ECLI:NL:RBMNE:2013:8000

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 november 2013
Publicatiedatum
12 januari 2015
Zaaknummer
16-661764-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal door twee of meer verenigde personen met braak

Op 19 november 2013 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 1 augustus 2013 samen met een mededader een woninginbraak heeft gepleegd in Amersfoort. De verdachte, geboren in 1992 in Syrië, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.P. van der Graaf. Tijdens de zitting op 12 november 2013 heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de verdediging. De tenlastelegging, die als bijlage aan het vonnis is gehecht, betrof diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de toegang tot de woning werd verkregen door middel van braak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde diefstal had gepleegd, terwijl de verdediging zich refereerde aan het oordeel van de rechtbank, maar betwistte dat er voldoende bewijs was voor het bestanddeel braak. De rechtbank heeft de verklaringen van de verbalisanten en de verdachte gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte inderdaad betrokken was bij de inbraak.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich de toegang tot de woning had verschaft door een ruit te vernielen en dat hij samen met een mededader de inbraak had gepleegd. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte, dat hij pas na de inbraak ter plaatse was gekomen, onaannemelijk. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd schuldig had gemaakt aan een nieuw strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661764-13
Vonnis van de meervoudige kamer van 19 november 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1992] te [geboorteplaats] (Syrië)
wonende aan de [adres], [woonplaats]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2013. Verdachte is verschenen met zijn raadsman mr. R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 1 augustus 2013 in vereniging een woninginbraak heeft gepleegd.

3.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gekwalificeerde diefstal in vereniging heeft begaan en baseert zich daarbij op zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de ten laste gelegde diefstal gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, gelet op de bekennende verklaring van verdachte op dit punt. Met betrekking tot het bestanddeel braak heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken, nu hiervoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. De verdediging heeft dit onderbouwd door te verwijzen naar de verklaring van verdachte dat hij pas nadat er reeds was ingebroken op de plaats van het delict is gearriveerd en dat de braak derhalve door iemand anders is gepleegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bewijsmiddelen
Verbalisant [verbalisant 1] kreeg op 1 augustus 2013 om 3.50 uur de melding om te gaan naar de [adres] te [plaats] alwaar een melder breekgeluiden heeft gehoord. Daar aangekomen, sprak de verbalisant met de melder en hoorde verbalisant glasgerinkel.
De verbalisant zag vervolgens een vrouw op een balkon zitten en de verbalisant hoorde van deze getuige dat zij twee personen een achtertuin aan de [adres] had zien ingaan. Vervolgens zag de verbalisant dat aan de achterzijde van [adres] een ruit van de achterdeur verbroken was en hoorde hij geluid uit de woning komen dat leek op het geluid van voetstappen. De verbalisant ging de woning binnen samen met twee collega’s binnen en ziet verdachte van de vlizotrap naar beneden lopen naar de eerste verdieping. [1]
Verbalisant [verbalisant 2] zag dat verdachte bij de insluitingsfouillering een zwarte handschoen droeg en een blauwe muts in zijn jas had. [2]
Aangeefster is op 30 juli 2013 op vakantie gegaan nadat zij alle deuren en ramen had afgesloten. Op donderdag 1 augustus 2013 werd aangeefster door de politie gebeld dat er was ingebroken in haar woning. De weggenomen goederen zijn drukknopen, munten en horloges. [3]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij, samen met zijn mededader, vanuit de tuin de woning (waar reeds ingebroken was) is binnengegaan door het gat in het raam en dat hij toen hij de politie hoorde, van de zolder naar beneden is gelopen en daar werd aangehouden. [4]
4.3.2
Bewijsoverweging
De rechtbank komt, gelet op de bovenstaande bewijsmiddelen, tot het oordeel dat verdachte de ten laste gelegde woninginbraak in vereniging heeft gepleegd. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders zijn dan dat verdachte een van de daders is geweest die de inbraak heeft gepleegd. De verklaring die verdachte heeft afgelegd, dat hij glasgerinkel hoorde en dat er reeds was ingebroken op het moment dat hij bij de woning van aangeefster arriveerde, acht de rechtbank onaannemelijk. De rechtbank baseert dat oordeel op de verklaringen van de verbalisanten, waaruit blijkt van het korte tijdsverloop tussen de melding, het glasgerinkel dat verbalisant [verbalisant 1] hoort en het aantreffen van verdachte en zijn mededader, waarbij zij op dat moment al in het bezit waren van de weggenomen goederen en verdachte van de zolder naar beneden gelopen kwam en een handschoen bij zich had.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat
hij op 1 augustus 2013 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen een zakje met munten en horloges en een of meer goederen van zijn gading, toebehorende aan [benadeelde], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak, te weten door een ruit van voornoemde woning te vernielen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van het voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat er sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De verdediging heeft daartoe betoogd dat er verdachte ondanks dat hij afstandsverklaring had getekend, tegen zijn zin naar de voorgeleiding is gebracht en daar hardhandig is aangepakt en dat hiermee de rechten van verdachte zijn geschonden. De raadsman heeft verzocht vanwege dit vormverzuim strafvermindering toe te passen.
De raadsman heeft daarnaast gesteld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd gelijk aan het voorarrest. Hij zoekt hierbij aansluiting bij het voorarrest van en de eis van de officier tegen de medeverdachte. Voorts vraagt hij rekening te houden met de lange tijd die zijn cliënt in een isoleercel heeft moeten doorbrengen. Ten slotte wijst hij op het strafblad van zijn cliënt waarop een soortgelijk delict niet staat.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal eerst ingaan op het door de verdediging gevoerde verweer en overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft het recht om een afstand te doen van zijn aanwezigheidsrecht, in dit geval ten aanzien van zijn voorgeleiding bij de rechter-commissaris. Nu verdachte een afstandsverklaring had getekend, zijn raadsman had gemachtigd en uit het dossier niet blijkt dat de rechter-commissaris had besloten dat hij desondanks de aanwezigheid van verdachte had bevolen, had verdachte niet mogen worden opgehaald. Nu dat toch is gebeurd, is er sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om strafvermindering toe te passen in verband met het geconstateerde vormverzuim. De rechtbank is van oordeel dat verdachte geen nadeel heeft ondervonden van het vormverzuim en dat de ernst van het vormverzuim evenmin aanleiding geeft tot strafvermindering. De rechtbank volstaat dan ook met constatering van het vormverzuim.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft samen met een mededader ingebroken in een woning en daarbij spullen weggenomen. Verdachte heeft kennelijk geen oog gehad voor het leed dat hij daarmee bij anderen kan aanrichten en heeft alleen gedacht aan zijn eigen financiële gewin. Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Het is voor hen vaak bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat een vreemde in hun woning is geweest en hun persoonlijke bezittingen heeft doorzocht.
Wat de persoon van de verdachte betreft, heeft de rechtbank rekening gehouden met:
  • een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 oktober 2013, waaruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een vermogensdelict;
  • een rapport van Reclassering Nederland van 28 oktober 2013, waarin wordt geadviseerd om een psychologisch onderzoek naar verdachte te laten verrichten.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een (gedeeltelijk) onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plek is. De rechtbank zal aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van 3 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Gelet op de tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis zat, is deze reeds bij (separate) beschikking van 19 november 2013 opgeheven. Daarnaast zal de rechtbank 2 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met een proeftijd van twee jaren. Met deze voorwaardelijke straf wordt mede beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

8.De tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tenuitvoerlegging moet worden toegewezen. De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging.
Aan verdachte is bij vonnis van deze rechtbank van 29 oktober 2012 een voorwaardelijke geldboete van € 130,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 2 dagen, met een proeftijd van twee jaar opgelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de vordering af te wijzen, dan wel de proeftijd te verlengen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14g, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
5 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
2 maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van 29 oktober 2012 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/036620-12 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een geldboete van € 130,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 2 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Haeck, voorzitter, mrs. P.W.G. de Beer en R.S.B. Kool, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Meulen, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 november 2013.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 01 augustus 2013 te Amersfoort, althans in het arrondissement
Midden-Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen aan de
[adres]) heeft weggenomen een zakje met munten en/of een of meer
horloge(s) en/of een of meer goed(eren) van zijn/hun gading, in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] en/of een of meer tot op
heden onbekend gebleven perso(o)n(en), in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des
misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder
zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of
inklimming, te weten door een ruit van voornoemde woning te vernielen;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 7/8 van het proces-verbaal dossiernummer PL0940 2013172146, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 67 (met daarachter de ongenummerde aangifte).
2.Proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 14 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
3.Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde], ongenummerd opgenomen achter pagina 67 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
4.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 12 november 2013.