ECLI:NL:RBMNE:2013:7682

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2013
Publicatiedatum
30 januari 2014
Zaaknummer
356767/ HA RK 13-307
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in ondertoezichtstelling van minderjarige

In deze wrakingszaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 20 december 2013, heeft verzoekster, de ouder van een minderjarige, een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. L.P. de Haas. Dit verzoek was gebaseerd op de stelling van objectieve partijdigheid van de rechter tijdens de behandeling van een verzoek tot ondertoezichtstelling van haar dochter, geregistreerd onder zaaknummer 355208/JL RK 13-857. De procedure begon met een schriftelijk wrakingsverzoek op 12 november 2013, gevolgd door een mondelinge behandeling op dezelfde dag. Tijdens deze zitting was de gemachtigde van verzoekster aanwezig, maar mr. L.P. de Haas was niet verschenen.

Verzoekster stelde dat de aanwezigheid van vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg Flevoland tijdens het verhoor van haar dochter ongepast was, omdat deze partijen geen belanghebbenden waren in de procedure. Verzoekster vond dat haar gemachtigde, de heer [gemachtigde], ook aanwezig had moeten zijn bij het verhoor, maar werd niet toegelaten. De rechter heeft het kinderverhoor desondanks voortgezet, wat verzoekster als een schending van haar rechten beschouwde.

In haar verweer stelde de rechter dat het verzoek om aanhouding van de zitting was afgewezen omdat er geen bijzondere betrokkenheid van de advocaat van verzoekster was aangetoond. De rechter gaf aan dat het gebruikelijk is dat een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming en een gezinsvoogdijinstelling aanwezig zijn bij het kinderverhoor, en dat verzoekster niet gemotiveerd had aangegeven waarom zij vond dat er sprake was van partijdigheid.

De rechtbank oordeelde dat verzoekster niet-ontvankelijk was in haar wrakingsverzoek, omdat zij niet voldoende had gemotiveerd waarom zij meende dat de rechter partijdig was. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een inhoudelijke behandeling van het verzoek, en verklaarde verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot wraking van mr. L.P. de Haas.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: 356767/ HA RK 13-307
beslissing van 20 december 2013 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken, zitting houdend te Lelystad
op het verzoek in de zin van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van:
[verzoekster] ouder van [minderjarige],
wonende te [woonplaats],
verzoekster tot wraking,
verder te noemen verzoekster,
gemachtigde de heer [gemachtigde],

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 12 november 2013
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 12 november 2013
- het schriftelijke verweer van mr. L.P. de Haas van 26 november 2013
- de schriftelijke toelichting van de heer [gemachtigde] op het wrakingsverzoek
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 6 december 2013 in het openbaar behandeld. Bij de mondelinge behandeling is Schrier verschenen bijgestaan door haar gemachtigde de heer [gemachtigde]. Mr. L.P. Haas is niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. L.P Haas als rechter (hierna te noemen: de rechter) in de behandeling van het door de Raad van de Kinderbescherming ingediende verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige], de dochter van verzoekster, geregistreerd onder zaaknummer 355208/ JL RK 13-857.
2.2.
Verzoekster heeft objectieve partijdigheid aan haar verzoek tot wraking ten grondslag gelegd. Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoekster het verzoek nader toegelicht en daaraan ten grondslag gelegd dat bij het verhoor van de dochter van verzoekster niet alleen de rechter en de griffier aanwezig waren, maar ook andere procespartijen. Bij het verhoor was namelijk een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig en twee vertegenwoordigers van Bureau Jeugdzorg Flevoland. Deze hadden niet bij het verhoor aanwezig moeten zijn. Nu zowel vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming als van Bureau Jeugdzorg Flevoland aanwezig waren bij het verhoor had de gemachtigde van verzoekster tevens gemachtigde van haar dochter, de heer [gemachtigde], de gelegenheid geboden moeten worden om ook aanwezig te zijn bij het verhoor. De heer [gemachtigde] werd echter niet toegelaten tot het kinderverhoor. Daar komt bij dat Bureau Jeugdzorg Flevoland geen belanghebbende is in de procedure en dat zij, ondanks een voorvraag die verzoekster hierover had gesteld maar die door de rechter niet eerst werd behandeld, wèl werd toegelaten tot het kinderverhoor. De rechter heeft ook het kinderverhoor afgemaakt ondanks het wrakingsverzoek van verzoekster.

3.Het standpunt van de rechter

3.1.
De rechter heeft in haar schriftelijk verweer het navolgende naar voren gebracht. Een paar dagen voorafgaand aan de zitting van 12 november 2013 is door een advocaat namens verzoekster om aanhouding van de zitting verzocht, omdat de advocaat andere verplichtingen had. Doordat nergens van bijzondere betrokkenheid van die advocaat bij de zaak bleek en verzoekster een andere advocaat had kunnen benaderen is het verzoek om aanhouding afgewezen. Voorafgaand aan het kinderverhoor is door de bode namens verzoekster verzocht om de heer [gemachtigde] tot de zitting toe te laten. Gelet op het besloten karakter van de zitting is de toestemming geweigerd. Tijdens het kinderverhoor werd door de bode aan de rechter het schriftelijk wrakingsverzoek van de heer [gemachtigde] overhandigd met daarbij de schriftelijk volmacht van verzoekster en [minderjarige]. Na afloop van het kinderverhoor heeft de rechter verzoekster in de gelegenheid gesteld om het wrakingsverzoek te bespreken. Verzoekster weigerde echter zonder de heer [gemachtigde] binnen te komen. Het is de vraag of verzoekster ontvankelijk is in haar verzoek nu de heer [gemachtigde] het verzoek heeft ingediend en het wrakingsverzoek niet vermeldt dat dit ook namens verzoekster is ingediend. Daar komt bij dat het nog maar de vraag is of de heer [gemachtigde] dit namens verzoekster kan doen.
Behoudens het horen van [minderjarige] was het onderzoek ter terechtzitting nog niet aangevangen. Het is te doen gebruikelijk dat het kinderverhoor plaatsvindt in de aanwezigheid van een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming en een vertegenwoordiger van de gezinsvoogdijinstelling en buiten aanwezigheid van de ouders.

4.De beoordeling

4.1.
Bij de beoordeling van het wrakingsverzoek moet worden getoetst aan de norm van zowel artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) als artikel 6 EVRM, dit alles in samenhang met de door de Hoge Raad en de door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Van gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn, indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging bevooroordeeld is.
Ook kan daarvan sprake zijn, indien objectief bepaalde feiten of omstandigheden de rechtzoekende grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Voorop staat dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
4.2.
Artikel 37 lid 2 Rv schrijft voor dat het wrakingsverzoek schriftelijk is en gemotiveerd. Na aanvang van een terechtzitting kan het wrakingsverzoek ook mondeling geschieden. Ook indien het wrakingsverzoek mondeling geschiedt dient het gemotiveerd te zijn. Tijdens de behandeling van een wrakingsverzoek ter terechtzitting kan er slechts nog een nadere toelichting worden gegeven op het reeds gemotiveerde wrakingsverzoek. De rechtbank constateert dat het wrakingsverzoek zoals dat is gedaan op 12 november 2013 niet gemotiveerd is. In het ingediende wrakingsverzoek is zonder nadere motivering als grond voor de wraking vermeld ‘objectieve onpartijdigheid’. Verzoekster heeft in haar verzoek niet gemotiveerd waarom zij van mening dat er sprake is van objectieve onpartijdigheid. Het enkele feit dat een wrakingsverzoek wordt gedaan houdt echter al in dat de verzoekende partij van mening is dat er sprake is van partijdigheid. Dit is dan ook niet als motivering van het verzoek te beschouwen. In het wrakingsverzoek dient gemotiveerd aangegeven te worden waarom de verzoeker van mening is dat sprake is van partijdigheid. Verzoekster heeft dit nagelaten. Een en ander klemt des te meer nu gebleken is dat de rechter verzoekster, nadat zij het wrakingsverzoek had ingediend, in de gelegenheid heeft gesteld om haar verzoek nader toe te lichten. Verzoekster heeft dit echter geweigerd. Verder is niet gebleken dat de gemachtigde, de heer [gemachtigde], voorafgaand aan het kinderverhoor toegang tot het kinderverhoor heeft verzocht in de hoedanigheid van gemachtigde van [minderjarige], omdat de andere procespartijen (de Raad voor de Kinderbescherming en de Bureau Jeugdzorg Flevoland) wel aanwezig waren bij het kinderverhoor.
Verzoekster heeft dit eerst bij de behandeling ter terechtzitting van het wrakingsverzoek daaraan ten grondslag gelegd. Dat is te laat, zodat verzoekster niet-ontvankelijk verklaard moet worden in haar verzoek. Aan een inhoudelijke behandeling van het verzoek komt de rechtbank daarom niet toe.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot wraking van mr. L.P. de Haas;
5.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan de heer [naam] en mr. L.P. de Haas, alsmede aan de voorzitter van de afdeling familierecht en de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. O.E. Mulder, voorzitter, mr. A. van Holten en mr. A.E. The-Kouwenhoven als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. B.F. Hammerle, griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2013.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.