ECLI:NL:RBMNE:2013:7510

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 december 2013
Publicatiedatum
30 december 2013
Zaaknummer
16-661666-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanranding met gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 24 december 2013 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van aanranding. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 10 december 2013, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging werd op die zitting gewijzigd, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het aanranding van een vrouw op 21 juni 2013 in Utrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie achtte het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging meende dat er onvoldoende bewijs was voor een veroordeling.

De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer, die aangifte deed van de aanranding, als bewijs gebruikt. Het slachtoffer verklaarde dat zij op de avond van de aanranding op weg naar huis was en dat zij door de verdachte werd aangevallen. De verdachte ontkende de beschuldigingen en stelde dat hij zelf was aangevallen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer en het forensisch bewijs, waaronder DNA-materiaal, voldoende waren om de verdachte schuldig te verklaren.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde een gevangenisstraf op van 150 dagen, waarvan 32 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 500,00 aan het slachtoffer. De rechtbank overwoog dat de aanranding een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer had gemaakt en dat de straf passend was gezien de omstandigheden van de zaak. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummer: 16/661666-13 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 december 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [postcode] [woonplaats], [adres 1]
raadsvrouw mr. M.K.J. Dikkerboom, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 10 december 2013, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is op de zitting d.d. 10 december 2013 gewijzigd. De tenlastelegging is, met wijziging, als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
(primair) op 21 juni 2013 te Utrecht [slachtoffer] heeft aangerand, (subsidiair) op 21 juni 2013 te Utrecht heeft geprobeerd [slachtoffer] aan te randen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen, wegens onvoldoende wettig maar bovenal overtuigend bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bewijsmiddelen
Op 22 juni 2013 heeft [slachtoffer] aangifte [1] gedaan van aanranding. Zij heeft verklaard dat zij op 21 juni 2013 omstreeks 23:46 uur vanuit de stad Utrecht naar huis aan [adres 2] te Utrecht fietste, dat zij thuisgekomen haar fiets in het fietsenrek ging wegzetten en dat zij opeens voelde dat zij van achter door een man beet werd gepakt bij haar mond en haar middel. Zij voelde dat de man met één hand haar kruis betastte op haar kleding en ook haar buik en borsten op haar kleding. Zij voelde dat de duim van de man in haar mond kwam en heeft toen met alle kracht op de duim van de man gebeten.
Tegenover verbalisant [verbalisant] verklaarde aangeefster op 21 juni 2013 dat zij een stuk vel tussen haar tanden had, afkomstig van de duim van de man. Het stuk vel is verwijderd en in bewaring genomen. [2] Vervolgens is het stuk vel veiliggesteld, in twee stukjes gesneden en voorzien van het Sporen Identificatie Nummer (SIN) AAGB4934NL respectievelijk AAGB4933NL. [3] In het NFI-rapport van 10 juli 2013 [4] is geconcludeerd dat de sporen met voornoemde nummers een match hebben met het DNA-profiel van verdachte.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard [5] dat hij op 21 juni 2013 omstreeks 23:46 uur op de [adres 2] was en dat hij toen door een vrouw is gebeten.
4.3.2
Bewijsoverwegingen
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht de lezing van verdachte, namelijk dat hij in kennelijke staat tegen aangeefster is aangevallen, dat hij daarbij de schouders van aangeefster heeft beetgepakt waarna aangeefster hem heeft gebeten, en dat dit het enige is dat er tussen hem en aangeefster is gebeurd, niet aannemelijk.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Primair:
op 21 juni 2013 in de gemeente Utrecht, door een feitelijkheid [slachtoffer]
heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte, onverhoeds
- éénmaal de borsten en schaamstreek en buik van die[slachtoffer] vastgehouden en betast en
- zijn vinger in de mond van die[slachtoffer] gehouden;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
5.2
De strafbaarheid van verdachte
Er is een Pro Justitia rapport uitgebracht door M.R. Weeda, psychiater [6] . Deze deskundige heeft geconcludeerd dat een delict-analyse niet was op te stellen en dat een uitspraak over de aard en mate van een eventueel verband tussen een mogelijke stoornis en het feit niet kan worden beschreven.
Voorts is er een Pro Justitia rapport uitgebracht door W.J.L. Lander, klinisch psycholoog [7] . Deze deskundige heeft in zijn rapport geconcludeerd dat op basis van de beschikbare informatie een delict-scenario niet mogelijk is en dat een advies aangaande de toerekeningsvatbaarheid niet kan worden gegeven.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen waarvan 182 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht conform het reclasseringsadvies van 8 oktober 2013. Voorts heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarde gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, dan heeft de verdediging een matiging van de door de officier van justitie gevorderde straf gevraagd.
Tevens heeft de verdediging betoogd dat de door de reclassering genoemde behandelverplichting niet nodig is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft een jonge vrouw aangerand en heeft met deze gedraging inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uit de schadeonderbouwing blijkt dat dit feit een grote impact op haar heeft gehad.
Wat de persoon van de verdachte betreft, heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 28 augustus 2013;
- een de verdachte betreffend rapport van Reclassering Nederland d.d. 8 oktober 2013;
- de verdachte betreffende Pro Justitia rapporten, hiervoor genoemd onder 5.2.
Mede op grond van het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank nader reclasseringstoezicht niet noodzakelijk.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen, waarvan 32 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Op het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf dient in mindering te worden gebracht het aantal dagen dat verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, te weten 118 dagen.

7.De benadeelde partij

Ter terechtzitting heeft mr. P. van der Geest, advocaat te Utrecht, namens [slachtoffer] de vordering toegelicht.
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 1.509,90 voor het ten laste gelegde feit, te weten € 109,90 aan materiële schade en € 1.400,00 aan immateriële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat slechts de behandeling van een deel van de vordering niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 4.4 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert dit deel op € 500,00 (zegge vijfhonderd euro) aan immateriële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Het restant van de vordering levert wel een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan het bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal in het belang van [slachtoffer], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens haar naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die de bewezen geachte feiten hebben toegebracht. De rechtbank waardeert deze op € 500,00 (zegge vijfhonderd euro).

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

feitelijke aanranding van de eerbaarheid;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
150 dagen;
- beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden;
- beveelt dat een gedeelte, groot
32 dagen, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Benadeelde partij [slachtoffer]
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 500,00 (zegge vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade d.d. 21 juni 2013, tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd;
- veroordeelt verdachte voorts in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], € 500,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzitter, mr. P.W.G. de Beer en mr. R.S.B. Kool, rechters, in tegenwoordigheid van A. Heijboer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 december 2013.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
BIJLAGE I
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt, na wijziging, ten laste gelegd dat
Primair:
hij op of omstreeks 21 juni 2013 in de gemeente Utrecht, althans in het
arrondissement Midden-Nederland, door geweld en/of een andere feitelijkheid
en/of door bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid [slachtoffer]
heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige
handelingen, immers heeft hij, verdachte, onverhoeds
- meermalen, althans éénmaal de borst(en) en/of vagina en/of schaamstreek
en/of buik van die[slachtoffer] vastgehouden en/of betast en/of
- zijn vinger in de mond van die[slachtoffer] gehouden en/of geduwd;
art 246 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair:
hij op of omstreeks 21 juni 2013 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] te dwingen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), onverhoeds die[slachtoffer]
- meermalen, althans éénmaal de borst(en) en/of vagina en/of schaamstreek
en/of buik van die[slachtoffer] vastgehouden en/of betast en/of
- zijn vinger in de mond van die[slachtoffer] gehouden en/of geduwd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 246 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 22 juni 2013 met bijlage, opgenomen op pagina 43-52 van het proces-verbaal dossiernummer 2013138220 (einddossier, sluitingsdatum 19 augustus 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 246;
2.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 juni 2013, opgenomen op pagina 38-39 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
3.Het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 22 juni 2013, opgenomen op pagina 172-178 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
4.Het NFI-rapport d.d. 10 juli 2013, opgenomen op pagina 190-193 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
5.Het proces-verbaal van de zitting van 10 december 2013.
6.Rapport d.d. 7 oktober 2013, opgemaakt door M.R. Weeda, psychiater.
7.Rapport d.d. 3 oktober 2013, opgemaakt door W.J.L. Lander, klinisch psycholoog.