2.5.Op 12 augustus 2005 heeft de door ASR ingeschakelde schadebehandelaar [A] van Andriessen & Geurst Expertises B.V. aan (de advocaat van ) [verzoekster] onder meer bericht:
“Dat er sprake is van enige causaliteit is wel duidelijk. De vraag die partijen verdeeld houdt is in hoeverre de klachten en/of beperkingen uitsluitend en alleen zijn toe te rekenen aan de gevolgen van het ongeval van 10 juni 2000.”
In opdracht van [verzoekster] en ASR, althans [A] , is vervolgens een medisch specialistische expertise uitgevoerd door dr. P.H.J.M. Elsenburg (neurochirurg) van het Neuro-Orthopaedisch Centrum te Bilthoven. Op 24 januari 2008, na reactie op de conceptrapportage door (de advocaat van) [verzoekster] , heeft Elsenburg hiervan verslag uitgebracht. In dit verslag is onder meer het volgende opgenomen:
Voorgeschiedenis:
Betrokkene geeft desgevraagd aan, dat zij voor het ongeval werkzaam was als artsenbezoeker. Zij verrichtte deze werkzaamheden in een fulltime dienstverband. Zij moest daarbij ook veel autorijden. Zij ervoer bij deze betrekking geen beperkingen, noch op lichamelijk, noch op geestelijk terrein. Er was geen sprake van een wezenlijke medische voorgeschiedenis. Zij bezocht het huisartsenspreekuur niet regelmatig.
(…)
Huidige klachten:
Betrokkene geeft aan, dat er nog steeds klachten zijn van nekpijn, echter deze zijn niet continu aanwezig. Soms heeft zij een aantal dagen geen klachten, dan komen de klachten weer opzetten. De klachten kunnen worden geluxeerd bij bepaalde bewegingen, maar ook bijvoorbeeld door psychische stress, drukte of fysieke inspanning. Ook langer durende statische belasting kan de klachten luxeren. Zij heeft veel moeite om boven of onder de macht te werken. Zij vindt zelf de beweeglijkheid van de nek ook verminderd, vooral bij het draaien naar links. Zij heeft hier last van bij het autorijden. Soms stralen de klachten ook wel eens uit naar beide schouders en de schouderbladen. Zij kan een tas op de schouder niet lang dragen. Zij vindt het hoofd als het ware te zwaar. Betrokkene ervaart geen klachten ten aanzien van kracht, coördinatie of sensibiliteit van de armen of benen. Een enkele keer ervaart betrokkene nog wel eens een tinteling vanuit de pink naar de elleboog. Drukverhogende momenten hebben geen invloed op het klachtenpatroon. Ook warmte en koude hebben dat niet. Betrokkene heeft wel vaak uitstralende pijn, die omhoog trekt naar het occiput en aanleiding geeft tot hoofdpijnklachten. Het slapen gaat nu goed, zowel het inslapen als het doorslapen. Er is geen sprake van ernstige ochtendstijfheid. Betrokkene vindt wel, dat zij uitgeput wakker wordt. Zij woont alleen en doet het huishouden zelf, waarbij zij eigenlijk alle activiteiten in stukjes moet knippen. De boodschappen doet zij ook zelf, ook daar moet zij er rekening mee houden dat zij de zaken in kleine porties in huis haalt. Zware tassen kan zij niet meer dragen.
Tenslotte heeft betrokkene aanzienlijke klachten op cognitief gebied. Zij vindt haar geheugen sterk verminderd, waarbij zij veel moet opschrijven. Soms zou zij ook woordvindstoornissen hebben. De concentratie is slecht, zij is snel afgeleid, met name wanneer de omgeving wat rumoeriger is. Wanneer het rustig is kan zij een boek op zich wel lezen. Het volgen van een film op televisie is eigenlijk geen probleem.
(…)
II. Lichamelijk onderzoek:
(…)
Neurologisch onderzoek:
Concluderend zijn er bij neurologisch onderzoek geen objectiveerbare aanwijzingen voor uitval c.q. lateralisatie. Evenmin staan er aanwijzingen voor een cervicaal dan wel lumbaal radiculair prikkeling- en/of uitvalsyndroom. Voorts geeft betrokkene enige druk- en kloppijn aan over de occipito-cervicale overgang en de hoog cervicale links paravertebrale normotone musculatuur en de normotone musculus trapezius beiderzijds. Het bewegingsonderzoek van de cervicale wervelkolom toont geen beperkingen, de nek kan in verschillende richtingen binnen normale marges worden bewogen. Betrokkene geeft enige gevoeligheid aan bij palpatie van de SI-regio beiderzijds en de nervus ischiadicus beiderzijds zonder irradiatie in het been.
(…)
V. Neuropsychologisch onderzoek:
In verband met de persisterende klachten op cognitief gebied werd het wenselijk geacht om bij betrokkene een en ander te objectiveren middels een neuropsychologisch onderzoek. Aangezien u op pagina 2 van uw aanvraag de ruimte heeft geschapen om een dergelijk onderzoek aan te vragen, werd dit geïnitieerd bij mevrouw dr. J. Bruins, neuropsycholoog te Tienhoven. Het onderzoek vond plaats op 06.06.2007. (…)
(…)
VII. Conclusie:
Op neurologisch vakgebied luidt de diagnose:
Status na hoogenergetisch trauma met een laterale impact. Sindsdien persisteren in wisselende mate hoofdpijnklachten en nekpijnklachten zonder duidelijk anatomisch substraat. Tevens zijn er klachten op cognitief gebied.
Beantwoording van de vragen:
Vraag B: (…)
De actuele inventarisatie op neurologisch vakgebied is blanco. De enige medische voorgeschiedenis betreft een breuk van de rechter pols in 1973 en de linker pols in 1978. Beide werden conservatief met gips behandeld en zijn goed genezen.
Vraag C: (…)
Antwoord: De door betrokkene aan het ongeval toegeschreven klachten c.q. restverschijnselen betreffen met name niet-continue klachten van hoofdpijn, nekpijn en schouderpijn en klachten op cognitief gebied. Noch uit de anamnese van betrokkene, noch uit de informatie uit de behandelende sector komen er gegevens naar voren, dat betrokkene ook al met deze klachten bekend was vóór het ongeval. Derhalve kunnen deze bevindingen, gezien in het licht van de aard van het trauma, worden toegeschreven aan het ongeval.
Vraag D: (…)
Antwoord: Zoals reeds hierboven werd vermeld, bestonden deze klachten niet gedeeltelijk of geheel voor het ongeval van 10.06.2000. Voorts zijn er ook geen aanwijzingen, dat dit klachtenpatroon zou zijn ontstaan, indien haar het ongeval niet zou zijn overkomen.
(…)
Vraag E: (…)
Antwoord: Bij betrokkene kan zeker niet worden gesproken van een postwhiplashsyndroom. Bij herhaalde controles in de behandelende sector en ook nu bij het uitvoeren van het expertiseonderzoek blijkt geen sprake te zijn van een verminderde beweeglijkheid van de cervicale wervelkolom. (…)
Vraag F:
Betrokkene geeft allerhande beperkingen aan ten aanzien van het verrichten van arbeid, in het dagelijkse leven en bij de vrijetijdsbesteding. Allereerst geeft zij beperkingen aan ten aanzien van het gebruik van de cervicale wervelkolom met een verminderde beweeglijkheid naar links, hetgeen last geeft bij autorijden. Voorts kan zijn langer durende statische belasting, psychische stress en zwaardere fysieke inspanning moeilijk velen, gezien een progressie van de nekklachten. Het langer verrichten van huishoudelijke activiteiten kan zij niet meer aan. Voorts kan zij ook niet meer zwaar tillen. Voorts geeft betrokkene klachten aan ten aanzien van de cognitieve functies met een verminderd geheugen, waarbij zij allerlei zaken moet opschrijven, zij is ook snel afgeleid en vindt de concentratie slechter, met name in een rumoerige omgeving.
Tenslotte zouden er soms woordvindingsstoornissen aanwezig zijn. De door betrokkenen aangegeven beperkingen kunnen op neurologische gronden op basis van objectiveerbare afwijkingen niet worden verklaard.
Er zijn ondergetekende geen andere, niet door betrokkenen aangegeven beperkingen op neurologisch vakgebied als gevolg van het ongeval bekend, waarmee bij de beoordeling rekening zou moeten worden gehouden. (…)
Vraag G: (…)
Antwoord: Momenteel zijn er ruim zeven jaar verstreken sinds het ongeval. Het lijkt redelijk om althans op neurologisch vakgebied te spreken van een eindtoestand ten aanzien van de ongevalsgevolgen.”
In de in het rapport van Elsenburg genoemde rapportage van dr. J. Bruins, neuropsycholoog, van 4 juli 2007 is opgenomen:
“Premorbide functioneren:
Haar geboorteverloop was zonder complicaties. Er zouden geen erfelijke aandoeningen bekend zijn. Als kind waren er geen leer- of concentratieproblemen. Zij werd nimmer door een psychiater of psycholoog behandeld. Zij heeft nimmer een hersenschudding doorgemaakt.
(…)
Persoonlijkheidsonderzoek:
(…)
Uit de scores van de coping met pijn vragenlijst (CPV) blijkt dat haar waargenomen pijnbeheersing bovengemiddeld. Er zijn weinig catastrofale pijngedachten. Bij pijn lijkt zij te weinig van de diverse strategieën te hanteren om met haar pijn om te gaan. Cliënte bidt en hoopt dat de pijn over zal gaan. Zij wordt niet actief en ook spreekt zij zich zelf niet positief toe. Zij ontkent haar pijnsensaties bijna niet en leidt haar aandacht ook bijna niet af van de pijn.
Conclusie:
Cliënte is een 39-jarige vrouw die op 10 juni 2000 een verkeersongeval doormaakte en hieraan Klachten overhield. In 2004 werd zij ontslagen als artsenbezoeker. Thans werkt zij 20 uur per week als receptioniste bij een gezondheidscentrum. Zij houdt klachten van extreme vermoeidheid, hoofd- nek- en schouderklachten. Hiernaast zijn er problemen met concentreren en onthouden.
Er kunnen middels het neuropsychologisch onderzoek geen cognitieve functiestoornissen worden geobjectiveerd.
Haar niveau van algemeen intellectueel functioneren wordt op dit moment laaggemiddeld geschat; toe te schrijven aan een zwakke prestatie op ruimtelijk inzicht. Haar prestaties op de verbale onderdelen liggen op gemiddeld niveau.
- er is geen sprake van een algehele mentale traagheid, vertraagde snelheid van informatieverwerking, noch van een traag werktempo
- er zijn geen aandachtsstoornissen
- er zijn geen geheugenstoornissen
- er zijn geen executieve functiestoornissen
- er zijn geen visuoconstructieve stoornissen
-er zijn geen taalstoornissen
Bij het onderzoek naar het psychisch functioneren blijkt er sprake te zijn van stemmingsproblematiek. Er is een licht depressieve stemming, welke mogelijk haar cognitief functioneren beïnvloed. Haar manier van coping is niet efficiënt. Zij is geneigd passief te reageren. Zij pakt haar problemen niet op een actieve wijze aan en ook uit zij haar emoties te weinig.”