ECLI:NL:RBMNE:2013:BY8980

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C/16/275137 / HA ZA 09-2325
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake wanprestatie en schadevergoeding tussen NEDERLAND B.V. en [gedaagde]

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 januari 2013 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen NEDERLAND B.V. en [gedaagde]. De rechtbank heeft de vorderingen van NEDERLAND B.V. in conventie afgewezen en in reconventie geoordeeld dat [gedaagde] recht heeft op schadevergoeding. De zaak betreft een geschil over wanprestatie, ontbinding van de overeenkomst en schadevergoeding als gevolg van tekortkomingen in de nakoming van de overeenkomst door NEDERLAND B.V. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van [gedaagde] tot terugbetaling van een bedrag van € 114.827,99 zijn afgewezen, omdat deze vordering door verrekening teniet is gegaan. Na verrekening resteert er een bedrag van € 45.822,01 dat in aanmerking komt voor verdere verrekening met de vordering van [gedaagde] tot schadevergoeding. Uiteindelijk heeft de rechtbank NEDERLAND B.V. veroordeeld om aan [gedaagde] een bedrag van € 81.120,16 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 17 oktober 2012. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 14.998,00, en NEDERLAND B.V. als grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De vorderingen van [gedaagde] tot verklaring voor recht dat de overeenkomst buitengerechtelijk is ontbonden en dat NEDERLAND B.V. aansprakelijk is voor alle schade zijn afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank heeft de wettelijke rente toegewezen vanaf de datum van de akte waarin [gedaagde] zijn schade heeft onderbouwd.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling civiel recht
zitting houdend te Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/275137 / HA ZA 09-2325
Vonnis van 30 januari 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser] NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Vianen,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. F.B.A. Verbeek te Nieuwegein,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat: mr. J.J. Bijkerk te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 juli 2012;
- de akte van de zijde van [eiser] van 22 augustus 2012;
- de akte van de zijde van [gedaagde] van 17 oktober 2012;
- de door [gedaagde] nagezonden productie 6.
1.2. Hoewel zij daartoe in de gelegenheid is gesteld, heeft [eiser] niet bij akte gereageerd op de akte van [gedaagde] van 17 oktober 2012. [eiser] heeft vonnis gevraagd.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. De rechtbank verwijst naar en blijft bij hetgeen zij in het tussenvonnis van 25 juli 2012 heeft overwogen.
in conventie
2.2. Zoals in het tussenvonnis van 25 juli 2012 is overwogen, zullen de vorderingen van [eiser] in conventie worden afgewezen.
2.3. [eiser] zal als de in conventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 14.998,00, bestaande uit € 1.185,00 aan griffierecht, € 813,00 aan getuigentaxen en € 13.000,00 (6,5 punt × tarief € 2.000,00) aan salaris advocaat.
in reconventie
2.4. Onder 2.28 van het tussenvonnis van 25 juli 2012 is overwogen dat de vordering van [gedaagde] tot terugbetaling van een bedrag van € 114.827,99 zal worden afgewezen omdat deze vordering door verrekening teniet is gegaan. In het tussenvonnis is ook overwogen dat van de vordering van [eiser] op [gedaagde] ter zake van aangebrachte damwanden, na verrekening een bedrag van € 45.822,01 resteert dat in aanmerking komt voor (verdere) verrekening met de vordering van [gedaagde] tot vergoeding van zijn schade.
Akte [eiser]
2.5. In haar tussenvonnis van 25 juli 2012 heeft de rechtbank [eiser] in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten over de prijs die [eiser] aan [gedaagde] in rekening heeft gebracht voor het aanbrengen van de twee verticale waterremmende lagen tussen de damwanden en de woning. [eiser] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en heeft aangevoerd dat de waarde van de prestatie hoger is dan als onderdeel van het geheel. Omdat een ander, duurder, injecteermiddel is gebruikt bedraagt de waarde, inclusief transport- en opstartkosten, de inzet van een machine, stroom, een compressor, verwarmingsunit, water etcetera, € 7.990,00, zo stelt [eiser].
2.6. Ook is [eiser] de gelegenheid geboden bij akte in te gaan op de hoogte van de door haar aan [gedaagde] in rekening gebrachte prijs voor het aanbrengen van een horizontale waterremmende laag. [eiser] heeft aangevoerd dat [gedaagde] door scherp onderhandelen 75 m2 gratis heeft weten te bedingen. De waarde van de horizontale laag is daarom volgens [eiser] hoger. Inclusief injectiemateriaal, transport- en opstartkosten, voorboren, werkplan, veiligheidsplan, klic-melding, inzet machine, water- en stroomvoorziening, compressor, verwarmingsunit, bemonstering, evenwichtsberekening, begeleiding etcetera, is de waarde € 168.778,68, exclusief btw, aldus [eiser].
2.7. Het verweer van [gedaagde] dat de waarde van de door [eiser] uitgevoerde werkzaamheden op nihil gesteld dient te worden, wordt verworpen. Ten aanzien van de twee verticale waterremmende lagen tussen de damwanden en de woning is reeds overwogen dat niet gesteld of gebleken is dat deze ondeugdelijk zijn geweest. Gelet op het feit dat vast is komen te staan dat de uitgevoerde werkzaamheden niet ondeugdelijk zijn en gelet op het feit dat partijen zijn overeengekomen dat [eiser] deze werkzaamheden diende te verrichten, heeft [gedaagde] onvoldoende feitelijk onderbouwd waarom de werkzaamheden geen nut voor hem hebben gehad. Dit laatste geldt eveneens voor de bezwaren van [gedaagde] ten aanzien van het oordeel dat niet is komen vast te staan dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming ten aanzien van de horizontaal geïnjecteerde laag, te meer omdat [gedaagde] is overgegaan tot de aanleg van de tunnel op deze horizontaal geïnjecteerde laag. Dit alles brengt mee dat geen sprake is van een eindbeslissing die berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Het kennelijke verzoek van [gedaagde] om op deze eindbeslissingen terug te komen wordt dan ook (wederom) afgewezen.
2.8. [gedaagde] wordt wel gevolgd in zijn verweer dat geen hogere waarde kan worden toegekend aan de door [eiser] uitgevoerde werkzaamheden dan de prijzen die partijen zijn overeengekomen. De eventuele juistheid van de stelling van [eiser], dat zij voor de twee verticale kolommen een duurder injecteermiddel heeft gebruikt – welke stelling door [eiser] niet is onderbouwd en door [gedaagde] is betwist – maakt dit oordeel niet anders. Derhalve zal de rechtbank, net als [gedaagde], uitgaan van de prijzen die staan vermeld op het calculatieblad dat als productie 34 door [eiser] is overgelegd en zoals partijen die zijn overeengekomen.
2.9. Partijen gaan er beiden van uit dat het oppervlak van de twee verticale waterremmende kolommen 14 m2 bedraagt, zodat dit daarmee vaststaat. De prijs per vierkante meter, inclusief kosten voor materiaal en het injecteren, bedraagt € 162,50, exclusief btw, zo blijkt uit het calculatieblad. Nu [eiser] geen aanwijzingen heeft gegeven dat de prijs per vierkante meter op andere wijze dient te worden vastgesteld zal de rechtbank, in navolging van [gedaagde], uitgaan van de genoemde prijs van € 162,50 per vierkante meter. Dit brengt mee dat [gedaagde] aan [eiser] een waarde van € 2.275,00 (14 m2 x € 162,50) dient te vergoeden ter zake van de twee verticale waterremmende kolommen.
2.10. Door [gedaagde] is niet onderbouwd hoe hij ten aanzien van de horizontale waterremmende laag het door hem genoemde aantal vierkante meters van 735,4 heeft berekend. Het calculatieblad vermeldt met betrekking tot die laag in de bodem van de tunnel en oranjerie immers een oppervlakte van in totaal 735,7 m2 (zijnde 361,2 m2 plus 374,5 m2). Dit totaaloppervlak zal daarom worden gebruikt bij het vaststellen van de vergoeding. Zoals hiervoor is overwogen zal worden uitgegaan van een prijs van € 162,50 per vierkante meter, zodat [gedaagde] op dit punt aan [eiser] een waarde dient te vergoeden van € 119.551,25, exclusief btw.
2.11. Hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de waardevergoedingen en hetgeen is overwogen onder 2.28 in het tussenvonnis van 25 juli 2012 brengt mee dat [eiser], in het geval aan [gedaagde] enige schadevergoeding zal worden toegewezen, een bedrag van in totaal € 167.599,51 (€ 2.275,00 plus € 119.502,50 plus € 45.822,01) mag verrekenen.
Akte [gedaagde]
2.12. [gedaagde] heeft in zijn akte aangevoerd dat hij schade heeft geleden voor een bedrag van € 248.719,67, inclusief btw, door de tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door [eiser]. Deze schade bestaat uit verschillende posten: extra werkzaamheden bestaande uit grondwerk en bemaling (€ 110.480,46, inclusief btw), extra injectiewerkzaamheden in de tunnel ten behoeve van herstel na lekkages (€ 103.220,70, inclusief btw), het opnieuw berekenen, controleren en beoordelen van de kwaliteit en veiligheid van het verrichte werk (€ 22.225,63, inclusief btw) en extra uitvoerderwerkzaamheden teneinde het project in goede banen te leiden (€ 12.792,88, inclusief btw). De hoogte van de gestelde schade, die door [gedaagde] met facturen van leveranciers is onderbouwd, is door [eiser] niet weersproken en is daarmee vast komen te staan. Hetgeen hiervoor is overwogen onder 2.11 brengt mee dat de vorderingen van [eiser] en [gedaagde] over en weer tot het gezamenlijk beloop van € 167.599,51 teniet gaan door verrekening. Dit leidt tot het resultaat dat [eiser] aan [gedaagde] nog dient te vergoeden een bedrag van € 81.120,16. Dit bedrag zal worden toegewezen.
Waardevermindering pand
2.13. De vordering van [gedaagde] tot vergoeding van zijn schade, bestaande uit de waardevermindering van het pand ter hoogte van de kosten van herstel, zal worden afgewezen.
2.14. Voor zover [gedaagde] bedoelt te stellen dat die schade het gevolg is van de werkzaamheden van [eiser] door aan te voeren dat het instromen van grondwater in de bouwput via de damwanden, de twee verticale kolommen en/of de horizontale waterremmende laag, van invloed is geweest op de dekking van het beton en dit de kans op onregelmatige zettingen, lekkages en scheurvorming vergroot, wordt het volgende overwogen. In deze procedure is vast komen te staan dat [eiser] niet tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst tussen partijen waar het betreft het aanbrengen van damwanden, van twee verticale waterremmende lagen tussen de damwanden en de woning en van een horizontale waterremmende laag. Daarmee is onvoldoende aannemelijk geworden dat een eventuele waardevermindering van het pand een gevolg is van die werkzaamheden.
2.15. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de waarde van het pand evenmin is verminderd als gevolg van de ondeugdelijke verticale waterremmende laag onder de woning. In het tussenvonnis van 14 juli 2010 is onder 4.17 overwogen dat [gedaagde] niet heeft weersproken dat de bouwput kennelijk droog (genoeg) was om de tunnelvloer te storten en de rest van de tunnel tot stand te brengen en met aarde te bedekken. Verder is overwogen dat [gedaagde] niet heeft gesteld en ook anderszins niet is gebleken dat [gedaagde] naast het bemalen en storten van extra beton, extra maatregelen heeft getroffen om de bouwput droog te krijgen. Dit brengt mee dat – ook indien zou komen vast te staan dat de bouwput onvoldoende droog zou zijn geweest na het storten van extra beton – het op de weg van [gedaagde] lag om voldoende feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit volgt dat, waar hij zelf verantwoordelijk was voor het storten van het beton en de verdere uitvoering van het werk, gebreken die kennelijk in de tunnelvloer (zijn) ontstaan, toch het gevolg zijn van de werkzaamheden van [eiser]. Dit heeft hij nagelaten. Het aanbod van [gedaagde] om alsnog bewijs aan te dragen van de juistheid van zijn stellingen, al dan niet door middel van een deskundigenbericht, zal worden gepasseerd nu aan het leveren van bewijs eerst wordt toegekomen indien stellingen voldoende zijn onderbouwd, hetgeen [gedaagde] niet heeft gedaan. Dit leidt alles leidt tot de slotsom dat de gevorderde veroordeling tot betaling van schadevergoeding ter zake van de waardevermindering zal worden afgewezen.
Verklaringen voor recht – overeenkomst ontbonden en [eiser] aansprakelijk voor schade
2.16. Hetgeen in dit vonnis en in de tussenvonnissen van 14 juli 2010 en 25 juli 2012 is overwogen leidt tot het oordeel dat de gevorderde verklaringen voor recht niet zullen worden uitgesproken. De vordering van [gedaagde] tot vergoeding van schade zal gedeeltelijk worden toegewezen. Hetgeen [gedaagde] meer of anders heeft gevorderd is onvoldoende onderbouwd en ook voor het overige is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagde] meer schade heeft geleden dan aan vergoeding in deze procedure zal worden toegewezen. Voorts heeft [gedaagde] onvoldoende bijzondere omstandigheden aangevoerd om zijn belang te onderbouwen bij de gevorderde verklaringen voor recht naast de veroordeling tot schadevergoeding. Dit leidt er op dit punt toe dat [gedaagde] niet kan worden ontvangen in zijn vorderingen.
Wettelijke rente
2.17. De wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de gevorderde onderdelen van de schadevergoeding kan worden toegewezen vanaf de datum van het intreden van de schade. Deze datum kan niet, zoals [gedaagde] heeft aangevoerd, gelijkgesteld worden met de datum van de ontbinding van de overeenkomst tussen partijen. [gedaagde] heeft niet gesteld op welke data hij de afzonderlijke aan hem in rekening gebrachte kosten heeft voldaan. Evenmin heeft hij onderbouwd op welke data hij gehouden was tot betaling aan zijn leveranciers. Ook voor het overige is niet gesteld op welke datum [eiser] met vergoeding van schade in verzuim is komen te verkeren. Daarom zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 17 oktober 2012, de datum van de akte waarin [gedaagde] haar schade heeft onderbouwd. [eiser] is in ieder geval vanaf die datum in verzuim komen te verkeren.
2.18. [eiser] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] op basis van het toegewezen bedrag op € 1.776,25 (2,5 punten × factor 0,5 × tarief € 1.421,00).
3. De beslissing
De rechtbank
in conventie
3.1. wijst de vorderingen af,
3.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 14.998,00,
3.3. verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
3.4. veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 81.120,16 (éénentachtig duizendéénhonderdtwintig euro en zestien eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 17 oktober 2012 tot de dag van volledige betaling,
3.5. verklaart [gedaagde] niet-ontvankelijk in zijn vordering te verklaren voor recht dat de tussen partijen gesloten overeenkomst buitengerechtelijk is ontbonden,
3.6. verklaart [gedaagde] niet-ontvankelijk in zijn vordering te verklaren voor recht dat [eiser] aansprakelijk is voor alle schade die [gedaagde] heeft geleden en nog zal lijden tengevolge van het handelen en de tekortkomingen van [eiser],
3.7. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.776,25,
3.8. verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.9. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2013.?