ECLI:NL:RBMNE:2013:7835

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 november 2013
Publicatiedatum
7 april 2014
Zaaknummer
16-652481-12 bezwaarschrift
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen omzetting van Gedragsbeïnvloedende Maatregel naar jeugddetentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 november 2013 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift dat was ingediend tegen de omzetting van een Gedragsbeïnvloedende Maatregel (GBM) naar jeugddetentie. De veroordeelde, geboren in 1995 en verblijvende in de Justitiële Jeugdinrichting De Heuvelrug, had eerder een GBM opgelegd gekregen voor de duur van 12 maanden. De rechtbank heeft in haar overwegingen gekeken naar de naleving van de voorwaarden die aan de GBM waren verbonden, waaronder elektronisch toezicht en deelname aan behandelingen. Ondanks deze maatregelen heeft de veroordeelde zich herhaaldelijk niet aan de afspraken gehouden, wat leidde tot een hoog recidiverisico. De officier van justitie had de tenuitvoerlegging van de vervangende jeugddetentie voor de duur van 3 maanden bevolen, maar de verdediging verzet zich niet tegen de omzetting van de GBM naar jeugddetentie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich niet aan de regels heeft gehouden en dat de GBM niet het gewenste effect heeft gehad. De rechtbank heeft daarom besloten om de vervangende jeugddetentie te bevelen voor de duur van 45 dagen, met aftrek van de dagen die de veroordeelde al heeft uitgezeten. De rechtbank heeft ook bepaald dat deze jeugddetentie bij voorkeur in de JJI Eikenstein te Zeist moet worden uitgevoerd. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de betrokken partijen, waaronder de officier van justitie, de veroordeelde, zijn raadsvrouw en vertegenwoordigers van de jeugdreclassering en de Raad voor de Kinderbescherming.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/652841-12
Datum uitspraak: 4 november 2013
Beslissing ex artikel 77p Wetboek van Strafrecht
Beslissing van de meervoudige kamer in bovengenoemde rechtbank, naar aanleiding van het bezwaarschrift op grond van artikel 77p van het Wetboek van Strafrecht, ingediend door:

[veroordeelde]

geboren op [1995] te [geboorteplaats]
thans verblijvende in de Justitiële Jeugdinrichting De Heuvelrug, locatie Eikenstein te Zeist
De rechtbank heeft acht geslagen op de zich in het dossier van de veroordeelde bevindende stukken, waaronder:
- het vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank d.d. 13 februari 2013 waarbij aan de veroordeelde onder meer een Gedragsbeïnvloedende Maatregel (hierna: GBM) voor de duur van 12 maanden is opgelegd, bestaande deze maatregel uit:
* ITB-Plus voor de duur van 6 maanden te starten 6 maart 2013 of zoveel later als het vonnis onherroepelijk wordt, uit te voeren door William Schrikker Jeugdreclassering;
* elektronisch toezicht voor de duur van 3 maanden;
* behandeling bij en door ‘Care-Express’ of een soortgelijke instelling;
* meewerken aan verplichte urinecontroles, zolang de jeugdreclassering dit wenselijk acht;
* innemen van medicatie tegen ADHD zolang de jeugdreclassering dit in overleg met de behandelend psychiater wenselijk acht;
* aanwijzingen van de jeugdreclassering (William Schrikkergroep) opvolgen
- de beslissing van de meervoudige kamer in deze rechtbank d.d. 4 juni 2013 waarbij de rechtbank de bijzondere voorwaarde betreffende het electronisch toezicht heeft gewijzigd in die zin dat het electronisch toezicht met in gang van 6 juni 2013 met drie maanden wordt verlengd, waarbij niet inbegrepen is de tijd die veroordeelde in Marokko verblijft;
- een rapportage van de William Schrikker Groep Jeugdreclassering d.d. 9 oktober 2013 betreffende de terugmelding van de GBM, opgesteld door de heer E.L.M. van Gils, jeugdreclasseerder waarin wordt vermeld dat veroordeelde meerdere malen de gemaakte afspraken en regels heeft overtreden ;
- een schrijven van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 14 oktober 2013 waaruit volgt dat de Raad voor de Kinderbescherming akkoord gaat met voornoemde terugmelding van de GBM;
- een kennisgeving omzetting GBM naar jeugddetentie van 14 oktober 2013;
- een bezwaarschrift van de raadsvrouw van veroordeelde van 17 oktober 2013;
- een conclusie op bezwaarschrift van de officier van justitie van 17 oktober 2013;
- de overige stukken.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 29 oktober 2013, waarbij zijn gehoord:
- de officier van justitie;
- de veroordeelde;
- de raadsvrouw van veroordeelde mr. M. Hoekzema, advocaat te Utrecht;
- de heer E.L.M. van Gils, namens de William Schrikker Groep (hierna: WSG);
- mevrouw M. Achterberg, namens de Raad voor de Kinderbescherming;
- de moeder van veroordeelde.

OVERWEGINGEN:

De officier van justitie heeft tijdig de tenuitvoerlegging bevolen van de vervangende jeugddetentie voor de duur van 3 maanden.
Op 15 oktober 2013 is de kennisgeving als bedoeld in artikel 77p van het Wetboek van Strafrecht aan de veroordeelde betekend. Het bezwaarschrift tegen deze kennisgeving is tijdig op 17 oktober 2013 ingediend ter griffie van deze rechtbank.
E.L.M. van Gils en M. Achterberg hebben ter zitting het rapport van de WSG toegelicht.
Ondanks de inzet van meerdere middelen hebben er diverse incidenten plaatsgevonden waarmee veroordeelde de regels en afspraken overtrad. Zelfs binnen het strakke kader van het - verlengde – Elektronisch Toezicht (ET) en de ITB Plus maatregel heeft veroordeelde zich niet aan de afspraken kunnen houden. Na het wegvallen van de OTS, het ET en de ITB Plus heeft veroordeelde zich opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit en de regels en afspraken overtreden. Veroordeelde blijft keuzes maken die bedreigend zijn voor zijn ontwikkeling. Zijn moeder geeft aan dat ook de thuissituatie niet houdbaar is.
Het huidige kader sluit onvoldoende aan bij de zorgen en behoeften van veroordeelde. De GBM lijkt thans niet het middel om verandering bij veroordeelde te weeg te brengen. Een persoonlijkheidsonderzoek zou uitkomst bieden, echter veroordeelde wil daar absoluut niet aan meewerken. De WSG ziet geen aanknopingspunten om verder te gaan met veroordeelde.
Het recidiverisico wordt thans als hoog ingeschat. Geadviseerd wordt om de vervangende jeugddetentie ten uitvoer te leggen.
M. Achterberg heeft voorts ter zitting aangegeven dat, na beëindiging van de GBM, het trajectberaad veroordeelde kan helpen een nieuwe start te maken in de maatschappij. Over anderhalve week wordt veroordeelde in het trajectberaad besproken.
Veroordeelde heeft aangegeven dat hij bereid is zijn medewerking te verlenen aan het trajectberaad.
De raadsvrouw heeft gesteld dat veroordeelde zich, zoals door gedragsdeskundigen reeds was aangegeven, niet aan alle afspraken en regels heeft gehouden. Voortzetting van de GBM is gelet op hetgeen ter zitting is besproken, niet haalbaar. De verdediging verzet zich niet tegen de omzetting van de GBM naar jeugddetentie. Veroordeelde heeft ca 7 maanden deelgenomen aan de GBM, derhalve dient de vervangende jeugddetente, gelet op artikel 77wc lid 3 van het Wetboek van strafrecht, evenredig verminderd te worden. De vervangende jeugddetentie zou derhalve maximaal 38 dagen bedragen.
De officier van justitie heeft ter zitting aangegeven zich niet te verzetten tegen een vermindering van de vervangende jeugddetentie voor de tijd dat GBM ten uitvoer is gelegd, doch dat deze vermindering, gelet op de niet behaalde doelen en de beperkte medewerking van veroordeelde, niet per definitie naar rato van het aantal dagen dat de maatregel van kracht was, dient te zijn.
Uit het bovenstaande volgt dat veroordeelde zich enkel verzet tegen de lengte van de vervangende jeugddetentie. Het bezwaarschrift dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank zal, gelet op artikel 77wc lid 3 van het Wetboek van Strafrecht, rekening houden met periode dat de GBM ten uitvoer is gelegd. Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht volgt dat veroordeelde zich gedurende de periode dat de GBM ten uitvoer is gelegd, meerdere malen niet aan de regels heeft gehouden en schuldig heeft gemaakt aan – zware – overtredingen van de gemaakte afspraken, ook tijdens de verlenging van het elektronisch toezicht. Voorts heeft veroordeelde na de beëindiging van de ITB Plus maatregel (6 maanden na aanvang van de GBM) feitelijk geen enkele medewerking meer verleend. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een geheel evenredige vermindering van de vervangende jeugddetentie met de tijd van de GBM niet op haar plaats.
De rechtbank zal de tenuitvoerlegging van de vervangende jeugddetentie bevelen voor de duur van 45 dagen, de helft van de opgelegde vervangende jeugddetentie, met aftrek van de dagen die veroordeelde inmiddels als vervangende jeugddetentie heeft uitgezeten.
In het vonnis van 13 februari 2013 heeft de rechtbank reeds bepaald dat de vervangende jeugddetentie in een JJI tenuitvoergelegd dient te worden. De Raad voor de Kinderbescherming en de WSG hebben ter zitting aangegeven de terugkeer van veroordeelde in de maatschappij in het kader van het trajectberaad, in de JJI Eikenstein te willen voorbereiden. De rechtbank acht het daarom wenselijk dat veroordeelde zijn vervangende jeugddetentie in de JJI Eikenstein zal doorbrengen.
De rechtbank heeft gelet op artikel 77p en 77wc van het Wetboek van Strafrecht.

DE BESLISSING

De rechtbank verklaart het bezwaarschrift ongegrond.
De rechtbank wijzigt de beslissing van het Openbaar Ministerie en beveelt de tenuitvoerlegging van de vervangende jeugddetentie voor de duur van 45 dagen, met aftrek van de dagen die veroordeelde inmiddels als vervangende jeugddetentie heeft uitgezeten.
De rechtbank bepaalt dat de vervangende jeugddetentie bij voorkeur in de JJI De Heuvelrug, locatie Eikenstein te Zeist ten uitvoer zal worden gelegd.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.W.G. de Beer, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. E.A.A. van Kalveen en mr. P.J.M. Mol, rechters in tegenwoordigheid van de griffier
G. van Engelenburg en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 4 november 2013.
Mr. P.W.G. de Beer is niet in de gelegenheid deze beslissing mee te ondertekenen.