ECLI:NL:RBMNE:2013:7833

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 september 2013
Publicatiedatum
7 april 2014
Zaaknummer
16-659359-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling ontucht met minderjarige en ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 september 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarige. De verdachte, geboren in 1980, werd ervan beschuldigd in de periode van 1 maart 2012 tot en met 30 maart 2012 ontuchtige handelingen te hebben gepleegd met een minderjarige, die op dat moment 14 jaar oud was. De verdediging voerde aan dat de vervolging niet in het belang van de minderjarige was, omdat deze geen aangifte had gedaan en de vervolging als onnodig beschouwde. De officier van justitie stelde echter dat het tijdsverloop niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en dat de belangen van de minderjarige in de beslissing waren meegenomen.

De rechtbank oordeelde dat de beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan worden getoetst. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om de officier van justitie niet ontvankelijk te verklaren, aangezien de vervolging een maatschappelijk belang diende en de verdachte zich bewust was van de strafbaarheid van zijn handelen. De rechtbank achtte het feit wettig en overtuigend bewezen, waarbij de verdachte had bekend dat hij met de minderjarige had gezoend en getongzoend.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was, omdat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De verdediging had gepleit voor ontslag van rechtsvervolging op basis van dwaling over de leeftijd van de minderjarige, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte voorafgaand aan de ontmoeting op de hoogte was van de leeftijd van de minderjarige. De rechtbank legde een werkstraf op van 40 uren en vervangende hechtenis van 20 dagen op, met inachtneming van de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummer: 16/659359-13 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 september 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1980] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsvrouw mr. N.A. de Kock, advocaat te Utrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 10 september 2013, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 1 maart 2012 tot en met 30 maart 2012 ontucht heeft gepleegd met [naam], die toen de leeftijd van 16 jaar nog niet bereikt had.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De dagvaarding is geldig
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd
3.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de vervolging van verdachte niet in het belang van de minderjarige is. [naam] heeft geen aangifte heeft gedaan en heeft niet te kennen gegeven dat verdachte vervolgd dient te worden. Hij heeft zelfs aangegeven dat hij de aangifte overdreven en onnodig vond, omdat er eigenlijk niets gebeurd was. Op grond van artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering dient het standpunt van de minderjarige zwaar te wegen bij de beslissing van het Openbaar Ministerie om al dan niet tot vervolging over gaan.
Voorts is het tijdsverloop tussen het eerste gesprek met [naam] en de strafrechtelijke afdoening dusdanig dat er in dit opzicht geen sprake is geweest van een adequate en spoedige reactie. In de optiek van het Openbaar Ministerie bestaat er thans een doorslaggevend maatschappelijk belang om verdachte te vervolgen, maar destijds zag men kennelijk geen reden om direct in te grijpen. Daarnaast is er sprake van overschrijding van de termijn die, ex Aanwijzing opsporing en vervolging seksueel misbruik, staat voor het nemen van de vervolgingsbeslissing (60 dagen na binnenkomst van het dossier op het parket).
Tot slot heeft verdachte een groot belang bij niet verdere strafrechtelijke vervolging gelet op de door zijn werkgever aangevraagde en wegens deze openstaande tuchtzaak (nog) niet verkregen Verklaring Omtrent Gedrag.
De verdediging concludeert dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk verklaard dient te worden, nu niet gesteld kan worden dat strafrechtelijke vervolging van verdachte in het belang van [naam] is en de vervolging van verdachte voldoende maatschappelijk belang ontbeert. Een zorgvuldige belangenafweging had, aldus de verdediging, behoren te leiden tot het niet vervolgen van verdachte.
3.3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het tijdsverloop in de onderhavige zaak niet dusdanig is dat daaruit de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie zou volgen. Bij het nemen van de vervolgingsbeslissing is het maatschappelijk belang en het belang van de minderjarige meegenomen. Daarbij is ook gelet op het gegeven dat minderjarigen in het algemeen niet altijd de juiste keuzes kunnen maken en de gevolgen van hun keuzes niet altijd kunnen overzien.
3.3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt als volgt.
De beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in zeer uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met de beginselen van een goede procesorde. Een dergelijk uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met de vervolging enig door strafrechterlijke handhaving belang gediend kan zijn.
Weliswaar dient het openbaar ministerie een gefundeerde wens van een minderjarige om niet te vervolgen zwaar te laten wegen, maar de minderjarige heeft geen doorslaggevende stem. Niet gebleken is dat in deze zaak sprake is van een situatie waarin geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat ondanks de wens van de minderjarige strafrechterlijk optreden wel geboden was.
In deze zaak is voorts van belang dat de vervolging van verdachte een feit betreft waarop een straf van aanzienlijke zwaarte kan volgen, terwijl verdachte zich in de niet op voorhand onbegrijpelijke visie van het openbaar ministerie bewust was van het strafbare van zijn handelen. Ook in dit opzicht kan niet worden geoordeeld dat na afweging van het persoonlijk belang van verdachte en het maatschappelijk belang, de beslissing om tot vervolging over te gaan apert onredelijk is.
het enkel tijdsverloop in deze zaak kan tot slot niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, ook niet waar de door de raadsvrouwe bedoelde termijn van 60 dagen met 4 dagen is overschreden.
De conclusie van de rechtbank is dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging.
3.4
Overige voorvragen
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit geen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ingenomen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
[naam], geboren op 1 mei 1997 [1] , heeft verklaard dat hij in 2012 tijdens een afspraak met verdachte op de parkeerplaats bij de McDonalds bij The Wall langs de A12 (de rechtbank begrijpt dat hier wordt bedoeld: de A2) heeft gezoend met verdachte. Daarna heeft hij op de parkeerplaats bij de dierenarts in zijn wijk (de rechtbank begrijpt: De Meern) heeft getongzoend met verdachte. [2]
Verdachte heeft ter zitting bekend dat hij op 1 maart 2012 met [naam] heeft gezoend en getongzoend. [3]
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met [naam] heeft gezoend en getongzoend, terwijl [naam] op dat moment 14 jaar oud was.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 01 maart 2012 in het arrondissement Utrecht, met [naam], geboren op [1997], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig zoenen en tongzoenen met die [naam];
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
- met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;
5.2
De strafbaarheid van verdachte
De verdediging heeft gesteld dat verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging. Er is, aldus de verdediging, immers sprake van afwezigheid van alle schuld nu verdachte heeft gedwaald ten aanzien van de leeftijd van [naam].
De officier van justitie acht het op basis van het dossier niet aannemelijk dat verdachte ten tijde van de afspraak met [naam], niet op de hoogte was van diens jonge leeftijd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Voor een geslaagd beroep op dwaling is niet alleen van belang of verdachte heeft gedwaald, maar ook of deze dwaling verontschuldigbaar was.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij er pas na de afspraak van 1 maart 2012 achter is gekomen dat [naam] (hierna: [naam]) 14 jaar oud was.
[naam] heeft verklaard dat hij voorafgaand aan de ontmoeting met verdachte op 1 maart 2012 al vrij lang chatte met verdachte en zich voordeed als iemand van 21 jaar. Na een tijdje vroeg verdachte of [naam] wel degene was als wie hij zich voordeed. [naam] heeft verdachte toen verteld wie hij echt was en dat hij 14 jaar oud was. Verdachte gaf volgens [naam] vervolgens aan dat hij al een tijdje vermoedde dat hij, [naam], iemand anders was en dat hij moest wennen aan de leeftijd. [4]
De rechtbank overweegt dat de verklaring van verdachte dat hij er pas na de afspraak van 1 maart 2012 achter kwam dat [naam] 14 jaar oud was, niet past in het beeld zoals dit uit het dossier naar voren komt. Hoewel [naam] niet uitdrukkelijk zegt dat verdachte wist dat [naam] 14 jaar was vóórdat hun ontmoeting op 1 maart 2012 plaatsvond, volgt uit de verklaring van [naam] genoegzaam dat dit het geval is. Deze conclusie wordt ook ondersteund door de aangifte van de moeder van [naam]. Zij verklaart dat zij er op de dag van de afspraak, 1 maart 2012, achter is gekomen dat haar zoon met verdachte had afgesproken. De volgende dag heeft [naam] in haar bijzijn per msn aan verdachte laten weten dat zijn ouders wisten van het contact tussen [naam] en verdachte en dat dat over moest zijn. Deze gang van zaken sluit uit dat het chatgesprek tussen [naam] en verdachte, waarin verdachte naar aanleiding van de mededeling van [naam] dat hij 14 jaar is aangeeft dat hij al een vermoeden had dat [naam] zich voordeed als iemand anders en dat verdachte aan [naam] leeftijd moest wennen, pas na de ontmoeting met [naam] heeft plaatsgevonden. Uit hetgeen de moeder van [naam] verklaart over het msn gesprek volgt dan ook dat verdachte al eerder wist dat [naam] 14 jaar was.
De rechtbank stelt daarom vast dat verdachte voorafgaand aan de afspraak met [naam] wist dat hij 14 jaar oud was. Er is daarom geen sprake van (verontschuldignare) dwaling.
Verdachte is derhalve strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
  • een gevangenisstraf van 61 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd geen contact zal hebben met [naam];
  • een werkstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis.
De officier van justitie heeft gesteld dat zij van mening is dat in de onderhavige zaak de Wet beperking oplegging taakstraffen van toepassing is, nu het (tongzoenen met een 14 jarige, mede gelet op een niet gepubliceerde uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam d.d. 23 juli 2013, een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit is.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Meer subsidiair heeft de verdediging bepleit verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf en/of maatregel. De verdediging heeft gesteld dat, gelet op de verklaring van [naam] er geen sprake is van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit en dat derhalve de Wet beperking oplegging taakstraffen niet van toepassing is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft via een gay-chatsite met [naam] afgesproken om elkaar te ontmoeten, terwijl verdachte op dat moment wist dat [naam] 14 jaar oud was. Tijdens die afspraak heeft verdachte met [naam] ge(tong)zoend.
[naam] was destijds op zoek naar zijn eigen (seksuele) identiteit, had moeilijkheden thuis en was op zoek naar warmte en liefde. Nadat het [naam] door zijn ouders verboden was nog contact met verdachte te hebben heeft deze toch contact via skype en telefoon met verdachte gezocht. Verdachte heeft dit contact geruime tijd voort laten duren, waarbij de aard van de contacten over en weer duiden op een over en weer bestaande verliefdheid. Verdachte is hier op een verkeerde manier mee omgegaan en had beter moeten weten en het contact met [naam] definitief moeten beëindigen op het moment dat hij wist dat [naam] 14 jaar oud was.
De rechtbank houdt er rekening mee dat [naam] het initiatief tot het contact met verdachte heeft genomen en zich in eerste instantie heeft voorgedaan als een persoon van 21 jaar. Er zijn geen aanwijzingen dat van de zijde van verdachte sprake is geweest van enige dwang dan wel uitlokking richting [naam]. Voorts heeft het (tong)zoenen geheel vrijwillig en met instemming van [naam] plaatsgevonden. Niet gebleken is dat er meer dan (tong)zoenen is gebeurd tussen verdachte en [naam].
De moeder van [naam] heeft in haar aangifte aangegeven dat de reden voor het doen van aangifte is dat zij wenste dat verdachte het contact met haar zoon zou verbreken.
[naam] heeft op 7 september 2013 aangegeven dat hij de aangifte overdreven en onnodig vond en dat er eigenlijk niets gebeurd was. Wat er met verdachte moet gebeuren kan hij niet aangeven.
Verdachte heeft ter zitting de indruk gewekt dat hij zich niet nogmaals in een dergelijke situatie zal begeven. Het onderhavige feit heeft een behoorlijke impact gehad en zal dit mogelijk nog hebben daar waar het het werk van verdachte betreft en de gevolgen daarvan voor zijn privé leven.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
De reclassering heeft op 26 augustus 2013 een advies uitgebracht, waaruit – zakelijk weergegeven – volgt dat verdachte gediagnosticeerd is met een dysthyme stoornis, ptss en suïcide gedachten heeft. Verdachte wordt daarvoor op vrijwillige basis psychologisch behandeld. Uit contact met zijn behandelaar volgt dat verdachte intern gemotiveerd is en zijn afspraken nakomt. De reclassering adviseert aan verdachte een werkstraf op te leggen en ziet geen noodzaak tot het opleggen van bijzondere voorwaarden.
Toepassing van artikel 9a, zoals door de verdediging is bepleit, is niet aan de orde nu verdachte willens en wetens een afspraak met de 14-jarige [naam] heeft gemaakt en vervolgens met deze [naam] heeft ge(tong)zoend.
Gelet op het vorenstaande, met name de aard van de bewezen verklaarde handelingen en het blanco strafblad van verdachte, acht de rechtbank een (voorwaardelijke) gevangenisstraf niet geïndiceerd en zal verdachte een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
Alles overziende is de rechtbank van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke werkstraf passend en geboden is. De rechtbank ziet geen aanleiding, mede gelet op het rapport en advies van de reclassering, om aan verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen.
Een werkstraf is mogelijk aangezien de Wet beperking oplegging taakstraffen in de onderhavige zaak niet van toepassing is, nu het geven van een enkele (tong)zoen met wederzijdse instemming, naar het oordeel van de rechtbank, geen ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit oplevert.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d en 247 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 40 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
20 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Bos, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en mr. E.A. Messer, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 september 2013.
Mr. E.A. Messer is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 01 maart 2012 tot en met 30 maart 2012 te
De Meern, gemeente Utrecht,, althans in het arrondissement Utrecht, met D.
[naam], geboren op [1997], die toen de leeftijd van zestien jaren nog
niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft
gepleegd, bestaande in het ontuchtig zoenen en/of tongzoenen met die [naam];
art 247 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Akte van geboorte Damian [naam], opgenomen op pagina 46 van proces-verbaal nummer PL0981 2012072666.
2.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam], opgemaakt in de wettelijke vorm, opgenomen op pagina 41 en van proces-verbaal nummer PL0981 2012072666.
3.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 10 september 2013.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam], opgemaakt in de wettelijke vorm, opgenomen op pagina 40 en van proces-verbaal nummer PL0981 2012072666.