ECLI:NL:RBMNE:2013:7839

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 december 2013
Publicatiedatum
17 april 2014
Zaaknummer
AWB-13_790
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak na tussenuitspraak inzake aanvraag ontheffing Drank- en Horecawet door Stichting Lieve Vrouweplein

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Lieve Vrouweplein en de burgemeester van Amersfoort. De Stichting had een aanvraag ingediend voor een ontheffing op grond van artikel 35 van de Drank- en Horecawet (DHW), welke door de burgemeester was afgewezen. De rechtbank heeft eerder een tussenuitspraak gedaan op 19 september 2013, waarin werd vastgesteld dat het bestreden besluit onvoldoende was gemotiveerd. De burgemeester kreeg de kans om het gebrek in de motivering te herstellen. In de aanvullende motivering stelde de burgemeester dat de belangen van de Stichting niet opwogen tegen de noodzaak om de openbare orde en veiligheid te waarborgen tijdens evenementen.

De rechtbank oordeelde dat de burgemeester in zijn aanvullende motivering voldoende had aangetoond dat de belangen van de Stichting niet zwaarder wogen dan de belangen van de openbare orde. De rechtbank concludeerde dat de burgemeester de aanvraag om ontheffing terecht had afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep van de Stichting gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van dat besluit in stand. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van de Stichting, die in totaal € 1.180,- bedroegen, en het griffierecht van € 310,- diende te worden vergoed.

De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 13/790

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 december 2013 in de zaak tussen

de Stichting Lieve Vrouweplein, te Amersfoort, eiseres
(gemachtigde: mr. T.E.P.A. Lam),
en
de burgemeester van Amersfoort, verweerder
(gemachtigden: mr. E.J. van Eijk en mr. M.S. Zweris).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een ontheffing op grond van artikel 35 van de Drank- en Horecawet (DHW) afgewezen.
Bij besluit van 21 december 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2013. Namens eiseres zijn verschenen mevrouw [A] en mevrouw [B], bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Bij tussenuitspraak van 19 september 2013 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending daarvan het in het bestreden besluit vastgestelde gebrek te herstellen.
Bij brief van 14 oktober 2013 heeft verweerder het bestreden besluit nader gemotiveerd.
Eiseres heeft daarop bij brief van 11 november 2013 gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1.
Deze uitspraak volgt op de tussenuitspraak. De rechtbank neemt over en blijft bij al wat zij in deze tussenuitspraak heeft overwogen en beslist. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat uit het bestreden besluit en het ter zitting door verweerder ingenomen standpunt onvoldoende is gebleken dat hij de belangen van eiseres bij zijn beoordeling heeft meegewogen en dat hij heeft beoordeeld of het vasthouden aan zijn vaste gedragslijn voor eiseres wegens de door haar aangevoerde omstandigheden tot een onevenredig nadeel leidt in verhouding tot de met de vaste gedragslijn te dienen doelen. Zo is niet gebleken dat de bijzondere omstandigheid dat op het Lieve Vrouweplein te Amersfoort twee verschillende horecaondernemersstichtingen bestaan, een rol in de besluitvorming heeft gespeeld. Verweerder heeft bij zijn beoordeling van de ontheffing niet kenbaar de omstandigheid meegewogen dat eiseres in het geheel niet betrokken is (geweest) bij de exploitatie van drank of etenswaar tijdens het evenement. Het bestreden besluit ontbeerde om voormelde redenen een deugdelijke motivering. Verweerder is in de gelegenheid gesteld dit motiveringsgebrek te herstellen.
2.
De rechtbank stelt voorop dat het beroep van eiseres vanwege het geconstateerde motiveringsgebrek gegrond is en dat het bestreden besluit al om die reden dient te worden vernietigd. Ter beoordeling van de rechtbank ligt nu voor of verweerder het vastgestelde gebrek heeft hersteld en zo ja, of de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand kunnen blijven. In dat kader overweegt de rechtbank als volgt.
3.
Verweerder heeft zich in zijn aanvullende motivering op het standpunt gesteld dat de door eiseres aangevoerde belangen niet opwegen tegen het met de gedragslijn te beschermen belang, te weten de openbare orde en veiligheid. Over het door eiseres aangevoerde belang dat zij niet betrokken is (geweest) bij de exploitatie van drank- of etenswaar tijdens het evenement heeft verweerder onder verwijzing naar overweging 2.5 in de uitspraak van de ABRvS van 7 november 2001 (zaaknr. 200005117/1, www.raadvanstate.nl) gesteld dat dit geen rol kan spelen bij de te verrichten belangenafweging. Het feit dat op het Lieve Vrouweplein twee verschillende ondernemersverenigingen zijn, rechtvaardigt volgens hem evenmin om af te wijken van de gedragslijn die wordt gevoerd bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de DHW. Verweerder heeft benadrukt dat de gedragslijn beoogt de openbare orde en veiligheid tijdens een evenement te beschermen en dat het daarbij van belang is dat de organisatie daarvan in handen is van één evenementenorganisator en dat ten tijde van het evenement geen losse ontheffingen als bedoeld in artikel 35 van de DHW zijn verleend. Volgens verweerder vloeit het eventuele nadeel van eiseres niet voort uit de weigering van de ontheffing, aangezien eiseres met een ontheffing nog steeds geen bierwagen op het Lieve Vrouweplein had kunnen plaatsen. Ook dan had zij eerst nog met de evenementenorganisator een locatie voor de verkoop van alcoholhoudende dranken moeten vinden. Het nadeel vloeit volgens verweerder dan ook voort uit het niet slagen van het overleg met de evenementenorganisator. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat hij noch het verloop of de uitkomst van het overleg met de evenementenorganisator, noch de feitelijke (personele) uitvoering van de exploitatie kan voorschrijven, behoudens dat de aan de ontheffing verbonden voorwaarden worden nageleefd.
4.
Eiseres heeft in haar reactie betoogd dat verweerder ten onrechte onverkort vasthoudt aan de gedragslijn en voorbijgaat aan haar belangen. Daarbij heeft zij aangevoerd dat niet valt in te zien dat de openbare orde en veiligheid niet gewaarborgd hadden kunnen worden indien en voor zover verweerder aan eiseres een ontheffing zou hebben verleend en hij twee aanspreekpunten zou hebben gehad in plaats van één aanspreekpunt. Verder heeft eiseres erop gewezen dat het gemeentelijke beleid expliciet mogelijk maakt dat drie bierwagens op het Lieve Vrouweplein kunnen worden geplaatst. Verweerders verwijzing naar de uitspraak van 7 november 2001 gaat volgens eiseres niet op omdat haar belangen, gelet op de akte van oprichting, niet van financiële aard zijn. Zo tracht eiseres bijvoorbeeld verbinding tot stand te brengen tussen de horecaondernemers door gezamenlijk activiteiten op het plein te organiseren. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder bij beantwoording van de vraag of van de vaste gedragslijn had dienen te worden afgeweken, niet kan volstaan met een verwijzing naar die lijn, inhoudende dat uitsluitend een ontheffing wordt verleend op grond van artikel 35 van de DHW als ook voor het gebruik voor de desbetreffende locatie een vergunning wordt verleend. Dat het nadeel voor haar volgens verweerder voortkomt uit het niet slagen van het overleg met de evenementenorganisator, volgt eiseres niet vanwege de passieve houding daarbij van verweerder. Mede gelet hierop gaat verweerders beroep op de uitspraak van de ABRvS van 25 september 2012 volgens eiseres niet op. Onder verwijzing naar een tweetal plattegronden heeft eiseres gesteld dat voor het plaatsen van een tweede bierkar op het plein meer dan genoeg ruimte was. Eiseres heeft geconcludeerd dat verweerder haar belangen niet, althans op een onjuiste wijze heeft meegewogen bij de beoordeling of het vasthouden aan zijn vaste gedragslijn voor haar wegens de door haar aangevoerde omstandigheden tot een onevenredig nadeel leidt in verhouding tot de met de vaste gedragslijn te dienen doelen.
5.
Voor zover eiseres zich keert tegen overwegingen van de tussenuitspraak, overweegt de rechtbank dat zij behoudens zeer uitzonderlijke gevallen niet kan terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Een zeer uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde, zodat van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel moet worden uitgegaan.
6.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder alsnog voldoende kenbaar de door eiseres gestelde omstandigheden bij het bestreden besluit heeft meegewogen. Met de aanvullende motivering heeft verweerder beoordeeld of het vasthouden aan zijn vaste gedragslijn voor eiseres wegens deze omstandigheden tot een onevenredig nadeel leidt in verhouding tot de met de vaste gedragslijn te dienen doelen.
7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat van een dergelijk onevenredig nadeel in dit geval niet is gebleken. Gelet op de door eiseres aangevoerde omstandigheden heeft verweerder terecht geen aanleiding gezien om af te wijken van zijn vaste gedragslijn blijkens welke uitsluitend een ontheffing op grond van artikel 35 van de DHW voor een locatie in de openbare ruimte wordt verleend, indien ook voor het gebruik van die openbare ruimte een ontheffing of vergunning is of wordt verleend. De belangen die eiseres heeft gesteld met overlegging van de akte van oprichting, zoals het tot stand te brengen van verbindingen tussen de horecaondernemers door gezamenlijk activiteiten op het plein te organiseren, zien op situaties die verweerder bij de keuze voor de gedragslijn geacht kunnen worden te hebben meegewogen. De bijzondere omstandigheid dat op het Lieve Vrouweplein twee verschillende horecaondernemersstichtingen bestaan, heeft verweerder, gelet op het met de gedragslijn te dienen doel van openbare orde en veiligheid, niet zodanig bijzonder hoeven vinden dat hij daarin aanleiding had behoren te zien om van die lijn af te wijken. Ook in wat eiseres overigens heeft aangevoerd, heeft verweerder terecht geen bijzondere omstandigheden aanwezig geacht op grond waarvan hij van zijn vaste gedragslijn had moeten afwijken.
8.
Voor zover eiseres zich met zijn stellingen over twee aanspreekpunten voor openbare orde en veiligheid, over de bevoordeling van de ene ondernemersstichting boven de andere, alsmede over de mogelijkheden van plaatsing van meerdere bierwagens op het plein, heeft beoogd zich te beroepen op het evenementenbeleid, waarin het gebruik van de openbare ruimte centraal staat, kunnen deze stellingen in de thans voorliggende procedure niet slagen. Voor de beoordeling van het beroep op het evenementenbeleid en van die stellingen is plaats in een eventuele procedure over een ontheffing of een vergunning voor het gebruik van de openbare ruimte.
9.
Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand kunnen blijven.
10.
De rechtbank concludeert dat verweerder de aanvraag van eiseres om een ontheffing op grond van artikel 35 van de DHW heeft mogen afgewezen.
11.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de vraag of verweerder het vastgestelde gebrek heeft hersteld, bevestigend beantwoordt. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit op grond van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand te laten.
12.
Nu het beroep van eiseres, gelet op wat hiervoor onder 2 is geoordeeld, gegrond wordt verklaard, veroordeelt de rechtbank verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten die eiseres in beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht in totaal begroot op € 1.180,- (1 punt voor het (aanvullend) beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze na de bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 472,-) als kosten van door een derde verleende rechtsbijstand. Tevens dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 310,- te vergoeden. Het verzoek in beroep om een proces-kostenveroordeling in bezwaar wijst de rechtbank af, omdat van dergelijke kosten niet is gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.180,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 310,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, rechter, in aanwezigheid van E. Said, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 december 2013.
(de griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.