ECLI:NL:RBMNE:2013:7394

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
20 december 2013
Zaaknummer
AWB-12_1339
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Stapels-Wolfrat
  • M.P. Glerum
  • G.C. van Gelein Vitringa-Boudewijnse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling procesbelang bij bijstandsuitkering en persoonsgebonden budget

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 november 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de hoogte van zijn bijstandsuitkering, die met ingang van 16 september 2011 was toegekend. Het bezwaar richtte zich specifiek tegen de uitkeringsspecificatie van 23 november 2011. Eiser ontving daarnaast een persoonsgebonden budget (pgb) voor zijn zoon, dat gedeeltelijk in mindering werd gebracht op zijn bijstandsuitkering. Tijdens de procedure werd duidelijk dat eiser, achteraf bezien, recht had op een WW-uitkering, wat de vraag opriep of hij procesbelang had bij de beoordeling van zijn bezwaar.

De rechtbank oordeelde dat eiser geen procesbelang had, omdat hij over de maanden september, oktober en november 2011 meer had ontvangen dan de toepasselijke bijstandsnorm, minus de niet in geschil zijnde inhoudingen. Eiser had gesteld schade te hebben geleden door het inhouden van het pgb op zijn bijstandsuitkering, maar de rechtbank concludeerde dat hij deze schade niet had onderbouwd met relevante stukken. De rechtbank beperkte haar oordeel tot de maanden waar het bezwaar betrekking op had en concludeerde dat er geen aanleiding was om het beroep ontvankelijk te verklaren.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser niet-ontvankelijk en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 12/1339

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 november 2013 in de zaak tussen

[eiser], te[woonplaats], eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder
(gemachtigde: W. van Beveren).

Procesverloop

Bij besluit van 17 oktober 2011 heeft verweerder aan eiser en zijn echtgenote, mevrouw [A] ([A]), met ingang van 16 september 2011 een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) naar de norm van gehuwden toegekend. Op 23 november 2011 heeft verweerder eiser een uitkeringsspecificatie (het primaire besluit) gezonden, die ziet op de maanden september, oktober en november 2011. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 22 februari 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard en het primaire besluit gedeeltelijk herroepen, in die zin dat aan eiser een hoger bedrag aan bijstand moet worden uitgekeerd. Aan eiser wordt daarom een bedrag van € 570,89 nabetaald. Voor het overige is het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2013. Eiser en [A] zijn verschenen. Verweerder is, met bericht vooraf, niet verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Partijen hebben naar aanleiding van vragen van de rechtbank schriftelijk hun nadere standpunten naar voren gebracht.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 2 oktober 2013. Eiser en [A] zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is namens verweerder verschenen de heer[B].

Overwegingen

1.
Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt voor 1 januari 2013.
2.
Het bezwaar, door verweerder ontvangen op 1 november 2011, richt zich tegen de hoogte van de bijstandsuitkering, derhalve tegen de uitkeringsspecificatie van 23 november 2011. Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat sprake is van een prematuur bezwaar, als bedoeld in artikel 6:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De uitkeringsspecificatie van 23 november 2011 is een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De rechtbank is van oordeel dat eiser, gelet op het besluit van 17 oktober 2011, waarbij hem en [A] een bijstandsuitkering is toegekend, redelijkerwijs kon menen dat het primaire besluit reeds was genomen. Gelet hierop heeft verweerder eiser terecht ontvangen in zijn bezwaar van 1 november 2011.
3.
Aan eiser is met ingang van 16 september 2011 een bijstandsuitkering naar de norm van gehuwden toegekend. Eiser krijgt voor zijn zoon op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) een persoonsgebonden budget (pgb). Het pgb dat eiser ontvangt is voor een gedeelte in mindering gebracht op de bijstandsuitkering van eiser.
Bij brief van 22 augustus 2012 van het UWV is bekend geworden dat eiser vanaf 16 september 2011 recht had op een WW-uitkering. Bij besluit van 27 september 2012 heeft het UWV over de periode van 16 september 2011 tot en met 31 augustus 2012 de WW-uitkering van eiser verrekend met de bijstandsuitkering en eiser een nabetaling gedaan van € 3.802,90. Daarnaast heeft verweerder, blijkens de brief van 18 februari 2013, een te grote betaling van het UWV ontvangen voor de verrekening van de WW-uitkering met de bijstandsuitkering. Het teveel ontvangen bedrag ter hoogte van € 778,09 is aan eiser nabetaald.
4.
Het geschil beperkt zich tot de vraag of eiser, nu hij achteraf bezien recht had op een WW-uitkering, procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgrond dat verweerder ten onrechte een gedeelte van het pgb op zijn bijstandsuitkering in mindering heeft gebracht. Dit procesbelang bestaat alleen als, achteraf, het totaal ontvangen bedrag aan WW-uitkering (de verrekende bijstandsuitkering + de nabetaling aan WW) minder bedroeg dan de op eiser toepasselijke bijstandsnorm, minus niet in geschil zijnde inhoudingen, over die periode of als eiser schade heeft geleden ten gevolge van het handelen van verweerder, in dit geval het eventueel ten onrechte inhouden van een gedeelte van het pgb op de bijstandsuitkering.
5.
De rechtbank stelt vast dat de omvang van deze procedure wordt bepaald door het bezwaarschrift tegen de uitkeringsspecificatie van november 2011, welke ziet op de maanden september, oktober en november 2011. De rechtbank moet haar oordeel dan ook beperken tot deze drie maanden. Over de andere maanden waarin eiser een bijstandsuitkering heeft ontvangen, zal de rechtbank zich dus niet uitlaten.
6.
Tussen partijen staat vast dat de op eiser toepasselijke bijstandsnorm voor 16 tot en met 30 september € 659,93 was en voor de maanden oktober en november 2011 € 1.319,85. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat verweerder van deze bedragen de ziektewetuitkering van [A], de loonheffing en het vakantiegeld heeft mogen inhouden. Met het bestreden besluit heeft een verrekening plaatsgevonden van de bijstandsuitkering over de periode van 16 september 2011 tot en met 25 november 2011. Aan eiser is over deze drie maanden een bedrag van € 570,89 nabetaald, hetgeen neerkomt op een gemiddeld maandelijks bedrag van € 190,30. Uit de stukken blijkt dat in maart en april 2012 nog verrekeningen van de bijstandsuitkering over de in geding zijnde maanden hebben plaatsgevonden. In februari 2013 heeft nog een nabetaling Wwb over de periode van 16 september 2011 tot en met 31 augustus 2012 plaatsgevonden van totaal € 778,09, hetgeen neerkomt op een gemiddeld maandelijks bedrag van € 67,66. Eiser heeft van het UWV na verrekening van de WW-uitkering met de bijstandsuitkering een nabetaling over diezelfde periode van € 3.208,90 ontvangen, hetgeen neerkomt op een gemiddeld maandelijks bedrag van € 279,03.
Dit leidt tot de volgende berekeningen:
September 2011
Toepasselijke bijstandsnorm € 659,93
Inhoudingen: ZW partner € 156,95 -
Heffingskorting € 48,50 -
Vakantiegeld
€ 13,25 -
Totaal recht op € 441,23
Aan eiser is uitbetaald:
Uitkeringsspecificatie november 2011 € 251,78
Uitkeringsspecificatie maart 2012 € 45,60
Nabetaling Wwb (februari 2012) € 190,30
Nabetaling Wwb (februari 2013) € 67,66
Later uitgekeerde WW-uitkering
€ 279,03 +
Totaal ontvangen € 834,37
Oktober 2011
Toepasselijke bijstandsnorm € 1.319,85
Inhoudingen: ZW partner € 313,89 -
Heffingskorting € 97,00 -
Vakantiegeld
€ 26,50 -
Totaal recht op € 882,46
Aan eiser is uitbetaald:
Uitkeringsspecificatie november 2011 € 503,57
Uitkeringsspecificatie maart 2012 € 359,94
Nabetaling Wwb (februari 2012) € 190,30
Nabetaling Wwb (februari 2013) € 67,66
Later uitgekeerde WW-uitkering
€ 279,03 +
Totaal ontvangen € 1.400,50
November 2011
Toepasselijke bijstandsnorm € 1.319,85
Inhoudingen: ZW partner € 313,89 -
Heffingskorting € 97,00 -
Vakantiegeld
€ 26,50 -
Totaal recht op € 882,46
Aan eiser is uitbetaald:
Uitkeringsspecificatie november 2011 € 503,57
Uitkeringsspecificatie maart 2012 € 219,50
Uitkeringsspecificatie april 2012 € 129,34
Nabetaling Wwb (februari 2012) € 190,30
Nabetaling Wwb (februari 2013) € 67,66
Later uitgekeerde WW-uitkering
€ 279,03 +
Totaal ontvangen € 1.389,40
7.
Zoals uit voorgaande berekeningen blijkt heeft eiser over de maanden september, oktober en november 2011 meer ontvangen dan de op hem toepasselijke bijstandsnorm, minus de niet in geschil zijnde inhoudingen. Derhalve bestaat op die grond geen procesbelang.
8.
De rechtbank ziet zich voorts gesteld voor de vraag of eiser procesbelang heeft, omdat hij schade heeft geleden door het handelen van verweerder. Eiser heeft ter zitting op 31 januari 2013 gesteld schade te hebben geleden door het inhouden van het pgb op de bijstandsuitkering, omdat hij hierdoor zijn spaargeld heeft moeten aanspreken om in zijn levensonderhoud te voorzien en hij kosten heeft gemaakt om deurwaarders te betalen. Hij is in de gelegenheid gesteld dit standpunt met stukken te onderbouwen. Eiser heeft bij brief van 26 april 2013 verschillende stukken overgelegd. De rechtbank stelt vast dat deze stukken betrekking hebben op verschillende periodes van 2012, terwijl het geschil zich beperkt tot de maanden september, oktober en november 2011. Voorts blijkt uit de enkele feiten dat de verzekeringsmaatschappij een deurwaarder heeft ingeschakeld, eiser een gedeelte van het ontvangen pgb moet terugbetalen aan het Zorgkantoor en hij een aanmaning van Eneco heeft ontvangen niet dat eiser schade heeft geleden die veroorzaakt is door verweerders handelen. Dat eiser in de maanden september, oktober en november 2011 zijn spaargeld heeft moeten aanspreken om in zijn levensonderhoud te voorzien en hij daardoor schade heeft geleden, is niet met stukken onderbouwd. De rechtbank is derhalve van oordeel dat niet is gebleken van door verweerder aan eiser toegebrachte schade, zodat ook hieruit geen procesbelang voortvloeit.
9.
Concluderend komt de rechtbank tot het oordeel dat eiser geen procesbelang heeft bij de beoordeling van de beroepsgrond dat verweerder ten onrechte een gedeelte van het pgb op zijn bijstandsuitkering in mindering heeft gebracht. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
10.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Stapels-Wolfrat, voorzitter, en mr. M.P. Glerum en mr. G.C. van Gelein Vitringa-Boudewijnse, leden, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 november 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.