In deze zaak gaat het om het ontslag van een ambtenaar, eiser, die werkzaam was als medewerker publieksdienstverlening bij de Bibliotheek Utrecht. Eiser is primair ontslagen op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor zijn functie, nadat hij in het verleden al was aangesproken op zijn functioneren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kritiek op eisers functioneren, waaronder een gebrek aan klantvriendelijkheid en zelfreflectie, niet voldoende onderbouwd was. Eiser had gedurende zijn dienstverband steeds voldoende tot goede beoordelingen ontvangen, en in 2009 zelfs een gratificatie voor bewezen diensten. De rechtbank oordeelt dat de beoordelingsverslagen niet aantonen dat eiser onbekwaam of ongeschikt was, en dat de overige verweten gedragingen niet relevant zijn voor het functioneren in zijn rol. De rechtbank concludeert dat verweerder niet bevoegd was om het ongeschiktheidsontslag te verlenen.
Daarnaast heeft de rechtbank de subsidiaire ontslaggrond beoordeeld, waarbij verweerder dezelfde aspecten als bij het primair ontslag heeft aangevoerd. De rechtbank oordeelt dat ook deze grond niet voldoende onderbouwd is en dat er geen sprake is van een onwerkbare verhouding of impasse. Het beroep van eiser wordt gegrond verklaard, het bestreden besluit wordt vernietigd, en de rechtbank herroept het primaire besluit. Verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 944,-, en moet het betaalde griffierecht van € 150,- vergoeden.