ECLI:NL:RBMNE:2013:7046

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 oktober 2013
Publicatiedatum
12 december 2013
Zaaknummer
UTR 13-2563
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake weigering verklaring omtrent gedrag (VOG) voor taxichauffeur na zedendelict

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 3 oktober 2013, staat de weigering van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om aan eiser een verklaring omtrent het gedrag (VOG) af te geven centraal. Eiser had de VOG aangevraagd voor het verkrijgen van een chauffeurskaart bij een taxibedrijf, maar zijn aanvraag werd afgewezen op basis van een eerdere veroordeling voor een zedendelict. De rechtbank behandelt de procedure die heeft geleid tot deze beslissing, waarbij eiser zijn bezwaar tegen de afwijzing van de VOG indiende. De rechtbank constateert dat de verweerder de aanvraag heeft beoordeeld aan de hand van de beleidsregels VOG 2013, die op dat moment van toepassing waren. Eiser betwist de toepassing van deze regels en stelt dat zijn persoonlijke omstandigheden onvoldoende zijn meegewogen. De rechtbank oordeelt dat de verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de afwijzing van de VOG niet evident disproportioneel is, gezien de persoonlijke ontwikkeling van eiser en het tijdsverloop sinds het delict. De rechtbank geeft de verweerder de gelegenheid om het gebrek in de motivering te herstellen, en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak. De rechtbank benadrukt dat de omstandigheden van eiser, zoals zijn inburgering en gezinsleven, in de beoordeling betrokken moeten worden. De uitspraak is openbaar gedaan en de rechtbank heeft de partijen geïnformeerd over de mogelijkheid van herstel van het besluit.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 13/2563

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2013in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
en
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, namens deze, de directeur van de Dienst Justis, verweerder
(gemachtigde: mr. D.D. van Milt).

Procesverloop

Bij besluit van 14 januari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om aan eiser een verklaring omtrent het gedrag (VOG) af te geven voor het verkrijgen van een chauffeurskaart bij [bedrijf] B.V. te [vestigingsplaats] .
Bij besluit van 8 april 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg),
zoals dit luidde ten tijde van belang, bepaalt dat een VOG een verklaring van de minister is dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon. De verklaring bevat geen andere mededelingen.
Artikel 35, eerste lid, van de Wjsg bepaalt dat de minister de afgifte van een VOG weigert,
indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Bij de beoordeling van een verzoek om afgifte van de VOG werden ten tijde van het bestreden besluit de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de beleidsregels VOG NP-RP & IVB 2013 (Stcrt. 1 maart 2013, 5409) (beleidsregels 2013). Wanneer de aanvrager voorkomt in de justitiële documentatie wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.
Volgens paragraaf 3.1 wordt bij de beoordeling van de justitiële gegevens van de aanvrager
een terugkijktermijn in acht genomen.
Volgens paragraaf 3.1.1 wordt ten aanzien van de periodes waarover wordt teruggekeken een
onderscheid gemaakt tussen gevallen waarin de terugkijktermijn, ten opzichte van de bewaartermijn van het betreffende justitiële gegeven, niet in duur wordt beperkt en gevallen waarin de terugkijktermijn wel in duur wordt beperkt.
De terugkijktermijn wordt niet in duur beperkt, indien het justitiële gegevens betreft over
misdrijven tegen de zeden zoals opgenomen in onder meer artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht.
In de gevallen waarin de terugkijktermijn in duur wordt beperkt, vindt de beoordeling van de
aanvraag in beginsel plaats aan de hand van de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager gedurende de vier jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling voorkomen in het JDS. Van de terugkijktermijn van vier jaren wordt afgeweken, indien de aanvraag voor een VOG samenhangt met een bijzondere wet of regeling waarin een andere termijn is opgenomen. In dat geval wordt aangesloten bij de in de desbetreffende wet- of regelgeving opgenomen termijn.
Volgens het specifieke screeningsprofiel geldend voor een taxichauffeur bedraagt de
terugkijktermijn bij dit beroep vijf jaren.
Indien in de voor de aanvraag van toepassing zijnde terugkijktermijn relevante justitiële
gegevens zijn aangetroffen, betrekt de minister bij de beoordeling van de aanvraag ook alle overige voor de aanvraag relevante justitiële gegevens die buiten de terugkijktermijn liggen in de beoordeling van de aanvraag.
Volgens paragraaf 3.2 wordt de afgifte van de VOG in beginsel geweigerd indien wordt
voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Volgens paragraaf 3.2.4 wordt bij zedendelicten ook beoordeeld of bij de uitoefening van de
betreffende functie/taak/bezigheid sprake is van een gezags- of afhankelijkheidsrelatie. Op basis van de omstandigheid dat voor de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd, sprake is van een gezags- of afhankelijkheidsrelatie, geldt een verscherpt toetsingskader en wordt uitgegaan van het bestaan van een belemmering voor de uitoefening van de functie/taak/bezigheid in het geval de aanvrager in de twintig jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling ter zake van een zedendelict eenmaal is veroordeeld tot een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf en/of een (on)voorwaardelijke taakstraf.
Volgens paragraaf 3.3 kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het
belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Volgens paragraaf 3.3.1 ziet het subjectieve criterium op omstandigheden van het geval die
ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG. Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn de wijze waarop de strafzaak is afgedaan, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
In het geval dat de staatssecretaris na weging van de omstandigheden van het geval niet tot
en goede oordeelsvorming kan komen en twijfel heeft over de vraag of een VOG kan worden afgegeven, worden de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden in de beoordeling betrokken.
Volgens paragraaf 3.3.2 bestaat bij zedendelicten slechts zeer beperkte ruimte om op basis
van het subjectieve criterium alsnog over te gaan tot de afgifte van een VOG wanneer sprake is van een functie met een gezags- of een afhankelijkheidsrelatie of wanneer op grond van de locatie een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de functie wordt aangenomen. De VOG kan enkel dan worden afgegeven indien de weigering van de VOG evident disproportioneel is. Of de weigering evident disproportioneel is, wordt beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval.
Om vast te stellen of de aangetroffen antecedenten een belemmering vormen voor de afgifte
van de VOG, hanteert de minister bij de beleidsregels behorende screeningsprofielen, bedoeld in paragraaf 3.2.3. In het specifieke screeningsprofiel 'taxibranche; chauffeurskaart' staat onder meer vermeld dat de taxichauffeur verantwoordelijk is voor het welzijn en veiligheid van de passagiers. Eén van de risico's is dat de veiligheid van de passagiers en medeweggebruikers in gevaar wordt gebracht. Er staat in het specifieke screeningsprofiel vermeld dat als er een één op één relatie is, de passagiers in een tijdelijke afhankelijkheidspositie kunnen verkeren ten opzichte van de houder van de chauffeurskaart. Het risico bestaat van onder andere geweld- en zedendelicten.
2.
Eiser heeft op 15 november 2012 verzocht om afgifte van een VOG ten behoeve van het verkrijgen van een chauffeurskaart bij [bedrijf] B.V. te [vestigingsplaats] .
3.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat uit de justitiële documentatie volgt dat eiser op 25 februari 2004 in hoger beroep door het Gerechtshof te Den Bosch is veroordeeld wegens feitelijke aanranding van de eerbaarheid (artikel 246 Wetboek van Strafrecht) tot een geldboete van € 225,- subsidiair 4 dagen hechtenis en een gevangenisstraf van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Deze uitspraak is op 11 maart 2004 onherroepelijk geworden.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat voormeld zedendelict, indien herhaald, een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de door eiser beoogde functie van taxichauffeur, waardoor aan het objectieve criterium is voldaan. Voorts heeft de verweerder zich in het kader van het subjectieve criterium op het standpunt gesteld dat de weigering van de afgifte van een VOG niet evident disproportioneel is.
4.
Eiser stelt allereerst dat verweerder bij het nemen van het bestreden besluit ten onrechte de beleidsregels 2013 heeft toegepast. De aanvraag is ingediend op 15 november 2012 en is afgewezen op 14 januari 2013. Op dat moment golden nog de beleidregels 2012 en verweerder had deze dienen toe te passen op de beoordeling van de aanvraag.
5.
De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. De beleidsregels 2013
op grond waarvan verweerder tot weigering van de VOG heeft besloten zijn niet gewijzigd en zijn voor eiser niet ongunstiger dan de beleidsregels 2012. Eiser is dan ook in de toepassing van de beleidsregels 2013, zelfs indien die ten onrechte zouden zijn toegepast, niet in zijn gerechtvaardigde belangen geschaad. Eiser heeft dit ook ter zitting erkend.
6.
Eiser heeft voorts aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat op
grond van het subjectieve criterium kan worden aangenomen dat het belang van eiser niet zwaarder weegt dan het belang van de samenleving. De conclusie dat het weigeren van de VOG niet evident disproportioneel zou zijn, is door verweerder onvoldoende gemotiveerd. Eiser heeft zijn standpunt als volgt gemotiveerd. Eiser is momenteel 32 jaar, hij is getrouwd en hij heeft twee kinderen. Hij is in 2001 op 20-jarige leeftijd vanuit Afghanistan in Nederland aangekomen. Afghanistan verkeerde toen in een oorlogssituatie en eiser is gevlucht voor de Taliban. Eiser is in Nederland in een asielzoekerscentrum (AZC) geplaatst. In 2003 heeft hij, na een avond veel te veel te hebben gedronken, in het AZC een conflict gehad met medebewoners en is hij door hen afgeperst. De personen met wie eiser een conflict heeft gehad behoorden tot de Pashtun. Eiser behoort tot de Hazara’s en het is algemeen bekend dat Hazara’s stelselmatig worden blootgesteld aan discriminatie, bedreigingen en mishandelingen door Pashtun. Eiser is opgepakt door de politie en veroordeeld voor een zedendelict. Eiser heeft sindsdien een hele ontwikkeling doorgemaakt. Zijn karakter is veranderd en hij kan veel beter met conflicten omgaan. Hij is ouder geworden, hij heeft een inburgeringcursus gedaan en een gezin gesticht. Hij is een heel ander leven gaan leiden dan toen hij in Afghanistan woonde. In het verleden loste hij conflicten op door meteen te gaan vechten. Nu hij inmiddels 12 jaar in Nederland woont, weet hij dat je conflicten ook op een andere manier kan oplossen en heeft hij geleerd dit ook op die manier te doen. Eiser praat nu en zoekt op een rustige manier naar oplossingen als zich conflicten voordoen.
7.
Niet in geschil is dat aan het objectieve criterium is voldaan. Ter beoordeling staat of verweerder de weigering van de VOG op basis van een beoordeling van de subjectieve criteria voldoende heeft gemotiveerd.
8.
Volgens paragraaf 3.3.2 van de beleidsregels wordt in het geval van een veroordeling terzake van een zedendelict alleen tot afgifte van een VOG besloten, indien de weigering daarvan evident disproportioneel is, hetgeen wordt beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval.
Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn, volgens paragraaf 3.3.1 van de beleidsregels, de wijze waarop de strafzaak is afgedaan, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
9.
Verweerder heeft bij de beoordeling betrokken dat eiser in 2004 is veroordeeld voor een zedendelict. Voor de wijze waarop het zedendelict is afgedaan, heeft verweerder gekeken naar wat hieromtrent in de veroordeling tot uitdrukking is gebracht. De hoogte van de opgelegde straf heeft geen aanleiding gegeven om het zedendelict als een licht vergrijp aan te merken. Er is derhalve geen sprake van een gering feit, volgens verweerder. Verweerder acht tevens van belang dat eiser ten tijde van het plegen van het zedendelict meerderjarig was. Ten aanzien van de mate van tijdsverloop sinds het laatste justitiële gegeven, heeft verweerder bij de beoordeling betrokken dat eiser het zedendelict niet heeft herhaald. Echter, omdat de veroordeling ruim binnen de termijn van twintig jaar valt waarbinnen de VOG in beginsel geweigerd dient te worden, kan het reeds ontstane tijdsverloop niet in het voordeel van eiser spreken. Gelet op deze omstandigheden alsmede de bedreiging die zedendelicten voor de samenleving vormen en de maatschappelijke onrust die daarmee gepaard gaat, heeft verweerder meer waarde gehecht aan het belang van de beperking van het risico voor de samenleving dan aan het belang van eiser bij afgifte van een VOG.
10.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat bij zedendelicten sprake is van een verscherpt toetsingskader. De omstandigheden waaronder en de context waarin de strafbare feiten volgens eiser zijn gepleegd, worden volgens de beleidsregels eerst in de oordeelsvorming betrokken, indien verweerder na weging van de omstandigheden van het geval niet tot een goede oordeelsvorming kan komen en twijfel heeft over de vraag of een VOG kan worden afgegeven.
11.
Naar het oordeel van de rechtbank mag verweerder ervan uitgaan dat de strafrechter bij de straftoemeting rekening heeft gehouden met de omstandigheden waaronder de strafbare feiten destijds, zoals die door eiser zijn geschetst, zijn gepleegd. Dit laat echter onverlet dat verweerder bij de beoordeling of zich thans een risico voor de samenleving voordoet de (persoonlijke) omstandigheden waarin eiser zich bevond ten tijde van het door hem gepleegde delict dient af te zetten tegen de (persoonlijke) omstandigheden waarin eiser zich thans bevindt. De omstandigheden die verweerder tegen elkaar af dient te zetten zijn de volgende. Ten tijde van het delict woonde eiser in een AZC, kwam hij net uit een oorlogsgebied en was hij relatief nog een jonge man. Thans is eiser 34 jaar oud, heeft hij een gezin, is hij ingeburgerd in Nederland en is er inmiddels 10 jaar verstreken sinds het enige delict dat hij heeft begaan. Uit het bestreden besluit valt niet af te leiden dat verweerder deze omstandigheden tegen elkaar heeft afgezet en in de oordeelsvorming heeft meegewogen. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom in de genoemde omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, geen aanleiding bestaat om te twijfelen of een VOG kan worden afgegeven. Derhalve is tevens onvoldoende gemotiveerd om welke reden in dit geval geen grond bestaat om, overeenkomstig de beleidsregels, de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden in de beoordeling te betrekken.
12.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid niet tot de beslissing heeft kunnen komen dat weigering van de VOG niet evident disproportioneel is. Het bestreden besluit kan daarom niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering. De rechtbank acht het besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
13.
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
14.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
15.
Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
16.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- heropent het onderzoek;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.J.M. Janssen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.