ECLI:NL:RBMNE:2013:7363

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 december 2013
Publicatiedatum
19 december 2013
Zaaknummer
C-16-326722 - HA ZA 12-912
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens non-conformiteit van een woning en de bepaling van de schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 december 2013 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en twee gedaagden, die betrokken waren bij de verkoop van een woning. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.B. van Die, had de woning op 1 juli 2009 gekocht van de gedaagden, die werden bijgestaan door advocaat mr. D.A. van Rootselaar. De kern van de zaak betrof de non-conformiteit van de woning, waarbij de eiser stelde dat de woning niet voldeed aan de garanties die in de koopovereenkomst waren opgenomen. De rechtbank had eerder in een tussenvonnis geoordeeld dat de gedaagden tekortgeschoten waren in hun verplichtingen, omdat de vloerbalken van de woning aangetast waren door houtrot en houtworm, wat niet kenbaar was voor de eiser ten tijde van de koop.

De eiser had vervolgens schadevergoeding gevorderd, waarbij hij kosten had gemaakt voor de vervanging van de aangetaste balken en de parketvloer. De rechtbank heeft de schade begroot op basis van rapporten van een deskundige en offertes van aannemers. De rechtbank oordeelde dat de offerte van een aannemer niet betrouwbaar was en dat de begroting van de schade door de deskundige niet bruikbaar was. Uiteindelijk heeft de rechtbank de schade vastgesteld op € 9.401,-, dat de gedaagden hoofdelijk aan de eiser moesten vergoeden, vermeerderd met wettelijke rente.

Daarnaast heeft de rechtbank de gedaagden veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten aan de zijde van de eiser. De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. J.K.J. van den Boom.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/326722 / HA ZA 12-912
Vonnis van 30 december 2013
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1],
eiser,
advocaat mr. C.B. van Die te Leusden,
tegen

1.[gedaagde sub 1],

wonende te [woonplaats 2],
2.[gedaagde sub 2],
wonende te[woonplaats 2],
gedaagden,
advocaat mr. D.A. van Rootselaar te De Bilt.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden] c.s. genoemd worden. Gedaagden zullen afzonderlijk [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 17 april 2013
  • de akte met producties van [eiser] van 10 juli 2013
  • de antwoordakte met producties van [gedaagden] c.s. van 7 augustus 2013
  • de akte van [eiser] van 18 september 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De woning die [eiser] van [gedaagden] c.s. heeft gekocht is op 1 juli 2009 aan [eiser] geleverd (hierna: de woning). In de koopovereenkomst (artikel 5.3) heeft[gedaagden] c.s. gegarandeerd dat de woning geschikt is voor normaal gebruik. De aannemer die in opdracht van [eiser] de woning verbouwde heeft ontdekt dat de balken onder de vloer van de begane grond waren aangetast door houtrot en houtworm. Op 3 september 2009 heeft [A] naar aanleiding daarvan de balken geïnspecteerd en daarover op 4 september 2009 een rapport uitgebracht (hierna: het eerste rapport van [A]). In het tussenvonnis van 17 april 2013 heeft de rechtbank geoordeeld dat de aangetaste vloerbalken een normaal gebruik van de woning belemmeren en dat dit gebrek ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst niet kenbaar was aan [eiser] en dat ook niet had hoeven zijn. Op grond hiervan is geconcludeerd dat [gedaagden] c.s. toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de garantiebepaling en de daaruit voorvloeiende schade van [eiser] moet vergoeden.
2.2.
In het najaar van 2009 heeft [eiser] de balken en de ondervloer laten verwijderen. Ter vervanging daarvan is een fundering gemetseld en is een betonnen ondervloer aangelegd. Ook heeft [eiser] de parketvloer vervangen door een nieuwe houten vloer. In het tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat [eiser] de noodzaak voor het vervangen van de parketvloer onvoldoende heeft onderbouwd en dat het eerste rapport van [A] als uitgangspunt moet worden genomen voor de berekening van de schade. Als gevolg hiervan moet de schade worden begroot uitgaande van de hypothetische situatie dat zes vloerbalken in de serre en de strijkbalk aan de voorzijde van de woonkamer zijn vervangen, dat acht balken over een lengte van 330 cm zijn vernieuwd (vervangen) en dat de overige vloerdelen en -balken zijn behandeld met anti-houtworm. Vervolgens heeft de rechtbank [eiser] in de gelegenheid gesteld de omvang van de door hem geleden schade te onderbouwen.
2.3.
Hierna heeft [eiser] een rapport van [A] van 25 april 2013 overgelegd, waarin de kosten van vervanging van een aantal balken, de behandeling tegen insecten van oud en nieuw materiaal onder de vloer en overige kosten op basis van de prijzen en lonen van 2009 zijn begroot op € 12.836,71 inclusief BTW, uitgaande van de situatie dat de parketvloer zou zijn gespaard (hierna: het tweede rapport van [A]). Tevens heeft [eiser] overgelegd een offerte van [bedrijf 1] van 23 april 2013, waarin de kosten van diverse werkzaamheden verband houdend met de vervanging van de balken zijn begroot op € 17.235,69 inclusief BTW (hierna: de offerte van [bedrijf 1]). Volgens [eiser] moet zijn schade worden begroot op het gemiddelde van beide bedragen (€ 15.036,34).
2.4.
[gedaagden] c.s. betoogt dat de offerte van [bedrijf 1] buiten beschouwing moet worden gelaten en dat de schade lager is dan begroot door [A]. Laatstgenoemde is er in zijn kostenbegroting van uitgegaan dat in (het hypothetische) geval van vervanging van de balken gaten in de fundering zouden zijn gemaakt voor de doorvoer van de balken, teneinde de parketvloer te kunnen sparen. Volgens [gedaagden] c.s. was [eiser] echter niet van plan om de parketvloer te behouden, zodat de vloerbalken eenvoudiger en daardoor goedkoper hadden kunnen worden vervangen. Ter onderbouwing van die lagere prijs heeft [gedaagden] c.s. e-mailcorrespondentie overgelegd met de heer [B] van [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2]).
2.5.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.6.
[eiser] stelt dat hij niet van plan was de parketvloer te verwijderen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] deze stelling echter onvoldoende onderbouwd, gelet op hetgeen [gedaagden] c.s. daartegen heeft aangevoerd. Vast staat dat [eiser] zijn woning al liet verbouwen voordat werd ontdekt dat een aantal vloerbalken was aangetast. Voorts weerspreekt [eiser] niet dat, zoals[gedaagden] c.s. stelt, [A] de vloer op 3 september 2009 heeft geïnspecteerd via een open gemaakt stuk in de parketvloer van de achterkamer. Evenmin weerspreekt hij dat op de vloer van de zijkamer geen parket lag maar linoleum, dat die linoleumvloer eruit moest in verband met de verbouwing van de keuken en dat, indien een gat in de vloer van de zijkamer was gemaakt, alle ruimtes onder de vloer bereikbaar waren voor inspectie. Hieruit kan worden afgeleid dat, indien de parketvloer gespaard had moeten blijven, er met het oog op de inspectie van [A] een gat in de zijkamer zou zijn gemaakt in plaats van in de vloer van de achterkamer. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat [eiser] al voor de ontdekking van de aantasting van de vloerbalken van plan was om in het kader van de verbouwing de parketvloer te vervangen door een houten vloer. Wanneer hij de vloerbalken had laten vervangen zou dit dus hebben kunnen plaatsvinden na verwijdering van de parketvloer en de ondervloer. De afvoer van de oude balken en aanvoer van nieuwe balken was in dat geval eenvoudiger en goedkoper geweest dan in het geval waarin de parketvloer had moeten worden behouden.
2.7.
De offerte van [bedrijf 1] is gebaseerd op het prijsniveau in 2013 maar tegelijkertijd is op de offerte vermeld dat de prijzen moeten worden vermeerderd met 19% BTW, terwijl de BTW per 1 oktober 2012 is verhoogd naar 21%. Voorts heeft [eiser] niet weersproken dat het bedrijf [bedrijf 1] niet als zodanig te vinden is op het internet en is het opvallend dat op de offerte geen naam, handtekening of adresgegevens zijn vermeld. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank de offerte van [bedrijf 1] onvoldoende betrouwbaar, zodat deze bij de begroting van de schade buiten beschouwing moet blijven.
2.8.
Ook de door [A] genoemde totaalprijs van € 12.836,71 is niet bruikbaar voor de begroting van de schade van [eiser], omdat het daarin verdisconteerde arbeidsloon te hoog is, gelet op hetgeen is overwogen in 2.6.
2.9.
Anders dan [A] heeft [bedrijf 2] het arbeidsloon afzonderlijk gespecificeerd. [bedrijf 2] zou voor de vervanging van de vloerbalken in de situatie dat de parketvloer niet had hoeven te worden behouden € 5.831,- aan arbeidsloon in rekening hebben gebracht (7 x € 700,- = € 4.900,-, te vermeerderen met BTW). Voor het materiaal en de overige werkzaamheden zou [bedrijf 2] € 3.570,- hebben gefactureerd (€ 3.000,-, te vermeerderen met BTW). In totaal zou de rekening van [bedrijf 2] dan dus zijn uitgekomen op € 9.401,-. Volgens [bedrijf 2] waren de werkzaamheden in dat geval tenminste de helft sneller uitgevoerd dan in de situatie dat de parketvloer wel behouden had moeten worden. Hieruit kan worden afgeleid dat [bedrijf 2] in laatstgenoemd geval (afgerond) € 11.700,- aan arbeidsloon in rekening zou hebben gebracht (2 x € 4.900,- = € 9.800,- te vermeerderen met BTW). Voor het materiaal en de overige werkzaamheden zou ook in die situatie (afgerond) € 3.600,- in rekening zijn gebracht, zodat de factuur van [bedrijf 2] dan zou zijn uitgekomen op (afgerond) € 15.300,- inclusief BTW. Het door [bedrijf 2] in rekening te brengen bedrag in de situatie van behoud van de parketvloer zou dus, op basis van het prijsniveau van 2013, ongeveer € 2.500,- hoger zijn geweest dan het bedrag dat is begroot door [A] op basis van het prijsniveau in 2009.
2.10.
[eiser] heeft niet weersproken dat de vervanging van de balken twee keer zo snel had gekund wanneer de parketvloer niet had hoeven te worden gespaard. Gelet op het voorgaande geeft de begroting van [bedrijf 2] voor die situatie dan ook een realistisch beeld van de kosten die [eiser] zou hebben gehad voor de vervanging van de balken. Weliswaar is de begroting van [bedrijf 2] gebaseerd op het prijsniveau van 2013 en is aannemelijk dat de kosten in 2009 lager zouden zijn geweest, maar bij gebrek aan een concreter aanknopingspunt gaat de rechtbank toch uit van die begroting. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de schade van [eiser] wordt vastgesteld op € 9.401,-, zodat [gedaagden] c.s. zal worden veroordeeld tot betaling aan [eiser] van het bedrag. Aangezien zowel op [gedaagde sub 1] als op [gedaagde sub 2] de verplichting rust tot vergoeding van deze schade zal de veroordeling hoofdelijk worden uitgesproken. Ook de gevorderde wettelijke rente over genoemd bedrag vanaf 23 maart 2011 zal, nu de verschuldigdheid daarvan en de ingangsdatum niet zijn betwist, worden toegewezen.
2.11.
[eiser] heeft gesteld € 904,- aan buitengerechtelijke kosten gemaakt te hebben en heeft vergoeding daarvan gevorderd. Voldaan dient te worden aan het vereiste dat alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt kunnen worden toegewezen. In dit geval is niet gebleken dat niet aan dit vereiste is voldaan, zodat de rechtbank de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten hoofdelijk zal toewijzen. Ook de gevorderde hoofdelijke veroordeling tot vergoeding van de wettelijke rente hierover vanaf de datum van de dagvaarding (15 juni 2012) zal worden toegewezen.
2.12.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [eiser] op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding €  106,36
- griffierecht 821,00
- salaris advocaat
1.356,00(3,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal €  2.283,36
2.13.
De rechter ten overstaan van wie de comparitie is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 10.305,- (tienduizend driehonderdenvijf euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over € 9.401,- vanaf 23 maart 2011 tot de dag van volledige betaling en vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over € 904,- vanaf 15 juni 2012 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 2.283,36,
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom en in het openbaar uitgesproken op
30 december 2013. [1]

Voetnoten

1.type: JvdB4223