ECLI:NL:RBMNE:2013:7834

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 oktober 2013
Publicatiedatum
7 april 2014
Zaaknummer
16-655945-12 vordering VI
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering tot achterwege laten voorwaardelijke invrijheidstelling na niet terugkeren van verlof

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 oktober 2013 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot het geheel achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 1971 te Utrecht, was op dat moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht. De rechtbank heeft de vordering behandeld in het kader van een eerdere veroordeling tot een gevangenisstraf van 18 maanden, uitgesproken op 19 oktober 2012. De veroordeelde had op 18 maart 2013 na een verlof niet teruggekeerd naar de inrichting, wat leidde tot de vordering van het openbaar ministerie.

Tijdens de zitting op 8 oktober 2013 zijn zowel de officier van justitie als de veroordeelde en zijn raadsman gehoord. De raadsman voerde aan dat de veroordeelde geen andere keuze had dan niet terug te keren, omdat hij bij zijn zieke zoontje en moeder wilde zijn. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de veroordeelde zich op 18 maart 2013 heeft ontrokken aan zijn detentie door niet terug te keren van verlof. De rechtbank oordeelde dat de vordering van het openbaar ministerie ontvankelijk was en dat de gronden voor de vordering voldoende waren onderbouwd.

De rechtbank heeft overwogen dat de wetgeving omtrent voorwaardelijke invrijheidstelling niet meer de oudere wetgeving volgt, zoals door de raadsman werd aangevoerd. De rechtbank heeft de vordering tot het achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen, maar kon geen datum voor de vrijlating van de veroordeelde vaststellen, aangezien hij uit andere hoofde gedetineerd was. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 15d, 15e en 15f van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/655945-12
VI zaaknummer: 99/000324-43
Beslissing van de rechtbank d.d. 22 oktober 2013 op de vordering van de officier van justitie tot het geheel achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling
in de zaak tegen
[veroordeelde],
geboren op [1971] te Utrecht,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein.
Voornoemde vordering is tegelijk, maar niet gevoegd, behandeld met de tegen verdachte aanhangige strafzaken onder de parketnummers 16/700885-13 en 16/600362-11 en de vordering ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel onder parketnummer 16/655945-12.

1.De stukken

De rechtbank heeft bij de behandeling van de vordering gelet op:
- het onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank Utrecht d.d. 19 oktober 2012, waarbij veroordeelde is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht;
- het V.I. advies van de Penitentiaire Inrichting Heerhugowaard Zuyder Bos d.d. 22 maart 2013 met het advies tot uitstel/afstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling;
- de vordering van de officier van justitie ex artikel 15d van het Wetboek van Strafrecht d.d. 28 maart 2013, strekkende tot het geheel achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde. Deze vordering is op 28 maart 2013 door de griffie van de rechtbank ontvangen;
- en al hetgeen zich op de terechtzitting van 8 oktober 2013 heeft voorgedaan.

2.De procesgang

Tijdens het onderzoek ter terechtzitting d.d. 8 oktober 2013 zijn gehoord de officier van justitie, alsmede de veroordeelde en zijn de raadsman, mr. M. van Dam, advocaat te Amsterdam.

3.De behandeling

Uit voornoemd advies van de Penitentiaire Inrichting volgt dat veroordeelde op 18 maart 2013 na een verlof niet is teruggekeerd in de P.I.. Voorts heeft veroordeelde een disciplinaire straf gekregen ten gevolge van een positieve urinecontrole.
De officier van justitie heeft ter zitting gepersisteerd bij haar vordering.
De veroordeelde heeft ter zitting aangevoerd dat het in contact komen met aangeefster [A] in voornoemde strafzaken niet de enige beweegreden is geweest om niet terug te keren van verlof, ook wilde hij bij zijn zieke zoontje zijn, mede nu de oma van zijn zoontje kort daarvoor was overleden. Voorts wilde hij bij zijn zieke moeder zijn.
De raadsman heeft gesteld dat de vordering van de officier van justitie afgewezen dient te worden. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat veroordeelde, in zijn visie, geen andere keuze had dan niet terug te keren naar de P.I.. Voorts is, aldus de raadsman, het beleid van zogenaamde BBI en/of ZBBI instellingen dat het eenmalig niet terugkeren van verlof niet leidt tot het achterwege laten dan wel uitstellen van de V.I..

4.De beoordeling

De rechtbank stelt vast dat de detentie van veroordeelde is ingegaan op 15 juni 2012. De voorlopige datum voor voorwaardelijke invrijheidstelling was vastgesteld op 12 augustus 2013. De behandeling van de vordering is op de zittingen d.d. 4 juli 2013 en 1 oktober 2013 aangehouden. Veroordeelde zit sedert 22 maart 2013 gedetineerd uit anderen hoofde.
Het openbaar ministerie is ontvankelijk in zijn vordering, nu deze tijdig is ingediend en de gronden bevat waarop deze vordering berust.
De rechtbank overweegt dat uit de stukken en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde op 18 maart 2012 niet is teruggekeerd van zijn verlof en zich daarmee heeft ontrokken aan zijn detentie.
Voor zover de raadsman een beroep heeft gedaan op oudere dan wel andere wetgeving is de rechtbank van oordeel dat deze niet (meer) van toepassing is op de huidige wetgeving omtrent de voorwaardelijke invrijheidsstelling.
De rechtbank zal derhalve de vordering tot achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde toewijzen.
In artikel 15f lid 1 Wetboek van Strafrecht is bepaald dat de rechtbank bij toewijzing van de vordering zal aangeven op welk tijdstip veroordeelde in vrijheid zal worden gesteld. De rechtbank is in de onderhavige zaak niet in staat dit tijdstip te bepalen, nu veroordeelde uit andere hoofde gedetineerd is en de beslissing in die strafzaak nog niet onherroepelijk is. Daarnaast is thans niet vast te stellen hoeveel dagen het strafrestant is van veroordeelde in de onderhavige strafzaak.
De rechtbank beslist, gelet op de artikelen 15d, 15e en 15f van het Wetboek van Strafrecht, als volgt.

5.De beslissing

De rechtbank wijst de vordering tot het achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe.
Deze beslissing is gegeven door mr. E.A.A. van Kalveen, voorzitter, mr. A.R.O. Mooy en mr. E.C.A. Bakker, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier G. van Engelenburg en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 oktober 2013.