voor de hand hebben gelegen als het verdachte was geweest die had gestoken. Het is zijn partner [getuige] geweest die veel haast had om te vertrekken . De rechtbank is van oordeel dat niet uitgesloten moet worden geacht dat [getuige] de betreffende steekwonden heeft toegebracht met een ander mes, toen verdachte bezig was het mes dat aangever in zijn hand had van hem af te pakken, dit ondanks het feit dat verdachte dit zelf niet heeft gezien.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit 1, primair, subsidiair, meer subsidiair, heeft begaan en zal hem dan ook van dat feit vrijspreken.
Feit 2
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaringen van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 4 januari 2013 en bij de politie op 1 oktober 2011 en 2 oktober 2011;
- de aangifte van [benadeelde].
Voor de ten laste gelegde omstandigheid dat verdachte feit 2 samen met [getuige] heeft gepleegd is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs. Voor dat deel zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2.
op 29 september 2011 te [woonplaats] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde])
meermalen
-tegen zijn gezicht heeft gestompt en
-tegen zijn lichaam heeft gestompt/geslagen,
waardoor voornoemde Mulder letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
5.1.1 De standpunten van de verdediging en van de officier van justitie
De verdediging heeft met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde betoogd dat verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging omdat verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Ter onderbouwing hiervan heeft de verdediging gesteld dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door aangever.
Aangever is met een mes in zijn hand op verdachte af gekomen, waarna verdachte heeft geprobeerd het mes van aangever af te pakken. Daarbij heeft verdachte met zijn linkerhand de arm/hand van aangever gepakt waarin deze het mes vasthield en heeft verdachte met zijn rechterhand aangever geslagen omdat verdachte wilde dat aangever het mes losliet.
De officier van justitie heeft betwist dat sprake is geweest van een noodweersituatie.
5.1.2 Het oordeel van de rechtbank
Door verdachte is een beroep gedaan op noodweer. Daarmee ligt de vraag ter beoordeling of de voorwaarden voor aanvaarding voor het beroep op noodweer zijn vervuld. Daartoe is vereist dat een feit wordt begaan, geboden door een noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte.
Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank samen met zijn partner op 29 september 2011 de confrontatie met aangever en [naam] opgezocht door onaangekondigd omstreeks 22:00 uur naar de woning van aangever en [naam] te komen, terwijl er, zo begrijpt de rechtbank, gedurende enkele jaren al ruzie was tussen beide stellen. De rechtbank acht aannemelijk dat bij die confrontatie aangever met een mes in zijn hand op verdachte is afgekomen. Dit kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of tegen deze aanranding de door verdachte gevoerde verdediging noodzakelijk en geboden was. Daarbij is van belang dat de gevoerde verdediging in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding (de zogenoemde proportionaliteitseis). Aangever heeft verdachte op zijn gezicht en zijn lichaam gestompt en geslagen om aangever te dwingen het mes los te laten. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat het stompen/slaan van verdachte niet in redelijke verhouding stond met de ernst van de aanranding door aangever. Mede gelet op de beperkte ruimte op de flat en in de galerij acht de rechtbank voorts aannemelijk dat verdachte zich niet op andere wijze aan de aanranding kon onttrekken, te meer nu zijn partner zich in zijn directe nabijheid bevond en haar veiligheid ook in het geding was.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat het beroep van verdachte op noodweer slaagt. De rechtbank acht het bewezene niet strafbaar. Verdachte dient terzake daarvan dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank hecht er wel aan op te merken dat verdachte wel een kwalijke rol heeft gespeeld in het gebeuren. Hij is immers samen met zijn partner onuitgenodigd en onaangekondigd naar de woning van zijn ex-vrouw gegaan en heeft zich de toegang tot de woning verschaft, hoewel de verhoudingen tussen partijen zeer gespannen waren. Dat verdachte kwam om een rustig gesprek te voeren acht de rechtbank niet aannemelijk.
6 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 9.355,16 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade voor de feiten 1 en 2.
Verdachte is vrijgesproken respectievelijk ontslagen van alle rechtsvervolging van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
7 Het beslag
7.1 De onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat dit voorwerp betrokken is geweest bij de confrontatie tussen verdachte een aangever.
8 De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft bij vordering van 4 juni 2012, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 5 juni 2012, gevorderd dat de voorwaardelijke straf van de meervoudige kamer van de rechtbank Utrecht die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 2 maart 2010 ten uitvoer zal worden gelegd.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie betoogd dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de vordering niet binnen 3 maanden na het einde van de proeftijd is ingediend.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de vordering van 4 juni 2012 tijdig is ingediend, dat wil zeggen binnen de in artikel 14g, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht genoemde termijn van drie maanden na het verstrijken van de in het onderhavige geval lopende proeftijd. De proeftijd van de bij vonnis van 2 maart 2010 opgelegde voorwaardelijke straf heeft namelijk gelopen van 17 maart 2010 tot en met 16 maart 2012.
Gelet op het vorenstaande kan de officier van justitie dan ook worden ontvangen in haar vordering.
Nu verdachte wordt vrijgesproken respectievelijk ontslagen van alle rechtsvervolging, dient de vordering tot tenuitvoerlegging te worden afgewezen.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1, primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 2 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Ontslag van rechtsvervolging
- verklaart dat het onder 2 bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte voor dit feit van alle rechtsvervolging;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Beslag
- verklaart aan het verkeer onttrokken het volgende voorwerp: een vleesmes
Voorlopige hechtenis
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A.A. van Kalveen, voorzitter, mr. M.A.A.T. Engbers en mr. P.P.C.M. Waarts, rechters, in tegenwoordigheid van A. Heijboer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 januari 2013.