ECLI:NL:RBMNE:2013:7255

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 september 2013
Publicatiedatum
17 december 2013
Zaaknummer
SBR 13/2608
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering wegens gebrek aan nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 september 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die lijdt aan het syndroom van Ehlers-Danlos, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had eerder een Wajong-uitkering aangevraagd, maar deze was op 21 februari 2011 geweigerd omdat zij in staat werd geacht om ten minste 75% van het maatmaninkomen te verdienen. Eiseres heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen dit besluit, waardoor het in rechte onaantastbaar is geworden. Op 7 augustus 2012 diende eiseres een nieuwe aanvraag in, die door verweerder werd opgevat als een verzoek om terug te komen van het eerdere besluit. Verweerder heeft echter geoordeeld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een heroverweging rechtvaardigden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in mei 2011 ernstige knieklachten ontwikkelde, maar oordeelde dat deze klachten niet konden worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten, omdat de verergering van haar aandoening niet betekende dat de eerdere beoordeling onjuist was. De rechtbank concludeerde dat er geen toegenomen beperkingen waren binnen vijf jaar na het einde van de wachttijd, en dat eiseres derhalve niet in aanmerking kwam voor een Wajong-uitkering. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat verweerder in redelijkheid had kunnen besluiten om niet terug te komen op het eerdere besluit van 21 februari 2011.

De uitspraak benadrukt het belang van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in bestuursrechtelijke procedures en bevestigt dat een verergering van klachten niet automatisch leidt tot een herbeoordeling van eerdere besluiten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: SBR 13/2608

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 september 2013 in de zaak tussen

[eiseres], te[woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. G.R. Dorhout-Tielken),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. B.R.H. Barendregt).

Procesverloop

Bij besluit van 16 oktober 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder meegedeeld niet terug te komen van het besluit van 21 februari 2011 waarbij eiseres een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) is geweigerd. Daarnaast heeft verweerder beslist dat geen sprake is van toegenomen beperkingen en daarmee toegenomen arbeidsongeschiktheid door dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na einde van de wachttijd, zodat eiseres ook op die grond geen Wajong-uitkering wordt toegekend.
Bij besluit van 3 april 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2013. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Eiseres is geboren op [geboortedatum]. Bij eiseres is sprake van het syndroom van Ehlers- Danlos, waardoor zij klachten van hypermobiliteit en pijnklachten heeft.
2.
Op 16 december 2010 heeft eiseres een aanvraag gedaan voor een Wajong-uitkering. Bij besluit van 21 februari 2011 heeft verweerder geweigerd aan eiseres een Wajong-uitkering toe te kennen omdat zij in staat was om tenminste 75% van het maatmaninkomen te verdienen. Hiertegen heeft eiseres geen rechtsmiddelen aangewend, zodat dit besluit in rechte onaantastbaar is.
3.
Op 7 augustus 2012 heeft eiseres opnieuw een aanvraag gedaan voor een Wajong-uitkering.
4.
Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, heeft verweerder naar aanleiding van het verzoek onderzocht of er nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn waardoor teruggekomen zou moeten worden van het besluit van 21 februari 2011. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die er toe leiden dat de genomen beslissing onjuist zou zijn. Daarnaast heeft verweerder onderzocht of er sprake is van toegenomen beperkingen en daarmee toegenomen arbeidsongeschiktheid door dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na einde van de wachttijd, te weten na afloop van de periode van 52 weken aansluitend op de dag waarop zij zeventien jaar wordt (dus tot 23 april 2011). Volgens verweerder komt eiseres niet in aanmerking voor toekenning voor een Wajong-uitkering, omdat de toename van klachten van eiseres eerst op of na 14 mei 2011 is ontstaan.
5.
Eiseres betoogt dat sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
In mei 2011 is eiseres uitgevallen met ernstige knieklachten. Uit de door eiseres overgelegde informatie van revalidatiecentrum De Hoogstraat blijkt dat de klachten waarvoor eiseres in mei 2011 uitviel, samenhangen met het syndroom van Ehlers-Danlos. Het kan niet anders dan dat eiseres vóór 23 april 2011 in toenemende mate ernstige beperkingen ondervond die het gevolg waren van het syndroom van Ehlers-Danlos. Deze toename vindt bevestiging in de door haar in beroep overgelegde medische informatie en de brieven over de toewijzing van een rolstoel, een scootmobiel en een gehandicaptenkaart. De klachten, die in deze stukken worden genoemd, hangen volgens eiseres samen met haar aandoening. Gelet op voorgaande is volgens eiseres eveneens sprake is van een toename van haar medische beperkingen als gevolg van het syndroom van Ehlers-Danlos binnen vijf jaar na einde van de wachttijd, dus vóór 23 april 2011.
6.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de door eiseres op 7 augustus 2012 ingediende aanvraag (mede) is aan te merken als een verzoek om terug te komen van het besluit van 21 februari 2011. Op een dergelijk verzoek is artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) naar analogie van toepassing. Overeenkomstig hetgeen voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Awb mag van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder genomen besluit terug te komen worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan het verzoek zonder nader onderzoek afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit.
7.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na de eerdere beslissing zijn voorgevallen of die niet vóór die beslissing konden en derhalve, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van de eerdere beslissing konden en derhalve, gelet op laatstgenoemde bepaling, behoorden te worden overgelegd.
8.
De rechtbank is van oordeel dat niet sprake is van nieuw gebleken feiten of omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Aan de zijde van eiseres is naar voren gebracht dat er sprake is van een forse toename van de beperkingen als gevolg van
het syndroom van Ehlers-Danlos. Bij een verergering van klachten kan niet gesproken worden van nieuw gebleken feiten of omstandigheden. Een verergering betekent immers niet dat de destijds uitgevoerde beoordeling onjuist zou zijn geweest. Daarbij merkt de rechtbank op dat de medische stukken, voor zover deze zien op de periode vóór het eerdere besluit van 21 februari 2011, reeds niet kunnen worden aangemerkt als nieuwe feiten of omstandigheden, omdat deze stukken in de eerdere procedure naar voren hadden kunnen worden gebracht en dus in die procedure naar voren behoorden te worden gebracht. Verweerder kan dan ook gevolgd worden in zijn conclusie dat er geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die het terugkomen van het eerdere besluit van 21 februari 2011 kunnen rechtvaardigen. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen besluiten om niet terug te komen van het besluit van 21 februari 2011. Deze beroepsgrond slaagt niet.
9.
Daarnaast is in geding of sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede lid van artikel 2:3 van de Wajong.
10.
Ingevolge artikel 2:3, tweede lid, van de Wajong wordt een ingezetene binnen vijf jaar na afloop van de periode van 52 weken aansluitend op de dag waarop hij zeventien jaar wordt alsnog jonggehandicapte op het moment binnen die periode waarop hij niet meer in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen als gevolg van een oorzaak die reeds aanwezig was na afloop van de termijn van 52 weken, terwijl niet aannemelijk is dat de ingezetene binnen een jaar volledig zal herstellen.
11.
Tussen partijen is niet in geschil dat vijf jaar na einde van de wachttijd 23 april 2011 is.
12.
De verzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht en intercollegiaal overleg gevoerd. Uit de gegevens van de huisarts volgt dat eiseres sinds het weekend van 18 mei 2011 veel pijnklachten heeft en op bed ligt. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 9 oktober 2012 het weekend vóór 18 mei 2011 als de datum van toegenomen arbeidsongeschiktheid aangenomen. Deze datum ligt meer dan vijf jaar na einde van de wachttijd. Hij heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen en daarmee toegenomen arbeidsongeschiktheid door dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na einde van de wachttijd.
13.
Uit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 maart 2013 volgt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de dossiergegevens heeft bestudeerd en de hoorzitting heeft bijgewoond. Hoewel de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanneemt dat er sprake is van geleidelijk aan ontstane toegenomen klachten in de loop van de tijd, volgt volgens haar uit de informatie van de behandelend sector niet dat de door eiseres ervaren locomotore klachten en beperkingen zijn toe te schrijven aan een toename van geobjectiveerde afwijkingen vanuit de aandoening Ehlers-Danlos binnen vijf jaar na einde van de wachttijd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de in beroep overgelegde stukken bij de rapportage van 30 juli 2013 betrokken. Hierin heeft zij geen aanleiding gezien om het ingenomen standpunt te wijzigen.
14.
De rechtbank ziet in de door eiseres overgelegde informatie en in hetgeen eiseres heeft betoogd geen grond aanwezig voor het oordeel dat de conclusies van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist of onvolledig zijn. De hiervoor aangehaalde verzekeringsgeneeskundige rapporten geven blijk van een voldoende volledig en zorgvuldig onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is gemotiveerd ingegaan op de door eiseres in beroep ingebrachte medische informatie. Hoewel duidelijk is dat eiseres ernstige klachten ervaart, blijkt uit de overgelegde medische gegevens niet dat die klachten - ook voor de behandelend sector - eenduidig zijn toe te schrijven aan een toename van geobjectiveerde afwijkingen vanuit de aandoening Ehlers-Danlos binnen vijf jaar na einde van de wachttijd. De niet met medische stukken onderbouwde stelling van eiseres dat de door haar ervaren klachten aan haar aandoening moeten worden toegeschreven, is hiervoor onvoldoende. De beroepsgrond slaagt niet.
15.
Nu geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, heeft verweerder in redelijkheid kunnen besluiten om niet terug te komen van het besluit van
21 februari 2011. Evenmin is gebleken van toegenomen beperkingen vanuit de aandoening Ehlers-Danlos binnen vijf jaar na einde van de wachttijd, zodat eiseres niet met toepassing van artikel 3:2, tweede lid, van de Wajong alsnog in aanmerking komt voor toekenning van een Wajong-uitkering. Hetgeen door eiseres in beroep is aangevoerd, kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
16.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M.H. van Ek, rechter, in aanwezigheid van
E. Said, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 september 2013.
(de griffier is verhinderd
deze uitspraak mede te ondertekenen)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.