ECLI:NL:RBMNE:2013:7834
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- E.A.A. van Kalveen
- A.R.O. Mooy
- E.C.A. Bakker
- Rechtspraak.nl
Toewijzing vordering tot achterwege laten voorwaardelijke invrijheidstelling na niet terugkeren van verlof
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 oktober 2013 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot het geheel achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 1971 te Utrecht, was op dat moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht. De rechtbank heeft de vordering behandeld in het kader van een eerdere veroordeling tot een gevangenisstraf van 18 maanden, uitgesproken op 19 oktober 2012. De veroordeelde had op 18 maart 2013 na een verlof niet teruggekeerd naar de inrichting, wat leidde tot de vordering van het openbaar ministerie.
Tijdens de zitting op 8 oktober 2013 zijn zowel de officier van justitie als de veroordeelde en zijn raadsman gehoord. De raadsman voerde aan dat de veroordeelde geen andere keuze had dan niet terug te keren, omdat hij bij zijn zieke zoontje en moeder wilde zijn. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de veroordeelde zich op 18 maart 2013 heeft ontrokken aan zijn detentie door niet terug te keren van verlof. De rechtbank oordeelde dat de vordering van het openbaar ministerie ontvankelijk was en dat de gronden voor de vordering voldoende waren onderbouwd.
De rechtbank heeft overwogen dat de wetgeving omtrent voorwaardelijke invrijheidstelling niet meer de oudere wetgeving volgt, zoals door de raadsman werd aangevoerd. De rechtbank heeft de vordering tot het achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen, maar kon geen datum voor de vrijlating van de veroordeelde vaststellen, aangezien hij uit andere hoofde gedetineerd was. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 15d, 15e en 15f van het Wetboek van Strafrecht.