Op 24 december 2013 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van aanranding. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 10 december 2013, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging werd op die zitting gewijzigd, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het aanranding van een vrouw op 21 juni 2013 in Utrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie achtte het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging meende dat er onvoldoende bewijs was voor een veroordeling.
De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer, die aangifte deed van de aanranding, als bewijs gebruikt. Het slachtoffer verklaarde dat zij op de avond van de aanranding op weg naar huis was en dat zij door de verdachte werd aangevallen. De verdachte ontkende de beschuldigingen en stelde dat hij zelf was aangevallen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer en het forensisch bewijs, waaronder DNA-materiaal, voldoende waren om de verdachte schuldig te verklaren.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde een gevangenisstraf op van 150 dagen, waarvan 32 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 500,00 aan het slachtoffer. De rechtbank overwoog dat de aanranding een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer had gemaakt en dat de straf passend was gezien de omstandigheden van de zaak. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.