ECLI:NL:RBMNE:2013:7379

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 december 2013
Publicatiedatum
20 december 2013
Zaaknummer
C-07-189289 - HL ZA 11-920
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de totstandkoming van een overeenkomst en de verplichtingen van partijen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 december 2013 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen verschillende besloten vennootschappen en een buitenlandse rechtspersoon. De kern van het geschil betrof de vraag of een overeenkomst tot stand was gekomen tussen de partijen en welke verplichtingen daaruit voortvloeiden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomst van 2010, die een aanpassing was van een eerdere overeenkomst uit 2009, niet tot stand is gekomen omdat de in de overeenkomst opgenomen voorwaarde niet was vervuld. Dit leidde tot de conclusie dat de partijen niet verplicht waren om de in de overeenkomst van 2010 opgenomen verplichtingen na te komen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling ook gekeken naar de rol van de investeerders en de ontwikkelaars. De investeerders stelden dat zij niet hadden beoogd mee te werken aan de aandelenoverdracht zoals deze had plaatsgevonden, en de rechtbank heeft deze stelling als juist aangenomen. Hierdoor kon niet worden gesteld dat het in strijd met de goede trouw was dat de investeerders zich op het standpunt stelden dat zij niet hoefden te voldoen aan de verplichtingen jegens KPP, de ontwikkelaar, omdat de onderliggende overeenkomst niet tot stand was gekomen.

De rechtbank heeft de vordering van KPP, die gebaseerd was op de niet tot stand gekomen overeenkomst van 2010, afgewezen. Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat de overeenkomst van 2009 tussen de investeerders en KPP van toepassing was, en dat KPP op grond daarvan verplicht was om een bedrag van € 72.228 aan Green Energy te betalen. De rechtbank heeft KPP ook veroordeeld in de proceskosten van de investeerders, zowel in conventie als in reconventie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/07/189289 / HL ZA 11-920
Vonnis van 30 december 2013
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats 1],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 2],
gevestigd te [vestigingsplaats 1],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 3],
gevestigd te [vestigingsplaats 2],
4. rechtspersoon naar buitenlandsrecht
P.E.I. GREEN ENERGY LTD.,
gevestigd te Cornwall, Prince Edward Island,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. N. Robijn-Meijer te Middelharnis,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KEMPERMAN & PARTNERS PROJECTEN B.V.,
gevestigd te Amersfoort en kantoorhoudende te Dronten,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.J.M. Derks te Utrecht.
Partijen zullen hierna ieder afzonderlijk [eiseres sub 1], [eiseres sub 2], [eiseres sub 3], Green Energy en KPP genoemd worden.
[eiseres sub 1], [eiseres sub 2], [eiseres sub 3] en Green Energy zullen gezamenlijk [eisers] c.s. genoemd worden.
[eiseres sub 1], [eiseres sub 2] en [eiseres sub 3] zullen gezamenlijk de investeerders genoemd worden.
KPP en de heren[A] en[B] zullen gezamenlijk de ontwikkelaars genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 14 november 2013
  • de door de advocaat van [eisers] c.s. ten behoeve van de comparitie ingediende producties 12 tot en met 19
  • het proces-verbaal van comparitie van 22 januari 2013 met daaraan gehecht de pleitnotities van de advocaat van [eisers] c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling in conventie en in reconventie

2.1.
In het tussenvonnis van 14 november 2012 heeft de rechtbank overwogen dat zij zich bij de beoordeling van de geschilpunten geplaatst ziet voor de volgende vraagstukken:
de uitleg van de overeenkomst van 2009;
het (vermeende) bestaan van dwaling aan de zijde van de ontwikkelaars ten aanzien van de overeenkomst van 2009;
de (vermeende) totstandkoming van de overeenkomst van 2010;
e (vermeende) verplichting van de investeerders om een bedrag van € 875.039,47 aan Green Energy te betalen (leidend tot een beroep op verrekening en de vordering in reconventie).
Ten aanzien van de punten a. en b. heeft de rechtbank een bindende eindbeslissing genomen.
Ten aanzien van punt c. heeft de rechtbank een comparitie van partijen bevolen, welke op 22 januari 2013 heeft plaatsgevonden.
Ad c. De (vermeende) totstandkoming van de overeenkomst van 2010.
2.2.
In genoemd tussenvonnis heeft de rechtbank als volgt overwogen.
“De overeenkomst van 2010 betreft een wederkerige overeenkomst: aandelenoverdracht in ruil voor kwijting, onder voorwaarde dat er een nieuwe investeerder zou worden aangetrokken. De in de overeenkomst genoemde voorwaarde is echter niet vervuld. Desondanks is KPP haar verbintenis wel nagekomen: de tussen partijen overeengekomen aandelenoverdracht heeft daadwerkelijk plaatsgevonden.
De rechtbank constateert dat voor deze overdracht de medewerking van[eisers] c.s. noodzakelijk is geweest. Gelet op deze medewerking is het naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de goede trouw dat[eisers] c.s. zich vervolgens onverkort op het standpunt stelt dat zij, hoewel KPP haar verbintenis is nagekomen, haar verplichting jegens KPP niet behoeft na te komen omdat de onderliggende overeenkomst niet tot stand is gekomen.”
2.3.
Ter comparitie heeft [eisers] c.s herhaald (punt 10 pleitnotities) hetgeen zij in haar laatste conclusie (punt 21 conclusie van dupliek in voorwaardelijke reconventie) reeds ten aanzien van de aandelenoverdracht had gesteld, namelijk dat de aandelentransactie vast zou worden ‘klaargezet’ voor het moment dat een mede-investeerder was gevonden en dat partijen daartoe [B] alvast zouden machtigen om te zijner tijd de voor de aandelenoverdracht aan de mede-investeerder benodigde handelingen bij de notaris te verrichten. KPP heeft hierop enkel gesteld dat uit de verklaring van [B] en [A] (productie 19 van [eisers] c.s.) volgt dat volgens hen de overdracht in onderling overleg is gebeurd. [B] en [A] verklaren: “wat betreft de 25% aandelen die zijn overgegaan naar de investeerders moeten we vermelden dat deze (…) aangenomen zijn en ondertekend door hun”. De rechtbank overweegt dat de stellingen van [eisers] c.s. inhouden dat zij niet hebben bedoeld mee te werken met een aandelenoverdracht voordat er een mede-investeerder zou zijn, welke stellingen met de algemene verklaring van [B] en [A] onvoldoende is betwist, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid van de stellingen van [eisers] c.s. Dit betekent dat [eisers] c.s. niet hebben beoogd mee te werken aan de aandelenoverdracht zoals deze heeft plaatsgevonden, zodat reeds daarom niet (langer) gezegd kan worden dat het in strijd met de goede trouw is dat [eisers] c.s. zich onverkort op het standpunt stellen dat zij, hoewel KPP haar verbintenis is nagekomen, haar verplichting jegens KPP niet behoeft na te komen omdat de onderliggende overeenkomst niet tot stand is gekomen.
2.4.
Het voorgaande betekent dat voorop blijft staan dat de overeenkomst van 2010 niet tot stand is gekomen. Dit volgt duidelijk uit de aanhef van de overeenkomst van 2010, waarin staat dat deze overeenkomst een aanpassing is op de overeenkomst van 2009, dat de aanleiding is het aantrekken van een mede-investeerder en dat deze aanpassing alleen van kracht is als dit ook werkelijk gebeurt. Deze bedoeling blijkt ook duidelijk uit de verdere tekst van de overeenkomst van 2010 en de mailwisseling voorafgaande aan deze overeenkomst, waaronder de als productie 15 door [eisers] c.s. overgelegde mail van 30 december 2009. De als productie 9 bij conclusie van dupliek overgelegde mail van 28 december 2009 kan hier niet aan afdoen, nu deze mail niet is gericht aan (één van) de ontwikkelaars, maar aan een mogelijke nieuwe mede-investeerder en de tekst reeds daarom met andere bedoelingen kan zijn geformuleerd en nu deze mail dateert van voor de overeenkomst van 2010 en de aandelenoverdracht.
Vaststaat dat er geen mede-investeerder is gevonden, zodat de overeenkomst van 2010 niet van kracht is geworden. Partijen behoeven de in de overeenkomst van 2010 opgenomen verplichtingen dan ook niet uit te voeren. De rechtbank zal dan ook niet meer ingaan op hetgeen partijen verder naar voren hebben gebracht over de uitleg van die verplichtingen. Wat de gevolgen zijn van het feit dat 25% van de aandelen reeds door de ontwikkelaars aan de investeerders zijn overgedragen, zal de rechtbank eveneens in het midden laten nu dit punt niet ter beoordeling aan de rechtbank is voorgelegd. Overigens heeft [eisers] c.s. gesteld dat de investeerders hebben aangeboden, nadat hen duidelijk werd dat 25% van de aandelen aan hen waren overgedragen, om de aandelen terug te leveren aan de investeerders, maar dat de investeerders hier niet aan mee wensten te werken. Dit is niet betwist door KPP.
Tussen de investeerders en KPP geldt mitsdien de overeenkomst van 2009.
Ad d. De (vermeende) verplichting van de investeerders om een bedrag van € 875.039,47 aan Green Energy te betalen (leidend tot een beroep op verrekening en de vordering in reconventie).
2.5.
KPP heeft aangevoerd dat uit de overeenkomst van 2010 voor de investeerders de verplichting voortvloeit, gelet op de aandelenverhouding en het gelijkheidsprincipe, om het met de aandelenverhouding en de door KPP middels uren ingebrachte investering corresponderende bedrag van € 875.039,47 te betalen aan Green Energy. KPP wenst deze vordering te verrekenen met de vordering van investeerders en KPP vordert tevens, in voorwaardelijke reconventie, betaling van dit bedrag van investeerders aan Green Energy.
2.6.
[eisers] c.s. betwist onder meer dat de ontwikkelaars € 875.039,47 hebben ingebracht middels gemaakte uren, dat de overeenkomst van 2010 van kracht is en stelt onder meer dat [eisers] c.s. geen opeisbare vordering heeft.
2.7.
De rechtbank overweegt dat, nu KPP haar vordering baseert op de overeenkomst van 2010 en de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen dat deze overeenkomst niet van kracht is geworden, de vordering van KPP reeds daarom dient te worden afgewezen.
Uit de stellingen van partijen blijkt voorts wel dat na het sluiten van de overeenkomst van 2009 door investeerders stortingen zijn gedaan en dat door ontwikkelaars uren zijn gemaakt. De overeenkomst van 2009 bepaalt evenwel dat alle ontwikkelingskosten door investeerders worden gedragen (art. 3), dat alle aandeelhouders hun gemaakte uren om niet inbrengen, waarbij de ontwikkelaars hun gemaakte uren registreren om te kunnen gebruiken bij de verrekening zoals bedoeld in artikel 6 en 7 (art. 5). Art. 6 gaat over een financial close en art. 7 over het beëindigen van de samenwerking. Uit de stellingen van partijen volgt dat daar geen sprake van is, zodat verrekening tussen de investeerders en de ontwikkelaars thans niet aan de orde is. KPP heeft dan ook geen opeisbare vordering (voor zover zij een vordering zou hebben).
Er kan dan ook geen sprake zijn van enige verrekening, noch van het toewijzen van een (voorwaardelijke) vordering in reconventie.
Conclusie
2.8.
Tussen de investeerders en KPP geldt mitsdien de overeenkomst van 2009. Onder r.o. 4.17 van het tussenvonnis van 14 november 2012 heeft de rechtbank overwogen dat de rechtbank ervan zal uitgaan dat de overeenkomst van 2009 tussen partijen is overeengekomen in de zin die [eisers] c.s. heeft gesteld.
2.9.
[eisers] c.s. heeft ter onderbouwing van het bedrag van haar vordering reeds in de dagvaarding het volgende gesteld. Onder E van de considerans van de overeenkomst is gespecificeerd welke bedragen de Aandeelhouders A tot 1 augustus 2008 aan PKK hebben betaald. Het betreft € 186.249,80 aan urenvergoeding en € 24.521,22 aan kosten. Dat is in totaal € 210.770,73. KPP heeft een deel doorbetaald aan [A] en aan [B]. Conform art. 5 van de overeenkomst van 2009 heeft [A] zijn deel ad afgerond € 18.470,00, [B] zijn deel ad afgerond € 21.860,00 en PKK afgerond € 100.000,00 terugbetaald, allen door overmaking van het equivalent daarvan in Canadese dollars op de rekening van Green Energy. In totaal is derhalve € 140.330,00 terugbetaald, zodat resteert te voldoen op grond van de overeenkomst van 2009 een bedrag van € 70.440,00.
2.10.
Het verweer van KPP is gericht op de door haar gestelde andere uitleg van de overeenkomst van 2009 en op het van kracht zijn van de overeenkomst van 2010 en de door KPP gestelde uitleg daarvan. Dat dit verweer niet slaagt volgt reeds uit hetgeen in het tussenvonnis van 14 november 2012 en hiervoor in dit vonnis is overwogen. KPP betwist niet de door [eisers] c.s. genoemde betalingen. KPP stelt slechts dat zij meer heeft ingebracht middels gemaakte uren, maar ingevolge de overeenkomst van 2009 dient KPP betalingen te doen. KPP is op grond van de overeenkomst van 2009 jegens de investeerders verplicht dit bedrag aan Green Energy te voldoen. Hieruit volgt dat de vordering van [eisers] c.s. gebaseerd op de overeenkomst van 2009 voor toewijzing gereed ligt.
2.11.
[eisers] c.s. vordert betaling van buitengerechtelijke incassokosten, die op grond van her rapport Voor-werk II € 1.788,00 bedragen. Dit wordt niet betwist door KPP, zodat deze vordering zal worden toegewezen.
2.12.
KPP zal als de in het ongelijk gestelde partij zowel in conventie als in reconventie in de proceskosten worden veroordeeld.
2.13.
De kosten aan de zijde van [eisers] c.s. worden in conventie begroot op:
- dagvaarding €  81,31
- griffierecht 1.744,00
- salaris advocaat
2.682,00(3,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal €  4.507,31
2.14.
De kosten aan de zijde van [eisers] c.s. worden in reconventie begroot op:
- salaris advocaat €
1.341,00(3,0 punten × factor 0,5 × tarief € 894,00)
Totaal €  1.341,00
2.15.
De rechter die het tussenvonnis van 14 november 2012 heeft gewezen en ten overstaan van wie de comparitie is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt KPP om te betalen op de bankrekening van Green Energy met rekeningnummer [rekeningnummer] een bedrag van € 72.228 (tweeënzeventig duizendtweehonderdachtentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over € 70.440,00 vanaf 8 april 2011 tot de dag van volledige betaling, met verstrekking van een behoorlijk bewijs van kwijting aan de investeerders,
3.2.
veroordeelt KPP in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] c.s. tot op heden begroot op € 4.507,31, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt KPP, onder de voorwaarde dat KPP niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eisers] c.s. volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,00 aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening,
3.4.
verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
3.5.
wijst de vorderingen af,
3.6.
veroordeelt KPP in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] c.s. tot op heden begroot op € 1.341,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P. de Jong-de Goede en in het openbaar uitgesproken op 30 december 2013.