ECLI:NL:RBMNE:2013:7829

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 september 2013
Publicatiedatum
7 april 2014
Zaaknummer
16-652913-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing en diefstal met voorwaardelijke PIJ maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 september 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van afpersing en diefstal. De verdachte, een minderjarige, werd beschuldigd van het afpersen van leeftijdgenoten op 26 maart en 5 april 2013, en van diefstal van een Ipad op 11 april 2013. De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens meerdere zittingen in juli en augustus 2013, waarbij zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De tenlastelegging omvatte drie feiten: de afpersing van twee benadeelden op verschillende data en de diefstal van een Ipad.

De rechtbank heeft de verklaringen van de benadeelden en getuigen beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de afpersing op 26 maart 2013 en de diefstal op 11 april 2013. De rechtbank oordeelde dat de bedreigingen die door de verdachte waren geuit, voldoende waren om de afpersing te onderbouwen. Echter, voor het tweede feit, de afpersing op 5 april 2013, oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren, en sprak hem vrij van dit feit.

De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische problemen en de aanbevelingen van deskundigen. De rechtbank besloot tot het opleggen van een jeugddetentie van 128 dagen, met aftrek van het voorarrest, en een voorwaardelijke PIJ-maatregel, waarbij de verdachte zich moet houden aan bepaalde voorwaarden, waaronder deelname aan een klinische behandeling. De rechtbank benadrukte het belang van behandeling voor de verdachte om recidive te voorkomen en om hem te helpen bij zijn gedragsproblemen. De uitspraak is gedaan in het belang van zowel de verdachte als de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

afdeling strafrecht
zittingslocatie Utrecht
parketnummer: 16/652913-13; 16/513695-11 (vordering tenuitvoerlegging); 16/602732-08 (vordering tenuitvoerlegging) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 3 september 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te[geboorteplaats]
wonende te[woonplaats]
thans verblijvende in Groot Emaus, Locatie Borculo
raadsvrouw mr. H.S.K. Jap a Joe, advocaat te Utrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 23 juli 2013, 6 augustus 2013 en 20 augustus 2013, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 26 maart 2013 [benadeelde 1]en/of [benadeelde 2] heeft afgeperst;
feit 2: op 5 april 2013, samen met een ander, [benadeelde 3]en/of [benadeelde 4]heeft afgeperst;
feit 3: op 11 april 2013, samen met een ander, een Ipad heeft gestolen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangiftes, de getuigenverklaringen en het proces-verbaal van bevindingen op pagina 45 voor wat betreft de vaststelling van de identiteit van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank op basis van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen niet tot een bewezenverklaring kan komen en dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de hem ten laste gelegde feiten.
De raadsvrouw heeft gesteld dat, ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde, de aangiftes van [benadeelde 2] en [benadeelde 1] niet worden ondersteund door enig ander bewijsmiddel en voorts lopen beide verklaringen uiteen. Beide aangevers verklaren verschillend over de plaats waar [benadeelde 1] geld zou hebben afgegeven en over de aard van de bedreigingen die geuit zouden zijn. (feit 2) De verklaringen van de aangevers [benadeelde 2] en [benadeelde 3] verschillen van elkaar op essentiële onderdelen, zoals het tijdstip van het delict, wel of geen mededader, de feitelijke handelingen en de beschrijving van de broek van de dader. (feit 3) De verklaring van [benadeelde 2] wordt op geen enkele wijze ondersteund door enig ander objectief bewijsmiddel. Getuige[getuige 1] maakt enkel gissingen. Het is onwaarschijnlijk dat [benadeelde 2] een en ander juist heeft waargenomen, nu hij op dat moment met slechts met één oog kon zien.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bewezenverklaring
De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de doorlopende paginanummers van het proces-verbaal nummer PL0940 2013087480. De door de rechtbank in de voetnoten aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
Feit 1:
[benadeelde 1] was op 26 maart 2013 samen met [benadeelde 2] en anderen bij het jongerencentrum in Amersfoort. Een Marokkaanse jongen riep naar hun groep: “Nu naar binnen komen anders sla ik jullie in elkaar.” Hij kende de jongen als [verdachte], een vriend van [A]. [benadeelde 2] en [B] gingen met [verdachte] mee naar binnen. Nadat zij terugkwamen kwam [verdachte] op hem af en greep hem bij zijn shirt en trok hem naar binnen. [verdachte] zei tegen hem: “Maak je zakken leeg en hoeveel geld heb je bij je?” Vervolgens had hij een tientje uit zijn jaszak gehaald. Op de trap naar buiten zei [verdachte] tegen hem: “Geef mij dat tientje.” Daarop had hij het tientje aan [verdachte] gegeven. Hij hoorde dat [verdachte] tegen [benadeelde 2] zei: “Geef mij die vijf euro.” en hij zag dat [benadeelde 2] 5 euro aan [verdachte] gaf. [1]
[benadeelde 2] was op 26 maart 2013 samen met [benadeelde 1]en anderen bij het jongerencentrum in Amersfoort. Een Marokkaanse jongen die [verdachte] genoemd werd vroeg of hij mee naar binnen ging. Binnen vroeg [verdachte] aan hem of hij geld had, waarop hij nee zei. [verdachte] zei vervolgens tegen hem: “Als ik er achter kom, zal ik al je tanden uit je smoel slaan.” en “Dan zal ik je neersteken.” Omdat hij bang was had hij zijn portemonnee aan [verdachte] laten zien. [verdachte] haalde vervolgens een briefje van 5 euro uit zijn portemonnee. Even later zag hij [benadeelde 1] met [verdachte] naar binnen lopen. [2]
Aangever [benadeelde 1]heeft tegenover verbalisant [C] verklaard dat hij was afgeperst door een jongen, genaamd “[verdachte]” en dat hij, aangever, deze “[verdachte]” vaak in Hoogland had gezien, samen met [A]. Het is verbalisant ambtshalve bekend dat [A] omgaat met een jongen genaamd, [verdachte] (zijnde verdachte).Verbalisant heeft verdachte de afgelopen periode regelmatig samen met [A], op straat aangetroffen. Verbalisant heeft in de jaren 2012 en 2013 regelmatig contact gehad met [A] en heeft deze[A]nooit met een andere [verdachte] gezien, dan verdachte. [3]
Verdachte heeft ter terechtzitting d.d. 6 augustus 2013 verklaard dat [A] de broer van zijn vriendin is en dat hij, verdachte, [verdachte] wordt genoemd en soms [verdachte]. [4]
Feit 3:
N.B. [benadeelde 5] merkte op 11 april 2013 bij terugkomst in haar woning in Amersfoort dat haar Ipad was verdwenen. Tijdens haar afwezigheid waren haar zoon [getuige 1], [benadeelde 2] en [verdachte] in haar woning geweest. [5]
[getuige 1] was op 11 april 2013 samen met [benadeelde 2]en [verdachte] in zijn woning. De Ipad van zijn moeder lag op de bank. In de periode dat zij in de woning waren had hij niet constant zicht op beide jongens. Na enige tijd hadden [benadeelde 2] en [verdachte] de woning weer verlaten. Op het moment dat zijn moeder thuis kwam miste zij haar Ipad. Hij was naar buiten gelopen en had [verdachte] gevraagd of [verdachte] de Ipad had meegenomen. [verdachte] reageerde geschrokken, zenuwachtig. [verdachte] vroeg even later aan hem of de code van de Ipad hetzelfde was als de code van zijn (getuiges) telefoon. [6]
[benadeelde 2] was op 11 april 2013 samen met [verdachte] in de woning van [getuige 1]. Hij zag dat [verdachte] in de woning een Ipad van de bank pakte en deze onder zijn broeksband stopte. Hierop liep deze [verdachte] gelijk naar buiten. [7]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is op grond van de onder feit 1 genoemde feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte de door aangevers bedoelde [verdachte] is.
De rechtbank acht op grond van voornoemde feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten.
De rechtbank is ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat de verklaringen van beide aangevers elkaar op essentiële onderdelen bevestigen. Beide aangevers hebben ruim drie weken na het incident aangifte gedaan. Voorts heeft het feit zich afgespeeld onder voor de aangevers bedreigende omstandigheden Dat beide verklaringen derhalve op (ondergeschikte) onderdelen niet gelijkluidend zijn is niet ongewoon en maakt voornoemde verklaringen niet ongeloofwaardig danwel onbetrouwbaar.
4.3.2
Vrijspraak
Feit 2:
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte - aldan niet samen met een ander - beide aangevers heeft gedwongen geld af te geven. Het dossier bevat daartoe onvoldoende aanknopingspunten. Beide aangiftes lopen uiteen op essentiële onderdelen. Zo verklaart [benadeelde 4] dat er één jongen aan kwam en dat die jongen geld van hun wilde hebben, anders dreigde hij hun benen te breken. Iedereen in de groep gaf die jongen geld. Later hoorde hij dat die jongen door anderen “[verdachte]’ werd genoemd. [benadeelde 3]verklaart dat er twee jongens, [verdachte] en [A], aan kwamen. [verdachte] dreigde dat er iets met hen zou gebeuren en zei vervolgens dat zij geld aan[A]moesten geven. Meerdere jongens gaven geld aan [A]. Voorts worden beide aangiftes, ieder op zich, niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel. De rechtbank zal derhalve verdachte vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1
op 26 maart 2013 te Amersfoort, met het oogmerk om zich te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde 1]en [benadeelde 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een bedrag aan geld, toebehorende aan [benadeelde 1]en [benadeelde 2], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] dreigend de woorden zijn toegevoegd dat de tanden uit de smoel worden geslagen en/of zouden worden neergestoken, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
ten aanzien van feit 3
op 11 april 2013 te Amersfoort, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een Ipad, toebehorende aan [benadeelde 5].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
feit 1: afpersing, meermalen gepleegd;
feit 3: diefstal.
5.2
De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft zich over de persoon van verdachte laten voorlichten door
H.A. Gerritsen, forensisch psychiater en A. Laurijssen-Timmers, psycholoog, die op respectievelijk 2 juli 2013 en 1 juli 2013 een rapport hebben uitgebracht.
Uit de rapporten blijkt dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de zin van een gedragsstoornis NAO en ADHD van het overwegend hyperactieve-impulsieve type. Voorts is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van zwakbegaafdheid en een zich ontwikkelende antisociale persoonlijkheidsstoornis. Volgens de deskundigen zijn deze psychische problematiek en beperkingen van invloed geweest op het tenlastegelegde.
Geadviseerd wordt om verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank neemt de voormelde conclusies over en maakt deze tot de hare.
Nu uit de rapportages of anderszins niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit, is verdachte strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen;
  • een jeugddetentie van 137 dagen, met aftrek van het voorarrest;
  • een voorwaardelijke PIJ-maatregel, met als bijzondere voorwaarden dat verdachte
 mee zal werken aan een klinische behandeling bij Groot Emaus, of een soortgelijke instelling en de daarop volgende vormen van behandeling die de jeugdreclassering nodig acht;
 zich zal houden aan de aanwijzingen hem gegeven door/of namens de jeugdreclassering.
Daarnaast vordert de officier van justitie dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd aan de vordering van de officier van justitie.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan berovingen waarbij leeftijdgenoten door verdachte gedwongen werden om onder bedreiging geld af te geven. De slachtoffers waren niet in staat om het intimiderende en bedreigende gedrag van verdachte te weerstaan. Het is algemeen bekend dat zulke ingrijpende ervaringen traumatische gevolgen kunnen hebben voor de slachtoffers. Verdachte heeft daar op geen enkel moment bij stilgestaan en heeft zijn eigen financieel gewin voorop gesteld. Ook in de samenleving veroorzaken dergelijke feiten gevoelens van onveiligheid. Voorts heeft verdachte een Ipad gestolen. Dergelijke feiten zorgen voor financiële schade en overlast bij het slachtoffer.
Wat de persoon van verdacht betreft heeft de rechtbank kennis genomen van:
- het strafblad van verdachte d.d. 26 juni 2013 waaruit blijkt dat verdachte meerdere malen ter zake het plegen van strafbare feiten, waaronder soortgelijke feiten als het onderhavige, is veroordeeld tot jeugddetentie en/of een werkstraf.
- de inhoud van de onder 5.2 genoemde rapportages van door H.A. Gerritsen, forensisch psychiater en A. Laurijssen-Timmers, psycholoog. Beide deskundigen adviseren aan verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen om zo een – in aanvang - klinische behandeling, gevolgd door een ambulante vervolgbehandeling mogelijk te maken.
- het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 25 juli 2013 en de toelichting daarop ter terechtzitting van 20 augustus 2013 door C.M. van Steenderen, Raadsonderzoeker en het rapport van Bureau Jeugdzorg en de toelichting daarop ter terechtzitting van 20 augustus 2013 door P. van Kempen.
Uit voornoemde rapporten volgt dat verdachte als gevolg van zijn complexe problematiek en beperkte cognitieve vermogen op alle levensgebieden in problemen komt of daar vast loopt. Verdachte is onvoldoende in staat is om zijn gedrag te reguleren en de gevolgen van zijn gedrag te overzien. Eerdere intensieve ambulante begeleiding en residentiële plaatsingen hebben niet tot de gewenste en blijvende gedragsveranderingen bij verdachte geleid. Om het recidiverisico terug te dringen is het noodzakelijk dat verdachte door middel van een intensieve behandeling in een gestructureerde residentiële setting gedragsalternatieven en een meer pro-sociale houding aanleert om daardoor in de toekomst minder snel in de problemen te komen. Dit dient zich voornamelijk te richten op zijn impulsiviteit, gewetensontwikkeling en attitude. Gaandeweg kan worden toegewerkt naar een ambulant kader.
De Raad voor de Kinderbescherming adviseert de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en toezicht om zodoende te waarborgen dat, ter voorkoming van recidive, de behandeling van verdachte aansluitend op zijn detentie kan worden opgestart.
Van Kempen heeft ter terechtzitting aangegeven dat verdachte aangemeld is bij Groot Emaus en daar vanaf maandag 26 augustus 2013 opgenomen kan worden in een besloten groep. De duur van de behandeling/opname van verdachte is afhankelijk van het verloop en de ontwikkeling van de behandeling van verdachte en van de inzet en motivatie van verdachte zelf. Het door verdachte te volgen nazorgtraject zal – in overleg met Bureau Jeugdzorg - vanuit Groot Emaus worden ingevuld.
Beide deskundigen adviseren aan verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen met daarbij de bijzondere voorwaarde dat verdachte mee zal werken aan een klinische opname in Groot Emaus en aan het nazorgtraject en voorts dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzigen die hem worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg en de instelling/behandelaar.
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij zich realiseert dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel zijn laatste kans is en dat hij bereid is mee te werken aan een opname en behandeling bij Groot Emaus.
Bij aparte beslissing in raadkamer heeft de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte bevolen met ingang van 26 augustus 2013, waarbij als bijzondere voorwaarde – onder andere – is gesteld dat verdachte zich aansluitend op zijn schorsing op zal laten nemen in Groot Emaus, locatie Borculo.
De rechtbank stelt vast dat de bewezen feiten misdrijven zijn waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Op grond van voornoemde rapporten hetgeen ter terechtzitting is besproken is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. De rechtbank is met de deskundigen van oordeel dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel thans nog niet aan de orde is. Verdachte zal nog een kans krijgen om een positieve gedragsverandering te realiseren, waarbij de voorwaardelijke PIJ-maatregel voor verdachte als stok achter de deur zal dienen om verdachte ervan te weerhouden de na te noemen algemene en bijzondere voorwaarden te overtreden. Daarnaast zal de rechtbank verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen, welke gelijk is aan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De rechtbank is op grond van het voorgaande ook van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen indien er geen behandeling of begeleiding van de verdachte plaatsvindt. De rechtbank acht het om die reden geboden de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden te bevelen.

7.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kunnen de vorderingen tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe evenwel niet besluiten. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de PIJ-maatregel die voorwaardelijk zal worden opgelegd, een tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke opgelegde straffen niet opportuun is.
De rechtbank zal de vorderingen om die reden afwijzen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 77a, 77g, 77h, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 77za, 310 en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: afpersing, meermalen gepleegd;
feit 3: diefstal
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 128 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
Maatregel
- zij beveelt de
voorwaardelijke plaatsingvan verdachte
in een inrichting voor jeugdigen, met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* omdat de verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte mee zal werken aan een opname in Groot Emaus, locatie Borculo, of een soortgelijke instelling, en daar zal verblijven en zich daar zal laten behandelen zolang die instelling en/of Bureau Jeugdzorg dat noodzakelijk en wenselijk achten binnen de proeftijd. Verdachte zal zich houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar en/of Bureau Jeugdzorg worden gegeven;
* dat verdachte, aansluitend aan zijn opname in Groot Emaus, of een soortgelijke instelling, mee zal werken aan het hem betreffende nazorgtraject en zich zal houden aan de aanwijzingen die hem door of namens de instelling en/of Bureau Jeugdzorg in het kader van dat nazorgtraject worden gegeven;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die in het kader van de maatregel Hulp en Steun worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg;
* draagt de jeugdreclassering op verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarden;
Dadelijk uitvoerbaar
Verklaart de op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar;
Vordering tenuitvoerlegging
Wijst de vorderingen tot tenuitvoerlegging af;
Voorlopige hechtenis
Heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop dit vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter, tevens kinderrechter en mr. P.W.G. de Beer en mr. C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 3 september 2013.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
hij op of omstreeks 26 maart 2013 te Amersfoort, althans in het arrondissement Midden-Nederland, met het oogmerk om zich en / of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en / of bedreiging met geweld [benadeelde 1]en/of [benadeelde 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een bedrag aan geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1]en/of [benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2]
(dreigend) de woorden zijn toegevoegd dat de tanden uit de smoel worden geslagen en/of zouden worden neergestoken, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 05 april 2013 te Amersfoort, althans in het arrondissement Midden-Nederland, samen in vereniging, althans alleen, met het oogmerk om zich en / of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en / of bedreiging met geweld [benadeelde 3]en/of [benadeelde 4] heeft gedwongen tot de afgifte van een bedrag aan geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 3]en/of [benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat Die [benadeelde 2] en/of Fijneger (dreigend) de
woorden zijn toegevoegd, dat hun de benen zouden worden gebroken en/of in elkaar zouden worden getrapt en/of als jullie nee zeggen dat gaat er iets met jullie gebeuren en dat doe ik met iets dat ik bij mij hebt, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking ;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 11 april 2013 te Amersfoort, althans in het arrondissement Midden-Nederland, samen in vereniging althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een Ipad, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan N.B. [benadeelde 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 2], pagina 19 en 20.
2.Proces-verbaal van aangifte J. [benadeelde 1], pagina 34 en 35.
3.Proces-verbaal van bevindingen [C], pagina 45.
4.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 6 augustus 2013.
5.Proces-verbaal van aangifte van N.B. [benadeelde 5], pagina 25 en 26.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige P.[getuige 1], pagina 68 t/m 70.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige J. [benadeelde 2], pagina 80 en 81.