ECLI:NL:RBMNE:2013:7537

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 december 2013
Publicatiedatum
2 januari 2014
Zaaknummer
C-16-336790 - HA ZA 13-80
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering schadevergoeding wegens gebrekkige opslag van goederen

In deze zaak vordert Mypro BV schadevergoeding van Hoek, omdat Hoek de opslag van een partij dispensers niet conform de gemaakte afspraken heeft uitgevoerd. Mypro had een overeenkomst gesloten met Hoek voor de opslag van ruim 24.000 dispensers, maar Hoek heeft deze verplaatst naar een minder geschikte locatie, wat heeft geleid tot schade aan de verpakkingen. Mypro stelt dat de schade bestaat uit de kosten van productie, transport, opslag en verpakking van de dispensers, en dat de gehele partij onverkoopbaar is geworden door gebrekkige opslag. Hoek betwist de vordering en stelt dat Mypro niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de gestelde schade. De rechtbank oordeelt dat Mypro niet heeft aangetoond dat de dispensers daadwerkelijk gebreken vertonen en dat de schade niet is komen vast te staan. De rechtbank wijst de vordering van Mypro af en veroordeelt haar in de proceskosten van Hoek, die zijn begroot op € 6.557,00. De rechtbank concludeert dat de bewijslast bij Mypro ligt en dat zij niet heeft voldaan aan de eisen om de schade te onderbouwen. Het vonnis is uitgesproken op 18 december 2013.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/336790 / HA ZA 13-80
Vonnis van 18 december 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MYPRO BV,
gevestigd te Bentveld,
eiseres,
advocaat mr. J.I. Veldhuis-Lampe te Meppel,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTERNATIONAAL TRANSPORTBEDRIJF HOEK MAARSSEN B.V.,
gevestigd te Utrecht,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOEK TRANSMISSION B.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagden,
advocaat mr. J.M. van Noort te Utrecht.
Eiser zal hierna Mypro genoemd worden. Gedaagde sub 1. zal hierna Transportbedrijf Hoek genoemd worden en gedaagde sub 2. zal hierna Hoek Transmission genoemd worden. Gedaagden zullen hierna gezamenlijk Hoek genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 april 2013,
  • het proces-verbaal van comparitie van 11 september 2013,
  • de akte van Mypro van 9 oktober 2013,
  • de akte van Hoek van 23 oktober 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Mypro heeft een product voor de schildersbranche ontwikkeld, genaamd QuiP Tape Dispenser (hierna: de dispenser), waarmee randen van te schilderen oppervlakten kunnen worden afgeplakt.
2.2.
Mypro is met Hoek, dan wel met Transportbedrijf Hoek of met Hoek Transmission afzonderlijk, overeengekomen dat zij een partij van ruim 24.000 dispensers zou opslaan. Hoek heeft de dispensers opgeslagen op een locatie aan de Rutherfordweg in Utrecht. Voorafgaand daaraan heeft Mypro deze locatie bezocht.
2.3.
Hoek heeft de partij dispensers vervolgens verplaatst naar een locatie aan de Zijdebalenstraat in Utrecht en heeft Mypro daarover daarna geïnformeerd. Door de opslag op deze locatie is er schimmel, roet en stof ontstaan op de verpakking van de partij dispensers. Bovendien zijn de buitenste verpakkingen van de partij deels ingedeukt.

3.Het geschil

3.1.
Mypro vordert  samengevat - veroordeling van Hoek tot betaling van € 159.687,89, vermeerderd met rente en kosten. Mypro legt aan haar vordering ten grondslag dat Hoek heeft gehandeld in strijd met wat partijen in het kader van de opslag van de partij dispensers overeen waren gekomen, waardoor Mypro schade heeft geleden. De schade begroot Mypro op de productie-, vervoers- opslag- en verpakkingskosten van de partij dispensers.
3.2.
Hoek voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In het tussenvonnis van 24 april 2013 is ten onrechte vermeld dat Hoek Transmission niet in het geding is verschenen. Beide gedaagden zijn in het geding verschenen en hebben zich gezamenlijk doen vertegenwoordigen.
4.2.
Hoek heeft aangevoerd dat Mypro ten onrechte ook Transportbedrijf Hoek in het geding heeft betrokken, nu zij geen contractspartij was bij de overeenkomst, die volgens Hoek is gesloten tussen Mypro en Hoek Transmission. Zij wijst hierbij op de e-mail die een medewerkster van Hoek Transmission aan Mypro heeft gestuurd naar aanleiding van het verzoek om een offerte uit te brengen voor de opslag van de partij dispensers. De rechtbank constateert dat deze e-mail is ondertekend met de naam van deze medewerkster, gevolgd door “Hoek TransMission bv’, maar vanaf een e-mailadres eindigend op “@nl.hoekstransport.com”. Hoek heeft daarover ter comparitie aangegeven dat iedere medewerker twee e-mailadressen heeft: eindigend op “@hoektransmission.nl” en op “@nl.hoektransport.com” en dat de laatstgenoemde adressen behoren bij Transportbedrijf Hoek. De rechtbank overweegt verder dat op de aan de overeenkomst ten grondslag liggende offerte een logo staat afgedrukt, dat “Hoekstransport” vermeldt, met daaronder “
hoek transmission bv”.
4.3.
De rechtbank is gelet op deze omstandigheden van oordeel dat Hoek de stelling van Mypro, dat zij er vanuit kon gaan dat zij de overeenkomst met beide partijen was aangegaan, onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Daarbij neemt de rechtbank nog in aanmerking dat nadat de hiervoor genoemde offerte is uitgebracht, de daadwerkelijke overeenkomst tussen partijen enkel mondeling is gesloten en dat Mypro ook hieruit dus niet heeft kunnen afleiden dat enkel Hoek Transmission contractspartij was bij de overeenkomst. Dit betekent dat Mypro op goede gronden zowel Transportbedrijf Hoek als Hoek Transmission in dit geding heeft kunnen dagvaarden.
4.4.
Mypro heeft gesteld dat tijdens het bezoek aan de opslaglocatie van Hoek aan de Rutherfordweg is gesproken over de condities waaronder de dispensers zouden moeten worden opgeslagen en vervoerd. Daarbij was onder andere van belang dat de pallets met dispensers niet gestapeld dienden te worden en dat het klimaat in de opslagloods goed was. Hoek heeft de loods op deze locatie laten zien en heeft verzekerd dat de dispensers daar zouden worden opgeslagen, aldus Mypro.
4.5.
Namens Hoek is ter comparitie slechts aangegeven dat het haar niet bekend is wat tijdens het bezoek van Mypro aan de locatie aan de Rutherfordweg is besproken. Hiermee heeft Hoek de stellingen van Mypro over de afspraken met betrekking tot de condities waaronder de dispensers zouden worden opgeslagen, onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank zal daarom als vaststaand aannemen dat tussen partijen overeen is gekomen dat de partij dispensers zou worden opgeslagen onder de condities zoals vermeld in overweging 4.4. en op de specifieke locatie aan de Rutherfordweg.
4.6.
Hoek heeft niet betwist dat de opslagcondities aan de locatie aan de Zijdebalenstraat slechter zijn dan die aan de Rutherfordweg. De rechtbank is van oordeel dat Hoek, door de partij dispensers desondanks ongevraagd naar de locatie aan de Zijdebalenstraat te verplaatsen, tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen die volgen uit wat partijen overeen zijn gekomen over de opslag van de dispensers. Dit handelen is aan Hoek toe te rekenen.
4.7.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het tekortkomen door Hoek in de nakoming van haar verplichtingen heeft geleid tot schade aan de zijde van Mypro.
4.8.
In dat kader heeft Mypro in eerste instantie aangevoerd dat de partij dispensers niet meer geschikt is voor verkoop omdat het product door de gebrekkige opslag niet meer aan de door Mypro gestelde eisen voldoet. Vervolgens heeft Mypro in haar akte van 9 oktober 2013 aangevoerd dat de schade daaruit bestaat, dat de producent van de dispensers de garantie op deze partij heeft ingetrokken naar aanleiding van de gebrekkige opslag door Hoek en dat de partij daardoor onverkoopbaar is geworden. Mypro verwijst hiertoe naar de bij de dagvaarding overgelegde brief van de producent, gericht aan Mypro. In deze brief geeft de producent een analyse van de schade die mogelijk kan optreden bij de betreffende partij dispensers als gevolg van ongeconditioneerde en incorrecte opslag van de dispensers. In de brief wordt vervolgens het volgende overwogen:

Op basis van bovenstaande kunnen wij niet garanderen dat deze producten probleemloos zullen functioneren, en verklaren door deze opslag geen enkele aansprakelijkheid te aanvaarden. AMS Group zal dan ook eventuele claims op deze batch bij voorbaat afwijzen. Wij adviseren u dan ook deze producten niet in de markt te zetten.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat Mypro het bestaan van schade als gevolg van een ingetrokken garantie hiermee onvoldoende heeft onderbouwd. Daartoe is in de eerste plaats van belang dat Mypro niet inzichtelijk heeft gemaakt waaruit de door de producent ten aanzien van de dispensers kennelijk verleende garantie bestond en hoever deze strekte. In de in overweging 4.8. geciteerde brief wordt slechts aangegeven dat de producent geen aansprakelijkheid aanvaardt, maar daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat vóór het verzenden van deze brief sprake was van een garantie in die zin, dat de producent daarmee verplichtingen ten aanzien van de dispensers op zich nam en dat die garantie vervolgens is ingetrokken. Het had ten minste op de weg van Mypro gelegen inzicht te verschaffen in de volgens haar door Hoek verstrekte garantie.
4.10.
In de tweede plaats is van belang dat zelfs als zou komen vast te staan dat sprake was van een ingetrokken garantie, niet is gebleken dat daardoor daadwerkelijk schade is ontstaan. In de in overweging 4.8. aangehaalde brief wordt immers enkel overwogen dat ongeconditioneerde en incorrecte opslag van de dispensers tot schade kan leiden, maar niet is gebleken dat deze schade zich ook heeft verwezenlijkt. De rechtbank overweegt dat het intrekken van een garantie eerst dan tot schade kan leiden, indien de dispensers daadwerkelijk onverkoopbaar blijken en de daaruit voortvloeiende kosten onder de reikwijdte van de garantie zouden vallen indien die niet zou zijn ingetrokken.
4.11.
Gelet op het voorgaande kan enkel worden vastgesteld dat Mypro schade heeft geleden – ongeacht of sprake was van een door de producent verleende garantie – indien komt vast te staan dat de dispensers daadwerkelijk gebreken vertonen. Mypro heeft daarover in de dagvaarding gesteld dat zij meerdere tests heeft uitgevoerd en dat zij heeft geconstateerd dat het knipmechanisme van de dispensers en de beveiligingsfunctie van de trekker niet meer probleemloos functioneren. Bovendien is bij het indrukken van de trekker sprake van bewegende schaaldelen, vertonen de rubber wieltjes in de dispenser een licht witte uitslag en laten de stickers op de deksel los aan de zijkanten, aldus Mypro. Ter comparitie is namens Mypro toegelicht dat in het kader van de voornoemde tests slechts één dispenser is opengemaakt. De rechtbank acht dat onvoldoende om op basis daarvan thans reeds vast te kunnen stellen dat sprake is van de hierbij geconstateerde en hiervoor omschreven schade bij de gehele partij dispensers, wat door Hoek ook wordt betwist.
4.12.
Afgezien hiervan heeft Mypro naar het oordeel van de rechtbank wel voldoende onderbouwd dat door de gebrekkige opslag schade aan de gehele partij dispensers is ontstaan en dat als gevolg daarvan die partij onverkoopbaar is geworden. Nu Hoek dit gemotiveerd heeft betwist en de schade gelet op het voorgaande niet thans reeds vaststaat is dan ook aan de orde of de rechtbank komt tot het opdragen van bewijs van deze stelling.
4.13.
De rechtbank stelt voorop dat uit de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering volgt dat op Mypro de bewijslast rust van het door haar gestelde feit dat de dispensers niet goed functioneren. Zij beroept zich immers op het rechtsgevolg hiervan, de schadevergoedingsplicht aan de zijde van Hoek. De rechtbank volgt Mypro dan ook niet in haar stelling dat de bewijslast in dit geval dient te worden omgekeerd. Voor het bestaan van een schadevergoedingsplicht dient Mypro zo nodig alle daarvoor relevante feiten te bewijzen. De enkele omstandigheid dat vast is komen te staan dat Hoek tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen rechtvaardigt niet het oordeel dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat niet Mypro het bestaan van schade aan de dispensers dient te bewijzen, maar Hoek het ontbreken daarvan. Daarbij is van belang dat uit vaste jurisprudentie volgt dat in het algemeen terughoudendheid moet worden betracht bij de toepassing van de met betrekking tot de verdeling van de bewijslast in het voornoemde wetsartikel vervatte uitzonderingsbepaling.
4.14.
Uit de uit overweging 4.11. blijkende omstandigheid dat Mypro (slechts) één dispenser daadwerkelijk heeft onderzocht op gebrekkig functioneren volgt naar het oordeel van de rechtbank bovendien geenszins dat het voorshands aannemelijk is dat alle dispensers uit de partij gebreken vertonen en dat daardoor de gehele partij onverkoopbaar is geworden. Er kan daarom dan ook geen sprake zijn van het toelaten van Hoek tot tegenbewijs op dit punt. Mypro wijst er wel terecht op dat indien de door haar gestelde schade vast zou komen te staan, het causaal verband tussen die schade enerzijds en de wanprestatie door Hoek anderzijds wordt vermoed aanwezig te zijn. Aan het vereiste van causaal verband wordt echter eerst toegekomen als de schade zou komen vast te staan. Gelet op wat de rechtbank daarover hierna overweegt is het toelaten van Hoek tot het leveren van tegenbewijs in dit kader evenmin aan de orde.
4.15.
Mypro heeft in de dagvaarding bewijs aangeboden. De rechtbank is van oordeel en tussen partijen is niet in geschil dat voor bewijslevering van belang is dat de dispensers worden onderzocht op een wijze die representatief is voor de gehele partij. In haar akte van 9 oktober 2013 heeft Mypro hierover aangegeven dat een goed werkende dispenser meer dan 55.000 snijbewegingen kan maken en dat het daardoor onmogelijk is voor een partij van deze omvang een representatieve test op de werking van de dispensers uit te voeren. Gelet hierop constateert de rechtbank dat Mypro haar bewijsaanbod bij de akte van 9 oktober 2013 heeft ingetrokken, voor zover het betrekking heeft op het bewijzen van de gestelde schade aan de partij dispensers. Nu een bewijsaanbod ontbreekt en nu de rechtbank gelet op hetgeen Mypro daarover heeft aangevoerd bovendien voorziet dat bewijslevering niet tot het voor de toewijzing van de vordering vereiste resultaat zal leiden, zal de rechtbank afzien van het geven van een bewijsopdracht.
4.16.
Tussen partijen is niet in geschil dat schade is ontstaan aan de buitenste verpakking van de partij. Door Hoek is echter onbetwist gesteld dat de deze verpakking bestaat uit grotere dozen, waarin zich kleinere dozen bevinden met de afzonderlijk verpakte dispensers. Mypro is bij de begroting van de door haar gestelde schade echter niet uitgegaan van de kosten van deze verpakkingen: de schade waarvan zij vergoeding vordert heeft enkel betrekking op de productiekosten van de dispensers en de (directe) verpakking daarvan. De schade aan de buitenste verpakkingen van de partij komt gelet hierop niet voor vergoeding in aanmerking, ongeacht de omvang van die schade.
4.17.
Namens Mypro is ter comparitie nog betoogd dat de rechtbank de omvang van de schade kan schatten met toepassing van artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De rechtbank overweegt dat hiervan geen sprake kan zijn, nu daarvoor immers is vereist dat vast is komen te staan dat schade is geleden, waarna vervolgens de omvang van die schade kan worden geschat. In dit geval is echter niet vast komen te staan dat de door Mypro gestelde schade aan de partij dispensers daadwerkelijk is geleden.
4.18.
Gelet op al het voorgaande is de door Mypro gestelde schade, waarop zij haar vordering baseert, niet komen vast te staan. Dit leidt ertoe dat de rechtbank de vordering zal afwijzen.
4.19.
Mypro zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Hoek worden begroot op:
- griffierecht € 3.715,00
- salaris advocaat
2.842,00(2 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal €  6.557,00
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn. De nakosten, waarvan Hoek betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Mypro in de proceskosten, aan de zijde van Hoek tot op heden begroot op € 6.557,00, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het BW met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Mypro, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door Hoek volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis.
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2013. [1]

Voetnoten

1.type: KdM/5104