4.4Het oordeel van de rechtbank
De feiten en omstandigheden
Aangeefster heeft in de nacht van 4 november 2012 vanuit Amersfoort een taxi genomen naar Utrecht. Deze taxi werd bestuurd door verdachte. Na enig onderhandelen werd de ritprijs bepaald op € 45,-. Verdachte is via de provinciale weg naar Utrecht gereden. Onderweg hadden verdachte en aangeefster een geanimeerd gesprek.
In Utrecht aangekomen had aangeefster volgens verdachte alleen wat muntgeld bij zich, waarna verdachte is gestopt bij een pinautomaat op de Rijnlaan vlakbij de kruising met de Balijelaan. Volgens aangeefster had zij € 30,- en wat muntgeld bij zich. Aangeefster wilde een lager bedrag pinnen dan dat de automaat als minimumopname aangaf. Om die reden heeft zij geen geld gepind en is zij vervolgens van de taxi weggelopen zonder dat zij verdachte (volledig) betaald heeft.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het navolgende vast:
Aangeefster is omstreeks 1.22 uur bij verdachte in de taxi gestapt .Om 1.29 uur is de auto van verdachte geflitst op de Utrechtseweg te Amersfoort .Daarna is verdachte langs de weg gestopt om aangeefster te laten braken .Verdachte heeft verklaard dat hij ongeveer een half uurtje na vertrek uit Amersfoort in Utrecht aankwamen ter zitting heeft hij verklaard dat hij om ongeveer 01.50 uur bij de pinautomaat arriveerde. Toen hij nog in de auto zat, heeft aangeefster tegen hem gezegd dat zij hem geen geld (meer) zou geven, waarna zij wegliep. Hij is uitgestapt en is aangeefster achterna gelopen, heeft haar ingehaald en haar eerst bij haar arm en toen met beide armen om haar middel vastgepakt. Tijdens de worsteling werd hij door haar weggeduwd en toen hij weer keek, zag hij aangeefster op de grond liggen op haar zij/rug met haar ogen dicht. Hij heeft geen bloed gezien. Verdachte is vervolgens weggegaan. Het pinnen en het conflict tussen hem en aangeefster heeft ongeveer tien minuten geduurd.
Aangeefster heeft bij de politie verklaard dat zij van de taxi wegliep en dat verdachte uitstapte en haar al pratende achterna kwam, waarbij hij boos werd en bleef aandringen op betaling. Aangeefster bleef echter bij haar weigering. Op een gegeven moment voelde zij dat verdachte van achteren aan haar tas en jas trok en vervolgens dat hij haar in een greep vasthield. Zij zei tegen hem dat hij niet zo moeilijk moest doen en dat die € 30,- wel genoeg was.Zij wist nog dat ze door elkaar werd geschud. Daarna werd alles zwart.Zij werd vervolgens gewekt door een haar onbekend meisje dat haar aansprak.Ze zag dat de taxichauffeur weg was en haar tas ook.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij op 4 november 2012 omstreeks 01.45 uur bij de Jaarbeurs is weggefietst en dat zij rond 02.00 uur op de hoek van de Balijelaan en de Rijnlaan in Utrecht aankwam. Zij zag aangeefster op de stoeprand zitten met bloed over haar gezicht en kleding. Met de mobiele telefoon van aangeefster heeft ze een vriendin van aangeefster gebeld. De vriendin heeft aangeefster naar het ziekenhuis gebracht.
In het ziekenhuis werd vastgesteld dat aangeefster een bloedende hoofdwond had, een snijwond links in het gezicht, bloed in haar mond en een gebroken neus en kaak. Een CT-scan van de hersenen toonde traumatisch bloed rondom de hersenen.
De forensisch arts Oude Grotebevelsborg heeft na een ingesteld forensisch geneeskundig onderzoek om het letsel te duidenvastgesteld:
- dat de breuken ter hoogte van het neusbeen en de neusbijholte en de bloeding onder het zachte hersenvlies met weefselzwelling passen bij letsel van recente datum, opgelopen door tenminste twee inwerkingen van stomp botsend mechanisch geweld.
- dat de voormelde breuken passen bij een geweldsinwerking links van de neus, ter hoogte van de neusbijholte, net onder het jukbeen en dat dit letsel iets waarschijnlijker is ontstaan door botsend geweld dan door een enkelvoudige val op straat, bij het laatste is het waarschijnlijker dat letsel wordt opgelopen ter hoogte van uitstekende delen van het gezicht.
- dat de wond op het achterhoofd zich dusdanig hoog aan de schedel bevindt dat deze niet goed kan worden verklaard door een enkelvoudige val op straat en dat het waarschijnlijker is dat deze wond is ontstaan als gevolg van een slag op het hoofd of val op een stoeprand dan op een plat wegdek.
- dat het bij een enkelvoudige val met het hoofd op een vlakke ondergrond zoals de straat, veel waarschijnlijker is dat er uitsluitend aan één zijde van het hoofd letsel wordt opgelopen, dan dat er zowel in het gelaat als op het achterhoofd letsel wordt opgelopen.
- dat het aantreffen van zowel letsel in het gelaat als letsel hoog aan het achterhoofd zeer veel waarschijnlijker is onder de hypothese van tenminste twee geweldinwerkingen op het hoofd dan onder de hypothese van één geweldinwerking op het hoofd;
Bewijsoverwegingen
Op grond van de hierboven omschreven bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat de bij aangeefster geconstateerde verwondingen door twee afzonderlijke geweldsinwerkingen moeten zijn veroorzaakt. Deze conclusie vloeit reeds voort uit de constatering van de geneeskundig onderzoeker dat het veel waarschijnlijker is dat op het hoofd van aangeefster tenminste twee geweldsinwerkingen hebben plaatsgevonden in plaats van één. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is waardoor deze verschillende verwondingen zijn ontstaan. Voor deze beantwoording is van belang dat verdachte heeft verklaard dat aangeefster tijdens de worsteling is gevallen, dat hij haar vervolgens op haar rug op de grond zag liggen en dat hij daarna is weggegaan. Veronderstellende dat deze val heeft plaatsgevonden en daardoor enig letsel is ontstaan, dan is er nog geen verklaring voor het feit dat aangeefster twee letsels heeft, veroorzaakt door twee afzonderlijke geweldsinwerkingen. Dit betekent dat in deze situatie na of voor de door verdachte gestelde val tenminste nog één geweldsinwerking heeft plaatsgevonden. De vraag is door wie dit letsel is toegebracht.
Dat een ander dan verdachte dat letsel heeft toegebracht, zoals door verdachte wordt aangevoerd, acht de rechtbank weerlegd door het tijdsbestek waarin de navolgende gebeurtenissen hebben plaatsgevonden:
Uit camerabeelden is komen vast te staan dat aangeefster om ongeveer 01.22 in de taxi is gestapt.De auto van verdachte is die nacht vanwege een snelheidsovertreding ter hoogte van Zon en Schild op de Utrechtseweg in Amersfoort geflitst om 01.29 uur.Verdachte heeft bij de politie verklaard dat een rit Amersfoort –Utrecht ongeveer 25 tot 30 minuten duurt en dat het in dit geval wel 30 minuten duurde omdat aangeefster onderweg moest overgeven.Verder heeft verdachte verklaard dat de pinpoging en de ruzie daarna ongeveer tien minuten hebben geduurd. Dit betekent dat verdachte omstreeks 2.00 uur de plaats in kwestie heeft verlaten. Getuige [getuige] heeft volgens haar verklaring rond 2.00 uur aangeefster, met haar verwondingen zittend op de stoep, aangetroffen. In het licht van dit alles is het hoogst onaannemelijk dat in het zeer korte tijdsbestek tussen vertrek van verdachte en de komst van getuige nog een ander persoon dan verdachte een confrontatie met aangeefster is aangegaan waaruit het letsel verklaard kan worden. Daarbij komt dat het door verdachte geopperde alternatieve scenario, inhoudende dat een toevallig passerende derde zwaar lichamelijk letsel bij een weerloze (reeds) verwonde vrouw toebrengt, niet realistisch is. Het tweede door de verdediging geschetste alternatieve scenario dat aangeefster nogmaals is gevallen en daardoor “het tweede letsel” heeft opgelopen, is evenmin op enigerlei wijze aannemelijk geworden. De rechtbank acht derhalve bewezen dat het verdachte is geweest die het geweld op aangeefster heeft uitgeoefend. Het daaruit voortvloeiende letsel kan gekwalificeerd worden als zwaar lichamelijk letsel.
De volgende vraag is tot welke conclusie dit alles leidt. Het feit dat aangeefster zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen en verdachte hiervoor verantwoordelijk is, brengt niet automatisch mee dat eveneens is bewezen dat verdachte dit geweld heeft toegepast met het oogmerk om de tas van aangeefster te stelen (het primair ten laste gelegde). Voor een veroordeling van dit ten laste gelegde feit is nodig dat bewezen kan worden dat verdachte het geweld jegens aangeefster heeft toegepast met het oogmerk om de diefstal te kunnen plegen en/of na de diefstal weg te komen. Ook indien ervan wordt uitgegaan dat aangeefster haar tas (nog) bij zich had en verdachte die tas heeft meegenomen, kan op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen niet worden vastgesteld met welk doel verdachte aangeefster heeft mishandeld. Niet kan daarom worden gezegd dat verdachte aangeefster heeft mishandeld met het oogmerk om te stelen en/of na de diefstal te vluchten. Dit betekent dat verdachte van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
De volgende vraag is of verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster heeft toegebracht, zoals subsidiair ten laste is gelegd. Ook hier speelt de omstandigheid een rol dat niet duidelijk is wat er in die bewuste nacht rond 2.00 uur precies is gebeurd. Aangeefster weet het niet meer, er zijn geen camerabeelden of getuigen en de verklaring van verdachte geeft evenmin duidelijkheid. In het licht van deze onduidelijkheid kan niet bewezen worden geacht dat verdachte
opzetheeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster. Van het subsidiair ten laste gelegde dient verdachte dus ook te worden vrijgesproken.
Dit alles brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling, met zwaar lichamelijk letsel als gevolg, heeft gepleegd.