ECLI:NL:RBMNE:2013:7452

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 december 2013
Publicatiedatum
24 december 2013
Zaaknummer
16/700015-13 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop van hennep aan coffeeshop en de gevolgen voor de verdachte

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 19 december 2013, stond de verdachte terecht voor het verkopen van grote hoeveelheden hennep aan een coffeeshop. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op meerdere data in september en november 2013, waarbij de verdachte niet zelf aanwezig was maar vertegenwoordigd werd door zijn advocaat, mr. Y. Moszkowicz. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk verkopen en aanwezig hebben van hennep in de periode van 1 januari 2011 tot en met 27 november 2012. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdediging voerde aan dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de verdachte gerechtvaardigd had mogen vertrouwen op het gedoogbeleid van de politie met betrekking tot de bevoorrading van de coffeeshop. De rechtbank oordeelde echter dat er geen strijd was met het vertrouwensbeginsel en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.

De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk grote hoeveelheden hennep had verkocht en aanwezig had gehad. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd een geldbedrag van € 2.205,00, dat als opbrengst van de strafbare feiten werd beschouwd, verbeurd verklaard. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact van de handel in verdovende middelen op de samenleving, wat leidde tot de opgelegde straffen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/700015-13 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 19 december 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende aan [adres], [postcode] te [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2013, 6, 7, 11, 13, 14 en 21 november 2013 en op 5 december 2013. De verdachte is telkens niet verschenen, maar heeft zich ter terechtzitting laten vertegenwoordigen door mr. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht, die daartoe uitdrukkelijk gemachtigd was.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich in de uitoefening van een beroep of bedrijf samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan handel in hasj en hennep en samen met een ander of anderen een hoeveelheid van 273,78 gram hennep aanwezig heeft gehad.

3.Voorvragen

3.1
Geldigheid dagvaarding en bevoegdheid rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
3.2
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, nu deze in strijd is met het vertrouwensbeginsel en het opportuniteitsbeginsel. De verdediging heeft aangevoerd dat de politie al sinds februari 2010 op de hoogte was van de activiteiten van verdachte, doordat naar aanleiding van de belastingaangifte door een medewerker van de belastingdienst daarvan aangifte bij de politie is gedaan. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de bevoorrading van coffeeshop [coffeeshop] gedoogd werd en gedoogd zou blijven, omdat de politie nimmer heeft getracht de bevoorrading te controleren dan wel te reguleren.
Voorts heeft de verdediging betoogd dat de vervolging in strijd is met de beginselen van een goede procesorde, omdat deze tot stand is gekomen zonder dat er sprake is geweest van een redelijke en billijke afweging van de belangen; met het instellen van de vervolging van verdachte kan geen door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend zijn, nu het gedoogbeleid dient ter voorkoming van illegale handel in softdrugs.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de aangifte door de belastingdienst ziet op een andere periode dan die in de tenlastelegging. Tevens kan het enkele doen van aangifte door een derde niet worden aangemerkt als een beslissing van het openbaar ministerie dat er niet vervolgd zou gaan worden. Er is geen enkele concrete mededeling gedaan, waaruit de verdachte heeft kunnen afleiden dat hij niet zou worden vervolgd, aldus de officier van justitie. Voorts heeft de officier van justitie opgemerkt dat het gedoogbeleid geldt voor coffeeshops en niet voor toeleveranciers zoals verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat, nu niet is gesteld of gebleken dat verdachte enige wetenschap had van de naar aanleiding van de belastingaangifte gedane aangifte bij de politie, geen strijd met het vertrouwensbeginsel kan worden aangenomen.
Voorts kan aan het enkele feit dat tot dat moment geen vervolging had plaatsgevonden, geen gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend dat vervolging nimmer zou plaatsvinden. De ruime beleidsvrijheid die het openbaar ministerie op grond van het opportuniteitsbeginsel bij de in dit verband te nemen beslissingen toekomt, vindt slechts zijn begrenzing in de beginselen van een goede procesorde. Niet is gebleken dat deze beginselen zijn geschonden. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
3.3
Schorsing van de vervolging
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. De officier van justitie baseert dit op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit op het standpunt gesteld dat verdachte behoort te worden vrijgesproken van de onderdelen die – kort gezegd – zien op ‘hasj’ en ‘medeplegen’. Voor het onder 2 ten laste gelegde feit dient volgens de officier van justitie eveneens vrijspraak te volgen voor het onderdeel ‘medeplegen’.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat verdachte in grote hoeveelheden verdovende middelen heeft gehandeld noch dat hij daarbij in de uitoefening van een beroep/bedrijf heeft gehandeld.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
In een proces-verbaal wordt door de politie als volgt gerelateerd. [1]
“In de periode van 21 december 2011 tot en met 14 januari 2012 vond er statische observatie plaats van coffeeshop [coffeeshop]. In deze periode werd een op dat moment onbekende man in totaal op 9 dagen bij de coffeeshop gezien. De man droeg vaak dozen de coffeeshop of de portiek gelegen naast de coffeeshop in. Op 23 december 2011 kwam deze man zowel in de ochtend als rond middernacht bij de coffeeshop.
In juni 2012 kon de hierboven genoemde onbekende man geïdentificeerd worden, als [verdachte]. Vanaf 04 juni 2012 vond eveneens statische observatie plaats van coffeeshop [coffeeshop]. De hierboven genoemde verdachte [verdachte] werd op 06 juni 2012, 12 juni 2012 en 13 juni 2012 gezien terwijl hij de coffeeshop c.q. de portiek gelegen naast de coffeeshop binnen ging.”
Door verdachte is bij de politie als volgt verklaard. [2]
“A: Maar ik ben toch een soort groothandel in die wereld, de belastingdienst doet daar niet moeilijk over maar ik weet niet hoe justitie daar naar kijkt.
“V: Wat vervoerde u in de tassen?
A: Bij [coffeeshop] was het wiet
V: Hoe vaak kwam u daar?
A: Soms 1 à 2 keer in de week.
V: Hoe veel gaf u dan?
A: Dat ligt aan het aanbod, hoeveel ik kon kopen.
V: Wat leverde u dan aan gewicht?
A: Ongeveer 2 kg, andere keer 5 kg.
V: Hoe lang hebt u dat gedaan?
A: Een jaar of vijf, ook niet elke week.
V: Met wie had u daar contact over?
A: Met [medeverdachte]”
Door [medeverdachte] is als volgt verklaard. [3]
V: Hoeveel leveranciers van hasj en wiet heeft u?
A: Ik heb 1 goede leverancier.
V: Wie is dat?
A: Ene [verdachte]
(…)
V: Wie regelt de inkoop van de hash en de wiet voor de coffeeshop [coffeeshop]?
A: Ik met die vriend [verdachte].
(…)
(Verbalisanten tonen aan de verdachte foto 33 t/m 37)
V: Wie ziet u op de fotos.
A: Dat is [verdachte] van [straatnaam]. Dat is mijn betrouwbare leverancier. (…)
O: Op de foto’s 33 t/m 35 bent u te zien samen met de heer [verdachte] te zien. Op de foto’s 36/37 is de heer [verdachte] alleen te zien.
A; O heet ie [verdachte], dat wist ik niet.
(…)
De ene keer komt hij hij met 2.4.
Dat is 2 kilo en 400 gram
Dat wil zeggen 5 kilo in de week
C: Samengevat kunnen wij zeggen dat [verdachte] vaste leverancier is en dat hij goede kwaliteit
weed levert. [verdachte] krijgt dan zijn geld cash van jou.
A: Klopt”
Bewijsoverweging feit 1
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte niet in grote hoeveelheden hennep heeft gehandeld en dat dit niet is gebeurd in de uitoefening van een beroep of bedrijf. De rechtbank verwerpt dit verweer, nu verdachte zelf heeft verklaard dat hij meerdere kilo’s per keer leverde. Dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte hierbij in de uitoefening van een beroep of bedrijf heeft gehandeld, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de hoeveelheid en frequentie van leveringen, zoals die ook uit de verklaring van verdachte zelf blijken.
Feit 2:
Door de politie is in een proces-verbaal gerelateerd dat zij op 7 januari 2013 voor een doorzoeking ter inbeslagneming zijn binnengetreden in de woning aan [adres] te [woonplaats]. [4]
In een aan dit proces-verbaal gehechte ‘bijlage in beslag genomen goederen’ [5] is vermeld wat in de woning is aangetroffen, te weten:
- 4 bakjes henneptoppen, netto 183,07 gram;
- doosje henneptoppen, netto 90,71 gram.
In een proces-verbaal van bevindingen is door de politie als volgt gerelateerd. [6]
“In de woning, in gebruik bij de verdachte [verdachte], werden een aantal bakjes met henneptoppen aangetroffen en in beslag genomen. Dit betroffen respectievelijk een viertal bakjes met daarin henneptoppen met een totaal netto gewicht van 183,07 gram en een doosje inhoudende henneptoppen met een totaal netto gewicht van 90.71 gram. Het totaal netto gewicht aan henneptoppen bedroeg dus 273,78 gram. De aangetroffen henneptoppen zijn wel netto gewogen echter er is verzuimd deze toppen te testen met de daarvoor beschikbare narcotica test. Op basis van mijn jarenlange ervaring met de verschillende vormen van verdovende middelen, kan ik verbalisant stellen dat de aangetroffen henneptoppen, qua geur aard en samenstelling overduidelijk verdovende middelen betroffen als genoemd op lijst II behorende bij artikel 3 van de Opiumwet.”
Bewijsoverweging feiten 1 en 2
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel, dat niet kan worden bewezen dat verdachte in hasj heeft gehandeld en evenmin dat hij de bewezenverklaarde feiten tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft begaan.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2011 tot en met 27 november 2012 te Utrecht, telkens in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, grote hoeveelheden hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
op 7 januari 2013 te Utrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 273,78 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
In de uitoefening van een beroep/bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door de officier van justitie bewezen geachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een geldboete van € 20.000,00 subsidiair 135 dagen vervangende hechtenis.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, in het licht van het bestaande gedoogbeleid met betrekking tot de verkoop van softdrugs in coffeeshops, bepleit verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf. Het produceren en leveren van softdrugs is onlosmakelijk verbonden met het voortbestaan van een coffeeshop en daarmee inherent aan het gedoogbeleid, aldus de verdediging. Voorts heeft de verdediging verzocht rekening te houden met het blanco strafblad van verdachte en het feit dat hij van begin af aan openheid van zaken heeft gegeven.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft gedurende een periode van bijna twee jaar een coffeeshop voorzien van grote hoeveelheden hennep. Ook heeft verdachte op de dag van de doorzoeking een hoeveelheid hennep voorhanden gehad. De handel in en het gebruik van verdovende middelen gaat gepaard met verschillende vormen van overlast en criminaliteit, waardoor de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een geheel voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een werkstraf van na te melden duur. Voorts zal de verbeurdverklaring van het na te noemen geldbedrag worden uitgesproken.
Het opleggen van een geldboete naast deze straffen acht de rechtbank niet opportuun, nu de officier van justitie reeds een ontnemingsvordering heeft aangekondigd.

9.Beslag

Onder verdachte is het volgende in beslag genomen:
- een geldbedrag van € 2.205,00.
Nu verdachte heeft verklaard dat dit geldbedrag uit de baten van het onder feit 1 bewezen geachte is verkregen, wordt het verbeurd verklaard.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte telkens meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de in rubriek 6 genoemde strafbare feiten oplevert;
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
tien maanden;
beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
- de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van 180 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen;
- verklaart verbeurd: een geldbedrag van € 2.205,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Perrick, voorzitter, mrs. J.P.W. Helmonds en C.A.M. van Straalen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.A. van Wageningen, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 december 2013.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks 1 januari 2011 tot en met 27
november 2012 te Utrecht, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
in de uitoefening van een beroep of bedrijf
opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in
elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) grote hoeveelhe(i)d(en)
hasjiesj en/of hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van
een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van
hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en/of
hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (een) middel(en) als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 7 januari 2013 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 273,78 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen op pagina 10240-10246, met name pagina 10243, in het proces-verbaal dossiernummer 2012 266002, van politie regio Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 10553; pagina 2198-2212, pagina 2250, pagina 2283-2287 en pagina 1096-1397.
2.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemd proces-verbaal, pagina 1084-1089, i.h.b. pagina 1085.
3.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte], in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemd proces-verbaal, pagina 1693-1711, i.h.b. pagina 1702-1703.
4.Het proces-verbaal van doorzoeking, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemd proces-verbaal, pagina 3557-3558.
5.Idem, pagina 3560.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemd proces-verbaal, pagina 9746.