ECLI:NL:RBMNE:2013:7817

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 december 2013
Publicatiedatum
5 april 2014
Zaaknummer
16-656352-12
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met zwaar lichamelijk letsel in Amersfoort

Op 4 oktober 2012 vond er een gewelddadig voorval plaats in Amersfoort waarbij de verdachte, een man van Egyptische afkomst, betrokken was. De rechtbank Midden-Nederland deed uitspraak op 13 december 2013 in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan twee slachtoffers, aangeduid als [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek dat plaatsvond tijdens de terechtzittingen op 18 september en 29 november 2013. De officier van justitie vorderde een veroordeling op basis van de aangiften, getuigenverklaringen en medische rapporten. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat hij werd aangevallen door [slachtoffer 1]. De rechtbank oordeelde echter dat er onvoldoende bewijs was voor een noodweersituatie en dat de verdachte opzettelijk geweld had gebruikt. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot zware mishandeling, maar achtte de mishandeling van beide slachtoffers bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een werkstraf van 240 uur. Daarnaast werd de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan [slachtoffer 1] van € 3332,86, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/656352-12
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 13 december 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Egypte) op [1966],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[woonplaats], [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 18 september 2013 en 29 november 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de advocaat, mr. M. Dikkerboom, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: heeft geprobeerd [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel die [slachtoffer 1] heeft mishandeld;
feit 2: [slachtoffer 2] heeft mishandeld.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan. De officier van justitie baseert zich ten aanzien van de door haar bewezen geachte feiten op de aangiften, de getuigenverklaringen en de medische verklaringen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. Verdachte heeft verklaard dat hij een klein mesje, gelijkend op een scheermesje zonder houder, in zijn hand heeft gehad. Het mesje was van geringe omvang. Verdachte heeft zich bij het vastpakken van het mesje in zijn vingers gesneden. Hieruit leidt de verdediging af dat verdachte het mesje niet stevig kon vastpakken of hier druk op kon zetten, waardoor het niet mogelijk was om aangever [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De verdediging is van mening dat de rechtbank ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 tot een bewezenverklaring kan komen. Met betrekking tot deze feiten heeft de verdediging zich beroepen op noodweer. De verdediging heeft hierbij aangevoerd dat verdachte is geslagen en geschopt, ook toen hij op de grond lag. Verdachte kon geen kant op omdat aangever [slachtoffer 1] boven op hem lag en er andere mensen om hem heen stonden. Verdachte heeft toen om zich heen gezwaaid met het mesje in zijn hand. Verdachte heeft zich slechts verdedigd tegen een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding van aangever [slachtoffer 1].
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak
Feit 1 primair
De rechtbank heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt dat het letsel van aangever [slachtoffer 1] is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel, gelet op de aard van het letsel - een snijwond in het gelaat en snijwonden op het linkerbeen, waaronder een diepe snijwond door de huid en de subcutis – en de tot op de dag van vandaag door aangever ondervonden gevolgen, zoals van een en ander blijkt uit het schade-onderbouwingsformulier en de daarbij gevoegde medische gegevens. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Onder feit 1 primair is echter niet een voltooid delict tenlastegelegd maar enkel de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair tenlastegelegde.
4.3.2
Feiten en omstandigheden
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 4 oktober 2012 in het theehuis op de [adres] in [vestigingsplaats] was. Aangever zag een man binnen komen die hij kent als de eigenaar van een shoarmazaak op het [adres] (zijnde: verdachte). [2] De man pakte aangever vast en zij worstelden met elkaar. Terwijl aangever aan het worstelen was voelde hij dat de man hem overal probeerde te steken of te snijden. Op een gegeven moment voelde aangever dat het warm werd in zijn hals aan de linkerzijde onder zijn oor en dat het bloed begon te stromen. Aangever voelde dat er iets in zijn been gestoken werd en voelde vervolgens een snijbeweging. Aangever voelde hierna nog een keer dat er iets in zijn kuit gestoken werd en vervolgens weer een snijbeweging. Aangever voelde een derde keer dat er iets in zijn been gestoken werd. Aangever voelde ook toen weer dat er gesneden werd in zijn kuit. [3] Aangever weet dat er tijdens de worsteling iemand geraakt is door de man. Aangever kent degene die geraakt is als [slachtoffer 2]. [4]
Getuige [getuige] verklaarde dat hij zag dat er een worsteling ontstond tussen twee mannen. Een medewerker van het café sprong tussen de mannen om hen uit elkaar te halen. De getuige zag dat de oudere man (zijnde: verdachte) met een scheermes in het gezicht van [slachtoffer 1] (zijnde: aangever [slachtoffer 1]) sneed. De getuige zag dat de oudere man op de grond viel. De getuige zag dat de oudere man wild om zich heen zwaaide met een scheermes. De getuige zag dat [slachtoffer 1] en de medewerker van het café in hun been werden geraakt door het scheermes. De getuige zag dat [slachtoffer 1] en de medewerker gewond waren geraakt in hun been. [slachtoffer 1] had ook letsel in zijn gezicht. [5]
Uit een brief van de chirurg, dr. [naam], blijkt dat aangever [slachtoffer 1] gestoken was. Aangever had links in het gelaat een snijwond. Op zijn linker onderbeen een diepe snijwond door de huid en subcutis. Aangever had eveneens oppervlakkige snijwonden op het linker bovenbeen. [6]
Verdachte verklaart dat hij met een mesje zwaaide. Voorts verklaart verdachte dat hij weet dat hij [slachtoffer 1] heeft geraakt. [7]
Aangever [slachtoffer 2] verklaarde dat hij op 4 oktober 2012 werkzaam was in Amersfoort. [8] Aangever zag dat [slachtoffer 1] (zijnde: aangever [slachtoffer 1]) en de Egyptenaar (zijnde: verdachte) aan elkaar stonden te duwen en te trekken. Aangever sprong tussen de twee ruziënde mannen in. Toen de ruzie over was voelde aangever zijn linker onderbeen. Aangever zag dat er een snee in zijn onderbeen zat. Verdachte is hiervoor in het ziekenhuis behandeld en de wond is gehecht. [9]
Uit een brief van de chirurg, dr. [naam], blijkt dat aangever [slachtoffer 2] een snijwond op zijn linker onderbeen had over een lengte van 3 centimeter. [10]
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.
4.3.3
Aanvullende bewijsoverwegingen
De rechtbank begrijpt uit de verklaringen van aangever [slachtoffer 1] dat met “de eigenaar van een shoarmazaak op het [adres]” verdachte wordt bedoeld en met “[slachtoffer 2]”, aangever [slachtoffer 2] wordt bedoeld.
De rechtbank begrijpt uit de verklaring van getuige [getuige] dat met “oudere man” verdachte wordt bedoeld en met “[slachtoffer 1]” aangever [slachtoffer 1] wordt bedoeld.
De rechtbank begrijpt uit de verklaring van aangever [slachtoffer 2] dat met “[slachtoffer 1]” aangever [slachtoffer 1] wordt bedoeld en met “de Egyptenaar” verdachte wordt bedoeld.
Ten aanzien van feit 2
Verdachte heeft verklaard dat er mensen om hem heen stonden toen hij op de grond lag en dat hij met het mesje in zijn hand om zich heen heeft gezwaaid omdat hij geen kant op kon.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door zijn handelen – met een scherp mesje zwaaien terwijl er mensen dicht om hem heen staan – willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij een of meer personen hiermee zou raken die daardoor verwondingen zouden oplopen. De rechtbank acht het opzet op de mishandeling van aangever [slachtoffer 2] daarom in voorwaardelijke zin bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
Subsidiair
op 4 oktober 2012 te Amersfoort opzettelijk [slachtoffer 1] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het meermalen steken en snijden met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht en de kuit van voornoemde [slachtoffer 1], waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2.
op 4 oktober 2012 te Amersfoort opzettelijk [slachtoffer 2] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het éénmaal snijden met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in een been van voornoemde [slachtoffer 2], waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

6.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 bepleit dat verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat verdachte een beroep op noodweer toekomt. Daartoe wordt gesteld dat verdachte is geslagen en geschopt en dat aangever [slachtoffer 1] bovenop verdachte lag, waardoor verdachte geen kant op kon en hierdoor genoodzaakt was zich te verdedigen tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van aangever [slachtoffer 1].
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer moet allereerst worden vastgesteld dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed waartegen verdediging noodzakelijk was. De rechtbank acht echter uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer 1] jegens verdachte, of van een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Anders dan de verklaring van verdachte is er immers geen bewijs voorhanden waaruit kan worden vastgesteld dat aangever [slachtoffer 1] verdachte heeft aangevallen en bovenop hem heeft gelegen. Integendeel, uit de verklaring van aangever [slachtoffer 1] en uit de getuigenverklaring van [getuige] is gebleken dat verdachte, toen hij nog niet op de grond terecht was gekomen, aangever in het gezicht heeft gesneden. Voorts is uit voornoemde verklaringen gebleken dat verdachte het been van aangever vast hield en hierin meermalen stak en sneed toen aangever wilde weglopen en verdachte door omstanders werd weggetrokken. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte zich ten tijde van zijn gewelddadige handelen niet in een noodweersituatie bevond waarin hij gerechtigd was zich te verdedigen. De rechtbank wijst het beroep op noodweer dan ook af.
Er zijn dan ook geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
feit 1 subsidiair en 2: telkens, mishandeling.
Het bestaan van een andere rechtvaardigingsgrond is evenmin aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder feit 1 primair en feit 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en werkstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd zich te kunnen vinden in de door de officier van justitie geëiste straf.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. [slachtoffer 1] heeft hierbij fors letsel opgelopen; een snijwond in zijn gezicht en steek- en snijwonden in zijn been. Deze wonden zijn gehecht. De snijwond die [slachtoffer 2] op zijn been heeft opgelopen diende eveneens te worden gehecht.
Dergelijke geweldsmisdrijven vormen een grove aantasting van het menselijk lichaam en de lichamelijk integriteit van slachtoffers. Dit blijkt ook uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer 1], waarin hij verklaart dat hij zich na het incident, naast de lichamelijke ongemakken, depressief voelde en dat de grote littekens een blijvende herinnering zijn aan het door verdachte gepleegde feit.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 30 juli 2013, waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor geweldsmisdrijven.
Gelet op de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van verdachte is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste straf passend en geboden is. In aanmerking genomen dat verdachte van het onder feit 1 primair tenlastegelegde feit zal worden vrijgesproken, komt de rechtbank hiermee uit op een hogere straf dan door de officier van justitie is gevorderd. Naar het oordeel van de rechtbank doet de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht aan de ernst van de gepleegde strafbare feiten. De rechtbank zal verdachte dan ook conform de eis van de officier van justitie een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden opleggen met een proeftijd van twee jaren en een werkstraf van 240 uren.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedragen van € 5067,86, waarvan € 2317,86 voor materiële schade en € 2750,00 voor immateriële schade, gevoegd in het strafproces ter zake feit 1.
9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1] geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de materiële schade tot een bedrag van € 1317,86. De officier van justitie is van mening dat de kosten voor het verlies van arbeidsuren onvoldoende zijn onderbouwd. De immateriële schade dient te worden gematigd tot een bedrag van € 1500,00. De officier van justitie is van mening dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe is van mening dat de vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu zij heeft bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Indien de rechtbank tot een veroordeling komt sluit de raadsvrouwe zich aan bij het voorstel van de officier van justitie tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De behandeling van de vordering van [slachtoffer 1] levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 3332,86 een rechtreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit, waarvan 582,86 (kleding, reiskosten en foto’s) ter zake van materiële schade en € 2750,00 ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht de rechtbank tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 4 oktober 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Met betrekking tot de toegekende vordering zal de rechtbank teven de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Gelet op bijlage 13 bij de vordering van de benadeelde partij, is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde kosten voor een advocaat, groot € 735,00, kosten betreffen die de benadeelde partij ten behoeve van zijn eigen strafzaak onder parketnummer 16/206258-12 heeft gemaakt. De rechtbank acht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in dat deel van de vordering, nu deze kosten geen kosten betreffen die rechtstreeks verband houden met het ontstaan van de schade. De rechtbank is van oordeel dat de kosten van € 1000,00 voor verlies van arbeid onvoldoende zijn onderbouwd en acht de benadeelde partij ook in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering waarin hij niet-ontvankelijk is verklaard desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 57, 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
Spreekt verdachte vrij van het onder feit 1 primair tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte feit 1 subsidiair en feit 2 heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 subsidiair en 2: telkens, mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
2 maanden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van
onbetaalde arbeid, van
240 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
120 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Voorlopige hechtenis
Heft op het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Vordering benadeelde partij
Wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 3332,86 (zegge drieduizenddriehonderdtweeëndertig euro zesentachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 4 oktober 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1], € 3332,86 (zegge drieduizenddriehonderdtweeëndertig euro zesentachtig cent) aan de Staat te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 4 oktober 2012 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 43 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter, mrs. P.K. van Riemsdijk en G.D. Kleijne, rechters, in tegenwoordigheid van drs. E.M.S. Arduin, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 december 2013.
Mr. G.D. Kleijne is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen
.BIJLAGE: De tenlastelegging
1.
Primair
hij op of omstreeks 4 oktober 2012 te Amersfoort, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet éénmaal of meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in/tegen het gezicht en/of de hals en/of de kuit, in elk geval in/tegen het lichaam, van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 4 oktober 2012 te Amersfoort, in elk geval in Nederland, opzettelijk
[slachtoffer 1] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het éénmaal of meermalen steken en/snijden met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in/tegen het gezicht en/of de hals en/of de kuit, in elk geval het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1], waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 4 oktober 2012 te Amersfoort, in elk geval in Nederland, opzettelijk
[slachtoffer 2] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het éénmaal of meermalen steken en/of snijden met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/tegen een been van voornoemde [slachtoffer 2], waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] nr. PL0940 2012221649-1, blz. 55 van het proces-verbaal nr. PL0940/2012221301.
3.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] nr. PL0940 2012221649-1, blz. 56 van het proces-verbaal nr. PL0940/2012221301.
4.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] nr. PL0940 2012221649-1, blz. 57 van het proces-verbaal nr. PL0940/2012221301.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] nr. PL0940 2012221301-3, blz. 59 van het proces-verbaal nr. PL0940/2012221301.
6.Brief Meander medisch centrum, blz. 172 van het proces-verbaal nr. PL0940/2012221301B.
7.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] nr. PL0940 2012221301-17, blz. 33 van het proces-verbaal nr. PL0940/2012221301.
8.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] nr. PL0940 2012223803-1, blz. 163 van het proces-verbaal nr. PL0940/2012221301B.
9.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] nr. PL0940 2012223803-1, blz. 164 van het proces-verbaal nr. PL0940/2012221301B.
10.Brief Meander medisch centrum, blz. 176 van het proces-verbaal nr. PL0940/2012221301B.