ECLI:NL:RBMNE:2013:6244

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 december 2013
Publicatiedatum
11 december 2013
Zaaknummer
UTR 13-3182
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor ’t Polderhuis te Bant en de parkeerbehoefte

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 december 2013 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning voor het verbouwen van ’t Polderhuis in Bant. De rechtbank behandelt het beroep van een groep eisers tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordoostpolder, dat een omgevingsvergunning heeft verleend voor de activiteiten bouwen en het in gebruik nemen van het pand. De rechtbank verwijst naar een eerdere tussenuitspraak en bevestigt dat de rechtbank niet vrij is om terug te komen op eerder gegeven oordelen, tenzij in uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verklaart het beroep van de eerste 38 eisers niet-ontvankelijk, terwijl het beroep van eisers 39 tot en met 41 ontvankelijk wordt verklaard.

De rechtbank overweegt dat het beoogde gebruik van het pand als hotelbedrijf in overeenstemming is met het bestemmingsplan. De rechtbank stelt vast dat de vergunninghouder, [B.V.], het pand zal gebruiken voor logiesverstrekking en dat er voldoende parkeerruimte beschikbaar is. De rechtbank concludeert dat de parkeerdruk niet significant zal toenemen en dat de vergunninghouder zich aan de voorschriften van het bestemmingsplan houdt. De rechtbank wijst erop dat indien na ingebruikname blijkt dat het pand niet wordt gebruikt conform de vergunning, eisers handhavend kunnen optreden.

De rechtbank behandelt ook de zorgen van eisers over brandveiligheid en geluidsoverlast, maar oordeelt dat deze gronden niet kunnen leiden tot het vernietigen van de vergunning. De rechtbank komt tot de conclusie dat het bestreden besluit rechtens juist is en dat de omgevingsvergunning terecht is verleend. De rechtbank vernietigt het besluit van 14 mei 2013, maar laat de rechtsgevolgen in stand, en bepaalt dat verweerder het griffierecht en proceskosten aan eisers vergoedt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 13/3182
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 december 2013 in de zaak tussen

1.[eisers sub 1], [adres ], [adres ], eisers sub 1,

2. [eiser sub 2][adres ], [adres ], eiser sub 2,
3. [eiser sub 3][adres ], [adres ], eiser sub 3,
4. [eiser sub 4][adres ], [adres ], eiser sub 4,
5.[eiser sub 5][adres ], [adres ], eiser sub 5,
6.[eiser sub 6][adres ], [adres ], eiser sub 6,
7. [eiser sub 7][adres ], [adres ], eiser sub 7,
8. [eiseres sub 8][adres ], [adres ], eiseres sub 8,
9. [eiser sub 9][adres ], [adres ], eiser sub 9,
10. [eiser sub 10][adres ], [adres ], eiser sub 10,
11. [eiser sub 11][adres ], [adres ], eiser sub 11,
12. [eiser sub 12][adres ], [adres ], eiser sub 12,
13. [eiser sub 13][adres ], [adres ], eiser sub 13,
14. [eiser sub 14][adres ], [adres ], eiser sub 14,
15. [eiser sub 15][adres ], [adres ], eiser sub 15,
16. [eiser sub 16][adres ], [adres ], eiser sub 16,
17.[eiser sub 17][adres ], [adres ], eiser sub 17,
18. [eiser sub 18][adres ], [adres ], eiser sub 18,
19. [eiser sub 19][adres ], [adres ], eiser sub 19,
20. [eiseres sub 20][adres ], [adres ], eiseres sub 20,
21. [eiser sub 21][adres ] , eiser sub 21,
22.[eiser sub 22][adres ], [adres ], eiser sub 22,
23. [eiser sub 23][adres ], [adres ], eiser sub 23,
24. [eiser sub 24][adres ], [adres ], eiser sub 24,
25. [eiser sub 25][adres ], [adres ], eiser sub 25,
26. [eiser sub 26][adres ], [adres ], eiser sub 26,
27.[eiser sub 27][adres ], [adres ], eiser sub 27,
28. [eisers sub 28][adres ], [adres ], eisers sub 28,
29.[eiser sub 29][adres ], [adres ], eiser sub 29,
30. [eiser sub 30][adres ], [adres ], eiser sub 30,
31.[eiser sub 31][adres ], [adres ], eiser sub 31,
32.[eisers sub 32][adres ], [adres ], eisers sub 32,
33. [eiser sub 33], [adres ], [adres ], eiser sub 33,
34. [eiser sub 34][adres ], [adres ], eiser sub 34,
35. [eiser sub 35][adres ], [adres ], eiser sub 35,
36. [eiser sub 36][adres ], [adres ], eiser sub 36,
37. [eisers sub 37][adres ], [adres ], eisers sub 37,
38. [eiser sub 38][adres ], [adres ], eiser sub 38,

39.[eiser sub 39], [adres ], [adres ], eiser sub 39,

40.[eiser sub 40][adres ], [adres ], eiser sub 40,
41. [eiseres sub 41][adres ], [adres ], eiseres sub 41,
gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. E. de Ruiter),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordoostpolder, verweerder
(gemachtigden: N. Christiaens en M. de Jong).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
't Polderhuis, te Bant,
vergunninghouder,
(gemachtigde: A.G. Wichers Schreur).
Procesverloop
Bij besluit van 14 mei 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder, onder toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een omgevingsvergunning voor de activiteiten bouw en het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk in verband met brandveiligheid aan vergunninghouder verleend. Het gaat hierbij om het verbouwen van ’t Polderhuis op het perceel [perceel]in Bant.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarbij hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is met het verzoek om voorlopige voorziening behandeld op de zitting van
12 augustus 2013. Verschenen zijn [eiser sub 15] (eiser sub 15), [eiser sub 27] (eiser sub 27), [eisers sub 32] (eiser sub 32 en gemachtigde van eisers) en [eiser sub 36] (eiser sub 36). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens vergunninghouder is zijn gemachtigde verschenen, vergezeld door [A], werkzaam bij [B.V.]
Bij uitspraak van 26 augustus 2013 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening van eisers sub 1 tot en met sub 38 niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening van eisers sub 39 tot en met sub 41 afgewezen.
Bij tussenuitspraak van 26 augustus 2013 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak op 1 oktober 2013 een nadere onderbouwing gegeven op het bestreden besluit. Daarbij heeft verweerder een brief gericht aan ’t Polderhuis inclusief beantwoording, een brief gericht aan [B.V.] inclusief beantwoording, een overzichtstekening ten behoeve van de parkeerplaatsen en een luchtfoto overgelegd.
Eisers hebben hierop een schriftelijke zienswijze (de zienswijze) gegeven.
De vergunninghouder heeft de rechtbank verzocht om, in het geval de rechtbank oordeelt dat het gebrek thans is hersteld, de schorsing van het bestreden besluit met onmiddellijke ingang op te heffen.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
De rechtbank komt tot de volgende einduitspraak.
Overwegingen
1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank immers niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
2. De rechtbank blijft bij hetgeen zij in de tussenuitspraak ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep heeft overwogen. Het beroep voor zover ingediend door eisers sub 1 tot en met sub 38 wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard. Uitsluitend het beroep voor zover ingediend door eisers sub 39 tot en met sub 41 is ontvankelijk. Zij worden hierna samen aangeduid als ‘eisers’.
Inhoudelijke overwegingen
3. In haar uitspraak heeft de voorzieningenrechter, kort gezegd, overwogen dat nu het beoogde gebruik eerst ter zitting concreet uiteen is gezet en er nog onduidelijkheden zijn op essentiële onderdelen voor de vraag of er strijd is met het bestemmingsplan, het aan verweerder is om een en ander nader te onderzoeken en op dit punt een zorgvuldig genomen en uitgebreid gemotiveerd oordeel te geven. Ten aanzien van die motivering dient verweerder in te gaan op welke punten het gebruik wel of niet in strijd is met het bestemmingsplan en waarom. Ook heeft de voorzieningenrechter overwogen dat, gelet op de beroepsgronden van eisers en de bepalingen in het bestemmingsplan en de bouwverordening hieromtrent, verweerder tevens inzichtelijk zal dienen te motiveren of er voldoende parkeerruimte wordt gerealiseerd voor de aangevraagde activiteiten met inachtneming van het beoogde gebruik.
Voorgenomen gebruik
4. Eisers voeren in de zienswijze aan dat het nog steeds niet duidelijk is dat ’t Polderhuis een ‘low budget’ hotel zal worden. Op basis van de vage omschrijvingen en onderbouwingen door zowel verweerder als door de vergunninghouder en [B.V.] kan nog steeds niet worden geconcludeerd dat het concrete beoogde gebruik van het pand het gebruik als hotelbedrijf zal zijn. Eisers zijn er niet van overtuigd dat ’t Polderhuis enkel en alleen zal worden gebruikt om onderdak te bieden aan toeristen en daarnaast aangevuld zal worden met arbeiders uit binnen- en buitenland. Meer specifiek wijzen eisers erop dat het hun bevreemdt dat op de bouwtekeningen geen (ingerichte) keuken is ingetekend, maar [B.V.]wel stelt dat volwaardige maaltijden zullen worden verstrekt aan hotelgasten en passanten. Verweerder had hiernaar meer onderzoek moeten verrichten en niet zomaar moeten afgaan op de uitlatingen van[B.V.]., zo betogen eisers.
5. Verweerder beantwoordt de vraag of het beoogde gebruik past binnen de bestemming ‘Horeca’ op basis van de aan hem verstrekte informatie en bekende feiten en omstandigheden positief. De wijze waarop exploitant [B.V.] het pand wil gebruiken is volgens verweerder aan te merken als een hotelbedrijf als opgenomen in de begripsbepalingen van het bestemmingsplan ‘Bant’. Er is sprake van een hotelbedrijf met slaapplaatsen voor logiesverstrekking in overwegend twee,- tot maximaal driepersoonskamers tegen boeking per nacht, waar maaltijden, kleine etenswaren en dranken kunnen worden verstrekt aan zowel hotelgasten als passanten. Daarmee is sprake van een voor algemeen publiek openstaande verblijfsmogelijkheid. Indien sprake is van een hotelbedrijf conform de begripsbepalingen is er volgens verweerder niets op tegen dat ook (buitenlandse) werknemers gebruik maken van deze hotelvoorziening.
6. Op grond van artikel 1.47 van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, wordt onder horeca I verstaan een bedrijf dat is gericht op het bieden van logies (hotelbedrijf) en het verstrekken van maaltijden voor gebruik ter plaatse (restaurantbedrijf).
Op grond van artikel 1.48 van de planvoorschriften wordt onder hotelbedrijf verstaan een horecabedrijf, dat in hoofdzaak is gericht op het verstrekken van nachtverblijf (boeking per nacht) waar maaltijden, kleine etenswaren en dranken kunnen worden verstrekt aan gasten en passanten.
7. Bij een geschil als het onderhavige is het uiteindelijk aan de bestuursrechter om te beoordelen of het voorgenomen gebruik al dan niet in overeenstemming is met de vigerende bestemming. De rechtbank zal zich derhalve aan de hand van het voorgenomen gebruik van het pand een oordeel moeten vormen. Uit de hiervoor opgenomen begripsomschrijvingen volgt dat sprake moet zijn van een bedrijf dat is gericht op het op het verstrekken van nachtverblijf (boeking per nacht) waar maaltijden, kleine etenswaren en dranken kunnen worden verstrekt aan gasten en passanten. De rechtbank stelt vast dat uit de bouwtekeningen blijkt dat het bouwplan voorziet in 22 kamers, variërend in grootte, waarbij gebruik wordt gemaakt van gemeenschappelijke sanitaire voorzieningen. De aanvraag voorziet in en de vergunning is verleend voor logiesfuncties voor maximaal 30 personen. Uit de nadere informatie die verweerder heeft ingewonnen blijkt dat sprake zal zijn van een (low budget) hotel waar zowel passanten als door [B.V.] ingehuurde werknemers zullen vertoeven. Boekingen geschieden per nacht en de hotelkamers zijn telefonisch, ter plekke of per internet te boeken. Er zullen maaltijden worden bereid in de keuken van het hotel die vervolgens dagelijks in het restaurant worden aangeboden aan hotelgasten en andere gasten. Het hotel beschikt over een gemeenschappelijke entree en er zal een receptie worden ingericht waar (hotel)gasten zich kunnen melden. Verder zijn er dagelijks een beheerder (ook ’s nachts), een kok en een interieurverzorger aanwezig en is er een personeelsruimte voor hun beschikbaar. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er ten tijde hier van belang voor verweerder dan ook geen aanleiding om te veronderstellen dat het beoogde gebruik van het pand door vergunninghouder, en in het verlengde daarvan door [B.V.], niet overeenkomstig de aanvraag zal zijn en in strijd met hetgeen op grond van de voorschriften van het bestemmingsplan is toegestaan. Dat, zoals eisers stellen, op de bouwtekeningen geen receptie is ingericht is in dit geval onvoldoende om aan te nemen dat het pand niet als hotelbedrijf voor het verstrekken van nachtverblijf zal worden gebruikt. Dit is een feitelijke invulling die qua omvang eenvoudig kan worden ingepast. Ten aanzien van de keuken overweegt de rechtbank dat, gezien de op de bouwtekening weergegeven huidige situatie en de toelichting van vergunninghouder ter zitting, blijkt dat de keuken in zijn huidige vorm wordt gehandhaafd. Dat op de bouwtekening geen keuken is ingericht, is in dit licht onvoldoende om aan te nemen dat het pand niet als hotelbedrijf maaltijden zou kunnen verstrekken. Verder is van belang dat de vergunninghouder de met [B.V.] gesloten huurovereenkomst heeft overgelegd, waaruit blijkt dat is overeengekomen dat het pand uitsluitend zal worden gebruikt als hotelbedrijf. [B.V.] heeft in haar verklaring uitdrukkelijk aangegeven dat er geen kamers zullen worden verhuurd en dat er door hotelgasten voor een maximale aaneengesloten periode van drie maanden kan worden geboekt. Daarnaast heeft zij benadrukt dat zij geenszins van plan is werknemers te huisvesten in het hotel en het pand niet anders zal gaan exploiteren dan waarvoor het is bestemd (dus horeca I, hotelbedrijf). De rechtbank concludeert dan ook dat, nu er geen concrete aanwijzingen zijn voor het tegendeel, verweerder zijn oordeel omtrent het voorgenomen gebruik terecht heeft gebaseerd op de thans voorhanden zijnde gegevens en terecht onvoldoende aanleiding heeft gezien om te oordelen dat het pand gebruikt zal worden voor (langdurige) huisvesting van arbeidsmigranten, zoals door eisers gevreesd. Daarbij merkt de rechtbank op dat, indien na ingebruikname mocht blijken dat het pand toch wordt gebruikt in strijd met hetgeen het bestemmingsplan toestaat, eisers verweerder dan kunnen verzoeken daartegen handhavend op te treden. Daarop kan in deze procedure echter niet worden vooruitgelopen. De conclusie is dan ook dat het voorgenomen gebruik van het pand in overeenstemming is met de voorschriften van het bestemmingsplan ‘Bant’. De beroepsgrond van eisers slaagt niet.
Parkeernorm
8. Eisers voeren in de zienswijze vervolgens aan dat de parkeerdruk aanzienlijk groter zal zijn dan verweerder wil doen laten geloven. Naar stellige overtuiging van eisers zal immers sprake zijn van het bieden van onderdak aan werknemers die veelal zullen beschikken over een auto van het uitzendbureau.
9. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat het hotelbedrijf aan de hand van de ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’ (publicatie CROW 317) is aan te merken als een één ster hotel, gelegen in ‘niet stedelijk gebied’. Omdat verweerder het op deze wijze berekende benodigde aantal van 1,5 parkeerplaats voor het hotel erg weinig vindt, is hij uitgegaan van de (strengere) richtlijn voor een drie sterren hotel, op basis waarvan zou moeten worden voorzien in 8,1 parkeerplaatsen. In de huidige situatie zijn direct aansluitend aan het perceel 9 parkeerplaatsen aanwezig en in de nabije omgeving kan gebruik worden gemaakt van nog 59 openbare parkeerhavens. Volgens verweerder is er dan ook voldoende mogelijkheid tot parkeren in de directe nabijheid van het hotel.
10. Het geldende bestemmingsplan ‘Bant’ bevat in artikel 11 voorschriften ten aanzien van de parkeerbehoefte. Op grond van artikel 9 van de Woningwet blijft de gemeentelijke bouwverordening op dit punt buiten toepassing en gaan de voorschriften van het bestemmingsplan vóór. Op grond van art. 11.2.1, aanhef en onder b, van de planvoorschriften geldt dat een gebouw waarbij gelet op de omvang of functie daarvan ruimte nodig is voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen alleen mag worden gebouwd indien uit de aanvraag blijkt dat voldoende parkeer- of stallingsruimte wordt gerealiseerd.
11. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij de berekening van de parkeerbehoefte gebruik heeft gemaakt van de parkeercijfers zoals vastgelegd in de publicatie ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’ van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en Verkeerstechniek (CROW). Volgens vaste rechtspraak is hantering van deze parkeernormen aanvaardbaar bij de berekening van het, als gevolg van het bouwplan benodigde aantal parkeerplaatsen. In de nadere onderbouwing 1 oktober 2013 heeft verweerder inzicht verschaft in de vraag welke cijfers zijn gehanteerd bij de berekening van het benodigde aantal parkeerplaatsen, welke stedelijkheidsgraad is toegepast en op welke wijze in deze parkeerbehoefte wordt voorzien. De aanvankelijke indeling van het hotel door verweerder in de klasse ‘één ster’ acht de rechtbank niet onredelijk in aanmerking genomen het voorzieningenniveau van het hotel. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om niet uit te gaan van de normen voor ‘niet stedelijk gebied’. Aan de hand van de situatietekening kan worden vastgesteld dat op in de directe nabijheid van het pand 9 parkeerplaatsen aanwezig zijn. Dit is aanzienlijk meer dan de vereiste 1,5 parkeerplaats voor het bouwplan. Ook voldoet het bouwplan aan de door verweerder toegepaste strengere eis van het moeten beschikken over maximaal 8,1 parkeerplaats. Voor het betoog van eisers dat, gezien de specifieke omstandigheden van dit geval, voorzien zou moeten worden in (nog) meer parkeerplaatsen ziet de rechtbank dan ook geen enkel aanknopingspunt. Verweerder heeft zich, gelet op het voorgaande, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in (ruimschoots) voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van het bouwplan wordt voorzien. Ook deze beroepsgrond van eisers slaagt niet.
Trap(pen)
12. Eisers voeren in de zienswijze verder aan dat aan de zijkant van het pand een trap is geplaatst. Zij vragen zich af of deze trap voldoet aan eisen van brandveiligheid en aan redelijke eisen van welstand. Ten aanzien van de ingetekende trap aan de westgevel van het pand merken eisers op dat deze thans niet aanwezig is.
13. De rechtbank stelt vast dat deze grond niet eerder door eisers is aangevoerd. In dit geval bestaat geen aanleiding om deze beroepsgrond alsnog bij de beoordeling van dit beroep te betrekken. De goede procesorde wordt geschonden als een nieuwe grond verwijtbaar zo laat is ingediend dat de andere partijen worden belemmerd om daar adequaat op te reageren of de voortgang van de procedure daardoor anderszins te veel wordt belemmerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat de goede procesorde zich ertegen verzet om dit pas na de herstelpoging van verweerder opgekomen geschilpunt alsnog bij de beoordeling van dit beroep te betrekken. De rechtbank bespreekt daarom deze beroepsgrond niet inhoudelijk.
Bebouwing terras eerste verdieping
14. Eisers wijzen er in de zienswijze op dat verweerder de vraag of bebouwing van het terras op de eerste verdieping past binnen de verleende omgevingsvergunning, niet heeft beantwoord.
15. Ter zitting is de bebouwing van het terras op de eerste verdieping met partijen besproken. In de tussenuitspraak is vervolgens niet overwogen dat het bestreden besluit op dit punt een gebrek vertoont dat door verweerder desgewenst kon worden hersteld. Dat verweerder in zijn reactie van 1 oktober 2013 niet op dit aspect is ingegaan leidt dus niet tot het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt niet voldoende zou zijn gemotiveerd. De rechtbank stelt voorts vast dat de omgevingsvergunning (mede) is verleend voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Eisers hebben niet aangevoerd dat het bouwplan op dit punt in strijd is met het bestemmingsplan en ook de rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor dat oordeel nu dit stukje uitbreiding van het pand op de eerste verdieping wordt opgericht binnen het bouwvlak. De rechtbank ziet dan ook geen reden het bestreden besluit op dit punt onjuist te achten.
Maatwerkvoorschriften
16. Eiseres sub 41 voert aan dat zij vreest voor geluidsoverlast vanwege het waarschijnlijk intensieve gebruik van het buitenterras. Verweerder is hierop in het bestreden besluit ten onrechte niet is ingegaan en heeft evenmin maatwerkvoorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden.
17. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat geen aanleiding bestaat voor het verbinden van maatwerkvoorschriften aan de omgevingsvergunning.
18. In artikel 2.10 van de Wabo zijn de weigeringsgronden genoemd waaraan de aanvraag voor de omgevingsvergunning bouwen getoetst moet worden. De vermelde weigeringsgronden zijn limitatief en imperatief van aard. Dit betekent dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd als de bouwactiviteit in strijd is met één of meer genoemde toetsingsgronden en dat de omgevingsvergunning moet worden verleend, indien geen sprake is van één van deze weigeringsgronden. Voor het aspect geluid is alleen de toetsing aan het Bouwbesluit 2012 (artikel 2.10, eerste lid, onder a) van belang. Gesteld noch gebleken is dat het bouwplan niet voldoet aan het Bouwbesluit. Nu het bouwplan, zoals hiervoor reeds is overwogen, ook past binnen het bestemmingsplan en niet is gebleken van een van de andere weigeringsgronden uit artikel 2.10 van de Wabo, moest verweerder de omgevingsvergunning verlenen. Onder deze omstandigheden is er voor verweerder in de voorliggende procedure geen ruimte om eisen ter voorkoming van geluidshinder aan de omgevingsvergunning te verbinden dan wel maatwerkvoorschriften te stellen. Indien na verwezenlijking blijkt dat het hotel als inrichting handelt in strijd met van toepassing zijnde bepalingen uit het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (het Activiteitenbesluit) dan kan (eventueel op verzoek van eiseres sub 41) verweerder hiertegen handhavend optreden.
Belangenafweging
19. Eisers voeren in de zienswijze vervolgens aan dat verweerder in de belangenafweging ten onrechte niet heeft meegenomen of [B.V.] wel beschikt over de benodigde documenten dan wel voldoet aan de vereisten om een horeca/hotelbedrijf te exploiteren. Verder heeft verweerder onvoldoende acht geslagen op het ‘Beleid arbeidsmigranten Noordoostpolder’.
20. De rechtbank overweegt dat ook voor deze gronden geldt dat het verweerder, gelet op de dwingende formulering van artikel 2.10 van de Wabo, niet vrijstaat om een ruimer toetsingkader te hanteren. Verweerder heeft dus niet aan een afweging van de door eisers hiervoor genoemde belangen kunnen toekomen.
21. Tenslotte overweegt de rechtbank dat, wat er ook zij van de door eisers genoemde onzorgvuldigheden in de communicatie van verweerder in de voorbereiding van de besluitvorming dan wel in het bestreden besluit, hierin geen grond ligt voor het oordeel dat het bestreden besluit rechtens onjuist is.
22. De rechtbank komt tot de slotsom dat niet is gebleken dat zich één van de weigeringsgronden van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo voordoet. Dit betekent dat verweerder, gelet op het limitatief-imperatieve karakter van deze bepaling, de omgevingsvergunning moest verlenen. Dat is ook wat verweerder bij het bestreden besluit heeft gedaan. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Nu verweerder in zijn reactie op de tussenuitspraak dit gebrek heeft hersteld en het besluit ook overigens de rechterlijke toets kan doorstaan, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
Verzoek opheffing schorsing
23. Bij de tussenuitspraak van 26 augustus 2013 is met inachtneming van het bepaalde in artikel 8:80b, derde lid, van de Awb overwogen dat de getroffen voorlopige voorziening komt te vervallen na drie weken na verzending van de einduitspraak in deze procedure. Op grond van artikel 8:80b, vierde lid, onder b, van de Awb vervalt de voorlopige voorziening in ieder geval zodra - kort gezegd - de rechtbank einduitspraak heeft gedaan, tenzij bij die uitspraak een ander tijdstip is bepaald. Gezien het feit dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand laat, bestaat thans geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Met deze einduitspraak komt de voorlopige voorziening dus te vervallen.
Griffierecht en proceskosten
24. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hun betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de door eisers gemaakte proceskosten. Op grond van artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) komen voor vergoeding in aanmerking de reiskosten en de verletkosten van de gemachtigde van eisers. Als reiskosten komen op grond van artikel 11, eerste lid, sub c, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 voor vergoeding in aanmerking de reiskosten openbaar vervoer, laagste klasse. Dit leidt tot een vergoeding van € 15,74 (2 x € 7,87). De verletkosten voor het bijwonen van de zitting door de gemachtigde worden begroot op € 117,24 (4 uur tegen het uit de salarisstrook af te leiden uurloon van € 29,31).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover ingediend namens eisers sub 1 tot en met 38
niet-ontvankelijk;
- vernietigt het besluit van 14 mei 2013 en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde
besluit in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 160,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 132,98.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.A. Braeken, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.H.L. Debets, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 december 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak van 26 augustus 2013 kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.