ECLI:NL:RBMNE:2013:7588

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 december 2013
Publicatiedatum
13 januari 2014
Zaaknummer
UTR 13/705
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van ambtenaar wegens onbekwaamheid en ongeschiktheid voor functie

In deze zaak gaat het om het ontslag van een ambtenaar, eiser, die werkzaam was als medewerker publieksdienstverlening bij de Bibliotheek Utrecht. Eiser is primair ontslagen op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor zijn functie, nadat hij in het verleden al was aangesproken op zijn functioneren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kritiek op eisers functioneren, waaronder een gebrek aan klantvriendelijkheid en zelfreflectie, niet voldoende onderbouwd was. Eiser had gedurende zijn dienstverband steeds voldoende tot goede beoordelingen ontvangen, en in 2009 zelfs een gratificatie voor bewezen diensten. De rechtbank oordeelt dat de beoordelingsverslagen niet aantonen dat eiser onbekwaam of ongeschikt was, en dat de overige verweten gedragingen niet relevant zijn voor het functioneren in zijn rol. De rechtbank concludeert dat verweerder niet bevoegd was om het ongeschiktheidsontslag te verlenen.

Daarnaast heeft de rechtbank de subsidiaire ontslaggrond beoordeeld, waarbij verweerder dezelfde aspecten als bij het primair ontslag heeft aangevoerd. De rechtbank oordeelt dat ook deze grond niet voldoende onderbouwd is en dat er geen sprake is van een onwerkbare verhouding of impasse. Het beroep van eiser wordt gegrond verklaard, het bestreden besluit wordt vernietigd, en de rechtbank herroept het primaire besluit. Verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 944,-, en moet het betaalde griffierecht van € 150,- vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 13/705

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 december 2013 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J.W. Aartsen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. G.P.M. van der Sprong).

Procesverloop

Bij besluit van 30 maart 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van
1 december 2012 op grond van artikel 8:9, eerste lid, van de Arbeidsvoorwaardenregeling Utrecht (ARU) eervol ontslag verleend vanwege onbekwaamheid of ongeschiktheid voor zijn functie anders dan op grond van ziekten of gebreken.
Bij besluit van 21 december 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Subsidiair heeft verweerder eiser bij dit besluit ontslag verleend op grond van artikel 8:13 van de ARU, onder toekenning van een passende regeling op grond van artikel 19.4 van de ARU.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting zijn door eiser meegebrachte getuigen gehoord, te weten [A], werkzaam als hoofd civiele techniek bij de Dienst Stadswerken van de gemeente Utrecht, en [B], werkzaam als coördinator beheer bij het Bureau Natuur- en Milieucommunicatie van de gemeente Utrecht.

Overwegingen

1.
Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt voor 1 januari 2013.
2.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser was sinds 1 september 1997 werkzaam bij de Bibliotheek Utrecht (de Bibliotheek), laatstelijk sinds 1 maart 2007 in de functie van medewerker publieksdienstverlening voor 36 uur per week. Eind 2009 is eiser wegens ziekte uitgevallen voor deze werkzaamheden. Vanaf juli 2010 heeft eiser hervat in aangepast werk, in eerste instantie bij het Bureau Natuur- en Milieucommunicatie en later bij de Dienst Stadswerken van de gemeente Utrecht. De bedrijfsarts heeft eiser met ingang van 30 september 2011 weer volledig geschikt geacht voor zijn eigen functie van medewerker publieksdienstverlening. Naar aanleiding hiervan heeft eiser verweerder verzocht hem weer toe te laten tot zijn eigen functie. Bij besluit van 8 november 2011 heeft verweerder eiser geen toestemming verleend voor terugkeer in zijn functie. Bij ditzelfde besluit heeft verweerder eiser met ingang van 14 november 2011 tijdelijk andere werkzaamheden opgedragen, zijnde de reeds tijdelijk aan eiser opgedragen werkzaamheden bij de Dienst Stadswerken voor 27 uur per week, onder doorbetaling van bezoldiging voor 36 uur.
3.
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser met ingang van 1 december 2012 op grond van artikel 8:9, eerste lid, van de ARU eervol ontslag verleend vanwege onbekwaamheid of ongeschiktheid voor zijn functie anders dan op grond van ziekten of gebreken. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder deze ontslaggrond gehandhaafd. Verweerder heeft aan het ongeschiktheidsontslag de volgende aspecten ten grondslag gelegd:
1.
eisers functioneren;
2.
het door eiser niet nakomen van afspraken tijdens de re-integratiefase;
3.
de frequent voorkomende loonbeslagen en het door eiser daaromtrent afleggen van onjuiste verklaringen;
4.
het door eiser niet verschaffen van openheid over de discrepantie tussen de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) en zijn feitelijke woonplaats;
5.
het niet melden van nevenactiviteiten door eiser.
Subsidiair heeft verweerder eiser bij het bestreden besluit ontslag verleend op grond van artikel 8:13 van de ARU (ontslag op een nader te bepalen grond) onder toekenning van een passende regeling op grond van artikel 19.4 van de ARU. Verweerder heeft aan deze ontslaggrond dezelfde vijf hiervoor vermelde aspecten ten grondslag gelegd als aan de primaire ontslaggrond.
4.
Eiser voert aan dat hij gedurende 15 jaar voldoende tot goed heeft gefunctioneerd. Hij begrijpt niet dat verweerder enkel op basis van het gespreksverslag van 10 december 2004 en de beoordelingsverslagen van 2007 tot en met 2010 tot zijn besluit heeft kunnen komen dat hij ongeschikt is voor zijn functie. Eiser benadrukt dat er in 2004 slechts sprake was van een incident, nog afgezien van het feit dat hij de in dit verslag van 10 december 2004 genoemde aantijgingen heeft weerlegd. Belangrijker acht eiser de beoordelingen over zijn functioneren die over de jaren van 2007 tot en met 2010 variëren van voldoende tot ruim voldoende. Dat er op één onderdeel (klantcontact) kritiek was, waarvan in 2009 en 2010 nog in de beoordelingsverslagen is opgenomen dat eisers functioneren op dit onderdeel was verbeterd, rechtvaardigt niet het standpunt van verweerder dat er sprake is van een gedurende een periode van bijna zes jaar voortdurende terugkerende functioneringskritiek op houding en gedrag. Verder wijst eiser op de goede beoordeling die hij in 2010 bij de Dienst Stadswerken kreeg.
Ten aanzien van de door verweerder aan hem verweten handelingen gedurende de re‑integratieperiode stelt eiser zich op het standpunt dat hij altijd heeft aangedrongen op terugkeer in zijn eigen functie, maar daar steeds is van afgehouden door zijn manager. Van conflictueus en eigengereid gedrag van zijn zijde is geen sprake geweest, aldus eiser. Er is pas een conflict ontstaan toen eiser merkte dat verweerder de re-integratie niet zag als een terugkeer in de eigen functie, maar om als een manier op hem, via een re-integratie tweede spoor, buiten de Bibliotheek te krijgen. Vanaf het moment dat bekend werd dat eiser medisch gezien kon terugkeren in de eigen functie, is hij door verweerder op allerlei manieren tegengewerkt. De beschuldigingen over het tekortschieten in de re‑integratieverplichtingen zeggen bovendien niets over het al dan niet goed functioneren in de eigen functie. Met betrekking tot het verwijt van verweerder dat er meerdere malen loonbeslagen zijn gelegd, dat zijn adres in de GBA niet correspondeert met zijn feitelijk verblijf en dat hij geen melding zou hebben gedaan van zijn nevenactiviteiten, voert eiser aan dat hij hierover voldoende duidelijkheid heeft verschaft aan verweerder.
Ten aanzien van de primaire ontslaggrond
5.
Op grond van artikel 8:9, eerste lid, van de ARU kan aan de ambtenaar ontslag worden verleend op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie
anders dan op grond van ziekten of gebreken.
6.
Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 augustus 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AY8059, zal van ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het vervullen van de functie anders dan wegens ziekte of gebreken, in het algemeen niet eerder sprake kunnen zijn dan nadat de ambtenaar door het bevoegd gezag op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren. Op dit uitgangspunt laat de jurisprudentie uitzonderingen zien in gevallen waarin – voor zover hier van belang – de ambtenaar dusdanig blijk heeft gegeven niet over de vereiste eigenschappen, mentaliteit of instelling te beschikken dat het bevoegd gezag zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het bieden van een verbeterkans niet zinvol is. De ongeschiktheid voor het vervullen van de functie moet zich uiten in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn. De rechtbank verwijst onder andere naar de uitspraak van de CRvB van 6 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:AN8009.
7.
Ten aanzien van de vraag of er voldoende feitelijke grondslag is om eiser ongeschiktheidsontslag te verlenen wegens onvoldoende functioneren, overweegt de rechtbank het volgende.
8.
Eiser is in december 2004 aangesproken op zijn gedrag na een incident in de boekenbus. De kritiek die verweerder had op eisers functioneren bestond onder meer uit een gebrek aan klantvriendelijkheid en klantgerichtheid, het ontbreken van zelfreflectie en het niet serieus nemen van zijn leidinggevende. Naar aanleiding van dit incident heeft verweerder eiser een cursus klantvriendelijk werken aangeboden en is eiser er op gewezen dat bij ongewijzigd functioneren een traject met rechtspositionele gevolgen zal worden gestart. Uit de in het dossier aanwezige beoordelingsverslagen over de jaren 2007 tot en met 2010 blijkt dat eisers functioneren ten aanzien van klantencontact en communicatie een steeds terugkerend aandachtspunt is geweest en dat eiser op deze punten door verweerder is begeleid, hetgeen ook tot een daadwerkelijke verbetering van eisers functioneren heeft geleid. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de beoordelingsverslagen niet kan worden geconcludeerd dat eiser onbekwaam of ongeschikt was voor het vervullen van de functie anders dan wegens ziekte of gebreken, mede nu eiser over die jaren steeds een voldoende tot ruim voldoende beoordeling heeft gekregen en in 2009 zelfs een gratificatie heeft ontvangen voor bewezen diensten.
9.
Ook de overige onder 3.2. tot en met 3.5. aan eiser verweten gedragingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank het ongeschiktheidsontslag niet dragen, nu deze gedragingen niet zien op eigenschappen, mentaliteit of instelling die vereist zijn voor het vervullen van de functie van medewerker publieksdienstverlening bij de Bibliotheek.
In het door verweerder ter zitting ingenomen standpunt dat er sprake is van ongeschiktheid als ambtenaar in zijn algemeenheid, nu eiser door zijn handelen diverse regels van de ARU heeft overtreden, kan evenmin een rechtvaardiging worden gezien voor het verlenen van ongeschiktheidsontslag.
10.
De rechtbank komt gelet op het bovenstaande tot het oordeel dat eiser niet heeft doen blijken niet te beschikken over de eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor een goede uitoefening van zijn functie van medewerker publieksdienstverlening bij de Bibliotheek zijn vereist. Verweerder was derhalve niet bevoegd eiser met toepassing van artikel 8:9, eerste lid, van de ARU te ontslaan.
Ten aanzien van de subsidiaire ontslaggrond
11.
Op grond van 8:13, eerste lid, van de ARU kunnen burgemeester en wethouders bepalen dat een ambtenaar kan worden ontslagen op een nader te bepalen grond, die niet valt onder
de gronden in vorige artikelen van dit hoofdstuk genoemd.
12.
Uit vaste rechtspraak van de CRvB, bijvoorbeeld de uitspraak van 7 april 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK0290, blijkt dat de ontslaggrond ‘andere gronden’ kan worden toegepast in het geval een in de loop der tijd ontstane impasse in de weg staat aan een vruchtbare samenwerking en voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van het bestuursorgaan kan worden gevergd.
13.
De rechtbank stelt vast dat verweerder aan het ontslag op een nader te bepalen grond dezelfde aspecten/gedragingen ten grondslag heeft gelegd als aan het primair verleende ongeschiktheidsontslag. Hetgeen verweerder heeft overwogen ten aanzien van het ongeschiktheidsontslag, kan naar het oordeel van de rechtbank niet dienen als voldoende onderbouwing om het bestaan van een onwerkbare verhouding of een ontstane impasse aan te nemen. Het bestreden besluit ontbeert derhalve ook op dit punt een ondeugdelijke feitelijke grondslag.
14.
Het bovenstaande brengt met zich dat het beroep van eiser gegrond is en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank ziet aanleiding om gebruik te maken van de haar in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb gegeven bevoegdheid om zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit en het primaire besluit te herroepen, nu het primaire besluit op dezelfde ondeugdelijke feitelijke grondslag rust.
15.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 944,-
(1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 472,-) als kosten van verleende rechtsbijstand. Tevens dient verweerder aan eiser het betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 21 december 2012;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit van 21 december 2012 en herroept het besluit van 30 maart 2012;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van
- € 150,- € 150,- vergoedt.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 944-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ramsaroep, voorzitter, en mr. H. den Haan en
mr. G.C. van Gelein Vitringa-Boudewijnse, leden, in aanwezigheid van mr. E.C.J. Mulder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.