ECLI:NL:RBMNE:2013:7852

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2013
Publicatiedatum
1 mei 2014
Zaaknummer
16-652913-13 tul voorw PIJ
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting voorwaardelijke PIJ maatregel naar onvoorwaardelijke PIJ maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 december 2013 uitspraak gedaan in een vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel die eerder was opgelegd aan de veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 1996 en thans gedetineerd in de Justitiële Jeugd Inrichting De Heuvelrug, had een jeugddetentie van 128 dagen opgelegd gekregen, met bijzondere voorwaarden waaronder opname in een instelling voor jeugdigen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en de voorwaardelijke PIJ-maatregel omgezet in een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.

De rechtbank heeft in haar overwegingen gekeken naar de rapportages van Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming, die aangaven dat de veroordeelde zich niet aan de opgelegde voorwaarden had gehouden. Ondanks eerdere behandelingen en plaatsingen, die voortijdig waren beëindigd, bleek de veroordeelde niet in staat om zich aan de regels te houden. De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde een hoog recidiverisico vertoonde en dat een opname in een inrichting voor jeugdigen noodzakelijk was voor zijn behandeling en de veiligheid van de maatschappij.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, ondanks zijn begrip voor de situatie, niet in staat was om zijn gedrag te verbeteren. De beslissing om de voorwaardelijke PIJ-maatregel om te zetten in een onvoorwaardelijke maatregel werd genomen in het belang van de veroordeelde en de maatschappij. De rechtbank heeft daarbij ook rekening gehouden met de adviezen van de betrokken instanties en de ervaringen van de instelling waar de veroordeelde eerder was geplaatst. De beslissing is genomen op basis van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de rechtbank de noodzaak van een onvoorwaardelijke maatregel onderstreepte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/652913-13
Beslissing van de rechtbank Midden-Nederland, meervoudige kamer voor strafzaken, naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie in dit arrondissement d.d. 17 oktober 2013, strekkende tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, die is opgelegd bij het onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank van 3 september 2013, in de zaak tegen de veroordeelde:

[veroordeelde]

geboren op [1996] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
thans gedetineerd in de Justitiële Jeugd Inrichting De Heuvelrug, locatie Eikenstein te Zeist
De rechtbank heeft acht geslagen op de zich in het dossier van de veroordeelde bevindende stukken, waaronder:
- het vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland d.d. 3 september 2013;
- de mededeling voorwaardelijke veroordeling d.d. 7 oktober 2013;
- het advies tenuitvoerlegging van Bureau Jeugdzorg Utrecht d.d. 14 oktober 2013, opgemaakt door P. van Kempen, reclasseringswerker;
- de vordering van de officier van justitie d.d. 17 oktober 2013;
- de beslissing van de rechter-commissaris d.d. 5 december 2013, inhoudende de toewijzing van de vordering tot voorlopige tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling;
- de overige stukken.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 20 december 2013, waarbij zijn gehoord:
- de officier van justitie,
- de veroordeelde,
- raadsvrouw van veroordeelde, mr. H.S.K. Jap a Joe, advocaat te Utrecht,
- C.P. van den Ende, Bureau Jeugdzorg,
- C.N. van Steenderen, Raad voor de Kinderbescherming,
- de moeder van veroordeelde.

OVERWEGINGEN

Aan veroordeelde is bij voormeld vonnis een jeugddetentie opgelegd voor de duur van 128 dagen, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en is de voorwaardelijke plaatsing van veroordeelde in een inrichting voor jeugdigen bevolen met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarden:
* dat veroordeelde mee zal werken aan een opname in Groot Emaus, locatie Borculo, of een soortgelijke instelling, en daar zal verblijven en zich daar zal laten behandelen zolang die instelling en/of Bureau Jeugdzorg dat noodzakelijk en wenselijk achten binnen de proeftijd. Veroordeelde zal zich houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar en/of Bureau Jeugdzorg worden gegeven;
* dat veroordeelde, aansluitend aan zijn opname in Groot Emaus, of een soortgelijke instelling, mee zal werken aan het hem betreffende nazorgtraject en zich zal houden aan de aanwijzingen die hem door of namens de instelling en/of Bureau Jeugdzorg in het kader van dat nazorgtraject worden gegeven;
* dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die in het kader van de maatregel Hulp en Steun worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg;
Op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht zijn voornoemde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar verklaard.
C.P. van den Ende heeft ter zitting het advies van Bureau Jeugdzorg toegelicht.
De jeugdreclasseerder heeft alles op alles moeten zetten om een voor [veroordeelde] geschikte plaats voor behandeling te vinden, nl Groot Emaus. Veel andere instellingen hebben [veroordeelde] – al dan niet na intake - steeds geweigerd. Groot Emaus was daarom een laatste kans voor [veroordeelde].
Vanaf de eerste dag van zijn plaatsing in Groot Emaus was echter te zien dat [veroordeelde] meteen een leiderspositie innam in de groep en zich moeizaam liet corrigeren, waarbij er op vele momenten een grote dreiging naar zowel groepsgenoten als de groepsleiding uitging. Vanuit de groep kwamen duidelijke signalen dat anderen zich in het bijzijn van [veroordeelde] onveilig voelden en dat jongeren uit de groep zich door [veroordeelde] negatief lieten beïnvloeden. Sinds de komst van [veroordeelde] laat de groep meer gedragsproblemen zien en vormt de groep op momenten een blok tegenover de groepsleiding. Op 7/8 september 2013 was er een situatie waarbij [veroordeelde] dermate dreigend en agressief was, dat zowel jongeren als de groepsleiding dit als zeer onveilig hebben ervaren. Na een officiële waarschuwing en het maken van duidelijke afspraken liet [veroordeelde] zich, hoofdzakelijk ten gevolge van intensieve begeleiding en benadering, wat beter corrigeren. Vanuit zichzelf is [veroordeelde] nauwelijks in staat beter zijn best te doen. Desondanks hebben zich meerdere incidenten voorgedaan en vertoonde [veroordeelde], zodra hij even uit het zicht van de groepsleiding was, weer gedragsproblematiek. Op 5 oktober 2013 is [veroordeelde] niet teruggekeerd van verlof
Groot Emaus heeft aangegeven dat men [veroordeelde], gelet op zijn (gedrags)problematiek en gedrag, niet kan bieden wat hij nodig heeft en dat een terugplaatsing van [veroordeelde] in Groot Emaus niet mogelijk is.
Het recidiverisico wordt op dit moment ingeschat als hoog.
Bureau Jeugdzorg adviseert, nu er geen alternatieven meer voor begeleiding en behandeling van [veroordeelde] zijn, de voorwaardelijke PIJ maatregel om te zetten in een onvoorwaardelijke PIJ maatregel.
C.N. van Steenderen heeft zich, namens de Raad voor de Kinderbescherming, aangesloten bij hetgeen door C.P. van den Ende namens Bureau Jeugdzorg naar voren is gebracht, alsmede bij het uitgebrachte advies.
De officier heeft ter zitting zijn vordering gehandhaafd.
De verdediging heeft aangevoerd dat het rapport en de terugmelding van Bureau Jeugdzorg vrij summier zijn Men spreekt van incidenten, echter voorbeelden en/of een concrete onderbouwing daarvan ontbreekt. Naar het oordeel van de verdediging is er slechts sprake van een drietal incidenten. [veroordeelde] heeft daarover ter zitting zijn visie gegeven, namelijk dat de instelling zelf ook fouten heeft gemaakt en niet helemaal eerlijk is geweest. Gelet op hetgeen op het spel staat was een nadere onderbouwing op zijn plaats. Voormelde rapportage is onvoldoende concreet, derhalve dient de vordering van de officier van justitie afgewezen te worden. [veroordeelde] begrijpt nu dat hij anders had moeten handelen en wil graag een nieuwe kans. Deze zal hij grijpen omdat er voor hem veel op het spel staat nu zijn vriendin binnenkort gaat bevallen.
De rechtbank acht zich, gelet op voornoemd rapport en het verhandelde ter zitting, voldoende voorgelicht.
De rechtbank overweegt dat [veroordeelde] zich niet aan de hem opgelegde bijzondere voorwaarden heeft gehouden. Eerdere behandeling, plaatsing en begeleiding van [veroordeelde] zijn door zijn toedoen voortijdig afgebroken en/of beëindigd zonder dat deze tot voldoende resultaat hebben geleid. Een plaatsing in Groot Emaus was de laatste kans voor [veroordeelde], zoals de rechtbank ook al in haar vonnis van 3 september 2013 had overwogen . Hoewel [veroordeelde] hiervan goed doordrongen was, is gebleken dat hij zich niet wil en/of kan houden aan de hem opgelegde behandeling en opname.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat, gelet op het verhandelde ter terechtzitting en de persoon van [veroordeelde], opname van [veroordeelde] in een inrichting voor jeugdigen de enige optie is om voldoende (behandel)resultaten te behalen en het recidiverisico tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen. Behandeling van [veroordeelde] is in het belang van [veroordeelde] en de veiligheid van de maatschappij.
De rechtbank zal derhalve de voorwaardelijke PIJ maatregel omzetten in een onvoorwaardelijke PIJ maatregel. De maatregel wordt opgelegd voor een strafbaar feit dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De rechtbank gaat ervan uit dat – mede gelet op de adviezen die de rechtbank heeft ontvangen bij de strafzaak en gelet op de ervaringen van Groot Emaus – nog goed zal worden bezien waar [veroordeelde] het best geplaatst kan worden om een voor hem geschikte behandeling te ondergaan.
De rechtbank heeft geconstateerd dat in voormelde beslissing van de rechter-commissaris is vermeld dat voornoemde beslissing is genomen op grond van – onder andere - artikel 14fa. De rechtbank overweegt dat op voormelde beslissing artikel 77cca van toepassing is. Nu de vermelding van artikel 14fa een kennelijke verschrijving betreft en veroordeelde hierdoor niet in zijn belangen is geschaad, zal de rechtbank hieraan geen gevolgen verbinden.

DE BESLISSING

De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie toe en gelast dat voorwaardelijke plaatsing van veroordeelde in een inrichting voor jeugdigen, die bij voormeld vonnis is opgelegd, ten uitvoer zal worden gelegd.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. P.K. van Riemsdijk en mr. P.W.G. de Beer, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier G. van Engelenburg en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 december 2013.
Mr. P.K. van Riemsdijk is niet in de gelegenheid deze beslissing mee te ondertekenen.